1931
An article in two parts
Teresia Neumann van Konnersreuth I.
Waarde der verschijnselen
Er leeft, gelijk men weet, te Konnersreuth in Beieren een eenvoudige jonge katholieke vrouw, 9 April l.l. 32 jaar oud geworden, ongehuwd en nog inwonend bij haar ouders, Teresia Neumann geheeten of in het dialect der streek Schneiderixenresl, d.w.z. Teresia van de kleermakersfamilie Felix (Neumann). Felix Neumann was Teresia’s overgrootvader, die indertijd het huisje kocht, waar de familie thans nog woont en naast een klein boerenbedrijf tevens dat van kleermaker uitoefent. Teresia’s vader is Ferdinand Neumann. Teresia is zijn oudste dochter. Met haar heeft hij uit zijn huwelijk met Anna Grillmeyer elf kinderen gehad, van wie een zoon is overleden, tot heden één dochter is gehuwd.
Teresia doet volop mee aan het werk, dat er in huis, in den stal en op den akker rond het huis te doen is. Zij was oorspronkelijk een bijzonder sterk en stoer meisje, dat werkte voor een man. Kort voor haar twintigsten verjaardag echter heeft zij zich bij het blusschen van een brand, naar het schijnt, verbeurd, wat een nasleep van allerlei ziekten heeft gekregen. Jaren was zij ziek en als tot niets in staat, totdat zij in 1923 op den dag der zalig-verklaring van de H. Teresia van Lisieux ten deele, in 1925 op den dag der heilig-verklaring van dezelfde Heilige plotseling geheel genezen is.
Merkwaardig is nu echter, dat in de plaats van dit lichamelijk ziekte-lijden, dat zij met groot geduld en in innige aansluiting aan het Lijden van Christus doorstond, een geheel andere deelname in dit H. Lijden is getreden, waarbij zij dit niet alleen in visioenen aanschouwt, doch het tevens doorleeft, in die mate, [6] dat zij bloedige tranen schreit, de wondteekenen des Heeren zich in haar lichaam hebben afgeteekend, de last en de pijn van het kruisdragen worden medegeleden, de wonden van de doornenkroon zich niet alleen afteekenen, maar ook op verschrikkelijke wijze doen gevoelen, in één woord, zij doorleeft in aanschouwing zoowel als in gevoel de voornaamste fasen van het Godmenschelijk lijden en leeft in de meest innige vereeniging met Christus. Is op bepaalde dagen, maar in het bijzonder op den Vrijdag die vereeniging ’t sterkst en openbaart zij zich dan vooral in den weerslag op het uiterlijk leven, geheel haar leven is gekenmerkt door een schijnbaar aller-innigste vereeniging van haar leven met dat van Christus, zoodat zij de Geheimen van zijn leven aanschouwt, als door Hem verlicht schijnt in haar kennis en onderscheidingsvermogen, leeft zonder andere spijze dan de H. Communie.
De korte samenvatting van Teresia’s leven is deelen in het leven en lijden van Jezus, niet slechts doordat zij haar leven en lijden met dit leven en lijden vereenigt, maar doordat dit daarmede in overeenstemming wordt gebracht en zij, buiten zichzelve, het leven en lijden van Christus mede doorleeft.
Zoo bezien is haar zesjarige ziekte een eerste, uiterlijke vereeniging met het Lijden van Christus en is haar tegenwoordige toestand een tweede, meer innerlijke vereeniging met dit Lijden. Uiterlijk gezond geworden, is zij er innerlijk steeds inniger mee verbonden, met het gevolg, dat de innerlijke beleving zich ook uiterlijk doet kennen en het uiterlijk lijden nog verschrikkelijker is geworden. Zou men haar lijden eerst somato-genetisch, als zijn oorsprong nemend uit lichamelijke toestanden, kunnen noemen, in de tweede fase draagt dit een meer psycho-genetisch karakter, d.w.z. schijnt het meer de weerslag van een innerlijke beleving. Ik zeg: “schijnt”, wijl ik niet op de verklaring der feiten wil vooruitloopen en reeds dadelijk onderscheid wensch te maken tusschen twee mogelijkheden: de eerste, dat het uiterlijke bepaald wordt van binnen-uit en de bloedige tranen, de mimiek bij de extasen, de houding van het lichaam, de stigmata en de voedsel-derving het gevolg zijn of althans als de bekroning kunnen worden beschouwd van het innerlijk beleven; de tweede, dat de uiterlijke toestanden rechtsstreeks worden te voorschijn geroepen en de innerlijke beleving bepalen, daartoe om zoo te zeggen, dwingen.
Maar ook bij deze laatste veronderstelling is er groote scherpe tegenstelling met de eerste fase, wijl de lichamelijke toestanden niet het stempel dragen van een geleidelijk verloopende ziekte, welke met letsel van het organisme gepaard gaat of daardoor verklaard wordt, maar voorkomen in een overigens vrij gezonde natuur. Van uiterlijke geweldpleging ter veroorzaking der stigmata en der bloedige tranen, of ter opwekking der verschrikkelijke pijnen is hier wel geen sprake. Zou men zich op ’t standpunt [7] stellen, dat de uiterlijke toestand de innerlijke bepaalt, dan krijgt het geheele verschijnsel een nog meer geheimzinnig karakter en kan men het moeilijk anders dan als een wonder zien. De algemeene opvatting gaat echter niet in die richting, maar ziet, ook als men in de feiten iets wonderbaars meent te moeten erkennen, die feiten toch als psycho-genetisch, d.w.z. als in Teresia te voorschijn geroepen, natuurlijk of boven-natuurlijk, door of in overeenstemming met haar psychische gesteltenis. Het sterkst geldt dit natuurlijk van hetgeen zij doormaakt bij haar visioenen van het Leven en Lijden des Heeren. Deze zijn wel haast niet anders te zien, maar juist omdat deze zoo sterk op en neer gaan met haar aanschouwing, daardoor geheel bepaald schijnen, is men geneigd de uiterlijke teekenen en verschijnselen op te vatten is door haar visioenen blijvend te voorschijn geroepen lichamelijke toestanden. Dit klemt te meer, omdat die uiterlijke toestanden en verschijnselen, zeker ten deele een natuurlijke verklaring vinden in de psychische gesteltenis, waarin Teresia verkeert. Intusschen blijven beide vormen naast elkander en als in aanvulling van elkander mogelijk.
Gaan wij de onderscheiden verschijnselen na en trachten wij ze in onderling verband te brengen, in een zekere onderlinge afhankelijkheid, dan schijnt mij de vereeniging met Christus het meest bepalende en zou ik haar leven met en uit Jezus allereerst willen zien als de vrucht harer dagelijksche H. Communie. Deze is voor haar wel zeer bijzonder het “Sacrum Convivium in quo Christus sumitur, recolitur memoria passionis ejus, mens impletur gratia et futurae gloriae nobis pignus datur”: “het H. Gastmaal, waarin Christus wordt genuttigd, de herinnering aan zijn Lijden wordt gevierd, de ziel met genade vervuld en een onderpand van de eeuwige heerlijkheid wordt gegeven”. De H. Communie neemt bij Teresia een heel bijzondere plaats in haar leven in. Niet slechts beschouwt zij haar leven als een dankzegging voor deze groote genade, die een bron van vreugde voor haar is, wijl zij haar verbindt met Jezus, maar zij kan ook niet zonder Jezus en wordt verteerd door verlangen Hem weer te ontvangen, opdat Hij altijd niet slechts met zijn genade, maar in zijn sacramenteele tegenwoordigheid met haar zij, als de bron van steeds rijker genade. Jezus is haar genoeg. Als zij Hem bezit, verlangt zij niets anders. Zoo sterk is haar voldoening in Jezus’ bezit, dat zelfs haar lichaam daarin deelt en zij geen ander voedsel meer behoeft, niet kan verdragen, of zelfs niet kan nuttigen.
Vanuit deze centrale gedachte wordt heel haar leven en alwat in haar wordt waargenomen zoo niet verklaarbaar, dan toch helderder en meer begrijpelijk, meer samenhangend en als een steeds verdere ontwikkeling te beschouwen van het leven in vereeniging met Christus, voor welke vereeniging de H. Communie het voedsel en het onderpand is. [8]
Men ziet gewoonlijk de voedsel-derving louter negatief en vergelijkt Teresia met anderen, die uit eigen keus bij staking of noodgedwongen bij afsluiting van de buitenwereld dagen en zelfs weken alle voedsel derven. Men vergeet een zeer voornaam element, het positieve, dat de H. Communie haar spijs is. Hier is een nuttigen van het Lichaam van Christus onder de gedaante van brood, waaraan een dusdanige krachtige werking ook op het lichaam wordt toegeschreven, dat Teresia alle ander voedsel ontberen kan. Een tijdlang at zij nog een weinig, later gebruikte zij alleen maar vloeibaar voedsel, nog later niets dan een beetje water, sinds een paar jaren niets meer.
Zij is geen honger-kunstenares, zij is een verzadigde van de sacramenteele nuttiging van het Lichaam van Christus onder de gedaante van brood, door haar dagelijks gegeten. Dat is nu wel, physisch bezien, uitermate weinig, zoo weinig, dat het medisch misschien haast voor niets geteld mag worden, het is noch physisch, maar vooral niet psychisch met voedsel-derving gelijk te stellen. En vooral in het geheel der verschijnselen past een meer positieve beschouwing van het feit, dat Teresia geen ander voedsel gebruikt dan de H. Communie. Op 30 September 1927 verscheen haar de H. Teresia van Lisieux en deelde deze haar o.a. mede, dat zij geen aardsche spijze meer behoefde. Sinds dien tijd gebruikt zij zelfs het weinige water niet meer, dat zij nog van tijd tot tijd nam.
Haar voedsel is de Heiland. Gaarne voedt zij haar geest met de gedachte aan Hem, met zich Hem voor te stellen en naar Hem te luisteren. Dat wil niet zeggen, dat zij voor de dingen om zich heen in de gewone orde van zaken geen aandacht heeft, neen, zij spreekt met wie tot haar komen, zij doet haar werk, zij lacht en schertst met haar omgeving, zij is daarbij echter met haar Heiland verbonden. Dr. Gerlich schildert ons dit met haar eigen woorden. Nadat hij verklaard heeft, dat zij geheel in de gedachte aan Christus leeft, verhaalt hij, hoe zij hem op Zondag 18 Sept. 1927 zelve gedurende een gesprek met hem zeide: “Zie dokter, als ik zoo met u praat, dan denk ik toch aan den lieven Heiland. Ik denk trouwens altijd aan den lieven Heiland”. Als zij in een visioen zichzelve in gezelschap van den Heiland ziet, zooals bijv. bij de voorstelling van den Hof van Olijven na de verschijning van de engel, als Jezus opstaat om den Hof te verlaten, dan krijgt zij den indruk, dat de Heiland de slapende apostelen wekt en met hen naar huis gaat om te gaan rusten, dan zegt zij: “De Heiland gaat naar huis, daar ben ik blij om. Ik ga ook naar huis. Het is ook nacht. Hij moet ook naar huis”. Maar dan komt plotseling de gedachte in haar op, dat Christus door de H. Communie in haar woont: “Heiland, hoe is dat nu? Gij zijt toch in mij en nu zie ik U hier ook”. Dit is wel een aanwijzing, hoe diep de gedachte aan Jezus’ inwoning levendig in haar is, zoodat deze zelfs [9] in de uren van extase, als geheel haar aandacht is samengebracht op hetgeen zij aanschouwt, nog doorbreekt en in haar bewustzijn treedt. Ook in den tusschentoestand onmiddellijk na haar extasen, als nog een sterke beperking en richting van haar geestes-leven haar voor indrukken van buiten en voor hetgeen zij in geleidelijke ontwikkeling leerde haast onontvankelijk maakt, leeft toch de gedachte aan den Heiland en de zucht, zich met Hem bezig te houden. In dien toestand van inniger vereeniging met Hem kan zij minder indrukken van buiten verwerken, terwijl zij in het gewone leven de gedachte aan den Heiland weet te verbinden met hetgeen het dagelijksche leven aan beelden en reacties daarop meebrengt. Als prof. Wutz om haar visioenen nader te onderzoeken, vooral in verband met de woorden in het arameesch en de beschrijving van de straten en huizen van Jeruzalem, haar over al die kleine bijzonderheden onmiddellijk na haar visioen van het verraad van Judas en de gevangenneming ondervraagt, wendt zij zich onwillig af met de woorden: “Vraag me toch niet zulke beuzelarijen”. Als Wutz aanhoudt, krijgt hij ten antwoord: “Ga weg, vraag me toch niet zoo dwaas, ge stoort me maar in mijn denken aan den Heiland”. Als hij niettemin blijft vragen, zegt zij: “Als ge dan toch met mij praten wilt, praat dan over den Heiland”. En als hij dan nog niet ophoudt met zijn vragen, besluit zij tenslotte: .,Als ge dan niet over den Heiland praten wilt, houd dan den mond, opdat ik alleen aan den lieven Heiland denken kan”. Bij de kort daarop intredende grootere ontspanning van den geest en den overgang in den merkwaardigen toestand, waarin zij in de zielen en in het verleden en in de toekomst ziet of spreekt over dingen verre van Konnersreuth verwijderd, verklaarde zij uitdrukkelijk: “Zie, dat ben ik niet, dat laat mij de Heiland weten”, terwijl: “dat laat de Heiland mij niet weten”, een telkens terugkeerend antwoord is op vragen, waarop zij geen antwoord vermag te geven.
In haar vereeniging en eenheid met Christus ligt aldus het geheim van al de merkwaardige verschijnselen, welke zich in haar openbaren, samengevat en als in kiem besloten: haar godsvrucht tot de H. Communie en de haar daardoor geschonken bevrediging van al haar behoeften: Jezus is haar alles. Door de H. Communie en de haar daarin geschonken overvloedige genade wordt haar vereeniging, haar eenheid met Christus steeds meer versterkt en verinnigd, zoodat zij in waarheid met Sint Paulus kan uitroepen: “Ik leef, neen, niet ik, maar Jezus Christus leeft in mij”. Zoo leeft zij het leven van Christus en somtijds wordt die mede-beleving zoo sterk, dat zij de fasen van dat leven niet alleen aanschouwt doch mede doorleeft, daarin deelt als een andere Christus, met wien zij één is, doch zonder haar eigen zelfstandigheid te verliezen. Door en in haar vereeniging met den Heiland, die niet slechts in haar gedachten, in haar voorstel- [10] ling leeft als iets, van haar onderscheiden, maar in haar inwoont als allerinnigst met haar vereenigd, ziet en hoort en kent zij, wat Hij ziet en hoort en kent en haar laat medeweten.
Het ligt geheel in deze lijn, dat zij zich aangetrokken gevoelt tot degenen, die met haar in Jezus leven en leefden; dat zij, met Jezus vereenigd, gemakkelijker onderscheidt, wie in zijn liefde zijn of branden van liefde tot Hem; dat zij vol eerbied is voor de Heiligen en zich hun verwant gevoelt; dat zij meer dan anderen gevoelig is, gelijk dit onder verwanten bestaat, voor hetgeen dien verwanten heeft toebehoord, een overblijfsel is van hun lichaam. Ik zeg niet: dat dit alles er een natuurlijk gevolg van is, maar wel: dat het er harmonisch mede samenhangt en niet te veel als zooveel afzonderlijke verschijnselen en feiten in Teresia moeten worden beschouwd. Er is in alwat zich in Teresia van Konnersreuth afspeelt een merkwaardige eenheid, welke van een centrale gedachte uit logisch en harmonisch is samen te vatten.
Indien wij de toestanden, welke Teresia Neumann doorleeft, eenigszins nader bezien, treft ons, dat deze niet alle hetzelfde karakter dragen. Volgen wij de indeeling, ons door de H. Teresia van Avila gegeven, dan zouden wij achtereenvolgens willen onderscheiden: het gebed van ingekeerdheid, het gebed van rust en vervolgens de extatische toestanden van vervoering, verrukking en vlucht van den geest. Pastoor Naber zoowel als dr. Gerlich bedienen zich van andere benamingen en groepeeringen van haar toestanden en spreken van een “erhobene extatische Zustand”, waarin zij onderscheiden: a. bildliche Schauungen; b. geschichtliche Schauungen; c. een “erhobene Ruhezustand” en daarnaast den toestand na de “geschichtliche Schauungen”: “der Zustand des Eingenommenseins”.
Het komt mij voor, dat, wat zij “erhobene Ruhezustand” noemen, beter “gebed van passieve ingekeerdheid” wordt genoemd, zeer dikwijls overgaande in het gebed van rust. Deze twee zijn nauw aan elkander verwant en worden door de H. Teresia niet eens altijd van elkander onderscheiden en door haar soms samengevat onder de voor beiden geldende benaming van gebed van rust. Zij is de geestelijke slaap en rust in den Beminde en degene, die in dezen toestand wordt gebracht, gelijkt onder vele opzichten een slapende, wiens geestelijke werkzaamheid ten deele in rust is, terwijl voor bepaalde functies dikwijls een verhoogde werkzaamheid optreedt. Dit is de eerste trap op de ladder van den mystieken opgang der ziel naar den Beminde.
De eigenlijke extatische toestanden vormen een tweede trap. De H. Teresia onderscheidt hier: de vervoering, de verrukking en de vlucht des geestes, naarmate, gelijk de woorden zelve reeds uitdrukken, met meer geweld, kracht en intensiteit beslag wordt gelegd op de vermogens der ziel. De vervoering is de lichte op- [11] voering der ziel naar God tot aanschouwing van hetgeen Hij ons in zachte en liefelijke vormen ter aanschouwing biedt. Hiertoe mogen we de “bildliche Schauungen” van Teresia rekenen, waarin zij o.a. het Kindje Jezus in verheerlijking op de wolken zag. De verrukking en de vlucht des geestes dragen een veel gewelddadiger karakter. Zij zijn onwederstaanbaar en leggen dusdanigerwijze beslag op de vermogens der ziel, dat deze niet aanstonds, nadat de verrukking voorbij is, tot het gewone leven terugkeeren, maar nog in halfverdoofden toestand blijven. Zonder ons te verliezen in de vraag, of de Lijdensvisioenen van Teresia eerder een vlucht des geestes dan wel een loutere verrukking zijn, geven wij er toch de voorkeur aan, de Lijdensvisioenen te zien als een vlucht des geestes, terwijl wij de andere visoenen, die haar in het leven van Jezus en zijne Heiligen terugvoeren, eerder als verrukkingen zouden willen aanduiden. Hoewel de intensiteit, waarmede beslag op haar vermogens wordt gelegd, bij beide zeer groot is, is toch bij de visioenen van het Lijden de intensiteit zoo groot, dat zij als aan de aarde onttogen den doodstrijd is ingegaan en nauwelijks nog voor de aarde leeft. Spraken wij bij den eersten toestand van een slaap des geestes, hier gaat de slaap over in een sterven aan de wereld om in Christus te herleven.
Bezien wij deze psychische toestanden eenigszins nader. Allereerst moeten wij opmerken, dat deze toestanden alle voorbijgaand zijn, de verrukkingen en de vlucht des geestes duurt, gelijk trouwens de H. Teresia als het meest gewone verklaart, slechts minuten. De andere duren langer, maar dragen toch eveneens een vrij snel voorbijgaand karakter. Buiten deze toestanden is Teresia een flink, levendig, vriendelijk meisje, dat optreedt met een zekere beslistheid en gevatheid. Met deze levendigheid weet zij echter een diepe ingekeerdheid en een voortdurend denken aan God te verbinden. Deze ingekeerdheid, actieve ingekeerdheid genoemd, omdat zij beschouwd moet worden als de vrucht van zelfbeheersching en richting harer vermogens op God, is wel de meest geschikte gesteltenis tot wat de schrijvers over het mystieke leven, in overeenstemming met de H. Teresia de passieve ingekeerdheid noemen, waarbij God de op Hem gerichte vermogens nog sterker op Zich richt en den mystiek begenadigde geheel in Zich doet opgaan en als in een droom naar hooger sferen opvoert en in Zich doet rusten. Het gebed van ingekeerdheid gaat geleidelijk over in het gebed van rust, in een geestelijken slaap der ziel.
Dit komt geheel overeen met hetgeen dr. Gerlich met pastoor Naber beschrijft als “erhobene Ruhezustand”. Deze geeft aan Teresia Neumann, zoo schrijft hij, het gevoel van vereenigd zijn met Christus en het deel hebben in zijn geluk en alwetendheid, voorzoover Christus dit toestaat. Hierbij rust Teresia’s lichaam [12] uit en versterkt het zich weer, waarom men dezen toestand het best als “erhobene Ruhezustand” aanduidt. Zij ligt daarbij gewoonlijk achterover met het hoofd op het hoofdkussen met over de borst gekruiste handen. Toch heb ik haar in dezen toestand ook wel opzittend gezien en gesticuleerend met haar handen. De oogen zijn in dezen toestand in den regel gesloten. Daarbij doet haar lichaam nog dienst als middel om zich uit te drukken. Zij spreekt in dezen toestand zoo levendig mogelijk. De overgang naar den gewonen toestand voltrekt zich echter onder den uiterlijken vorm van ontwaken, meestal met luid geeuwen, het uitrekken der ledematen, enz., zooals menschen uit den slaap plegen te ontwaken. Van de gesprekken in dezen toestand weet zij in gewonen toestand niets. Integendeel, zij neemt aan, dat zij heeft geslapen en is dikwijls zeer verbluft, als men haar het feit en den inhoud van haar praten vertelt. Soms wordt aan dengene, die dan met haar praat, uitdrukkelijk last gegeven, haar van den inhoud van het gesprek in haar gewonen toestand niets mee te deelen, omdat zij daarvan niets behoeft te weten” (Gerlich, I, 174f.).
In dezen toestand spreekt Teresia soms ook vreemde talen en verstaat die. Herhaaldelijk komt het voor, dat vooral academisch gevormden in hun vragen aan haar in dezen toestand allerlei Grieksche en Latijnsche vak-uitdrukkingen, niet zelden heel bijzondere vak-uitdrukkingen gebruiken. Dr. Gerlich noemt het met recht een “Unsitte”, maar het feit ligt er. Het gesprek wordt daardoor echter volgens zijn verklaring niet belemmerd. Uit de gegeven antwoorden blijkt, dat zij de gebruikte termen zonder bezwaar verstaat. Van den anderen kant kan men van haar in dezen toestand geen antwoord op alle vragen verwachten. Zeer dikwijls is hier het eenige antwoord: “Dat heeft geen waarde”, of: “Dat behoeft gij niet te weten”.
Bij de vervoeringen, verrukkingen en vlucht des geestes is Teresia geheel van de buitenwereld afgesloten. Zij ziet niet, wat rondom haar geschiedt; zij hoort niet, wat men tot haar zegt; zij gevoelt zelfs niet, dat men haar aanraakt. Bij dezen toestand richt Teresia zich meestal, wanneer zij te bed ligt, met het bovenlichaam op en strekt zij de armen uit. Op Pinkster-Maandag 1929 geraakte zij echter in dezen toestand, terwijl zij in den tuin der pastorie zag naar de groote processie buiten de kerk op het oogenblik, dat het vierde Evangelie werd voorgelezen. De oogen zijn geopend en zien in de verte. Van hetgeen zij in dezen toestand hoort en ziet, met uitzondering van hetgeen in vreemde talen wordt gezegd, heeft zij, in den gewonen toestand teruggekeerd, een scherpe herinnering.
Betreffen haar visioenen een gebeurtenis uit het leven des Heeren of van zijn Heiligen, dan leeft zij deze geheel mede, alsof zij daarbij onmiddellijk tegenwoordig was. Zoo ziet zij het Laatste [13] Avondmaal, het verhoor van Christus voor den Hoogepriester, voor Pilatus, de Geeseling, de Doornenkroning, de Kruisiging, de Afneming van het Kruis, de Graflegging, verschijningen van Christus na de Verrijzenis. Maar daarnaast ziet zij ook allerlei gebeurtenissen uit het leven van Maria, den marteldood van den H. Stephanus, den dood van den apostel Joannes, het ontvangen der wondteekenen van den H. Franciscus, de doorboring van het hart der H. Teresia van Avila, den dood van den H. Franciscus van Sales, den val der Engelen, enz. Soms leeft zij in die mate met het geziene mede, dat zij daaraan een werkdadig aandeel neemt in haar voorstelling. Zoo mocht zij met toestemming van den apostel Joannes bij het visioen der Graflegging een arm des Heeren in het lijnwaad wikkelen.
Na de verrukkingen en de vlucht des geestes keert Teresia niet aanstonds tot den gewonen toestand terug, doch blijft zij nog een tijdlang in een toestand, welke nog allersterkst beheerscht wordt door de herinnering en voorstelling van hetgeen zij hoorde en zag. Het eigenlijke visioen is voorbij, dit duurt slechts uiterst kort, maar het geziene heeft een dusdanigen indruk op haar gemaakt, dat deze zich niet aanstonds laat wegdringen en zij er nog geheel vervuld van blijft. Het beeld is zoo sterk, dat het zich niet met andere uit haar herinnerings- en verbeeldings-leven laat verbinden, tenzij met de meest elementaire en primaire, welke een al-beheerschende plaats in ons voorstellingsleven innemen. Men kan dezen toestand een virtueele voortzetting van het visioen noemen, waarvan hij dan ook een weergave en weerspiegeling kan heeten. Spreekt men haar aan, dan bemerkt men, dat zij innerlijk nog geheel met het geziene meeleeft, al is zij uiterlijk rustig geworden en ligt zij vaak geheel stil en onbewegelijk. Men ontvangt den indruk, dat zij, vol van het geziene, zich daarover gaarne uitspreekt. Zij heeft er schijnbaar behoefte aan, zich er over te uiten en het schenkt haar verademing en bevrediging. Spoedig treedt dan echter een dusdanige vermoeidheid in, dat zij niet in staat is, verder te spreken en het gesprek moet worden afgebroken, voordat zij in staat is geweest, het aanschouwde geheel weer te geven. Komt men na een korte rustpoos met nieuwe vragen, dan komt zij dikwijls terug op hetgeen zij het eerst heeft gezegd en hetgeen haar het meest heeft getroffen, terwijl zij het niet de moeite waard acht, de nieuwsgierigheid naar allerlei nietige bijkomstigheden te bevredigen.
Merkwaardig is het, dat Teresia in dezen toestand, hoewel zij haar gewone denkvermogen toont, de herinnering aan al het vroeger geleerde en doorleefde schijnt verloren te hebben. Zij kan zich niet anders uitdrukken en blijkbaar ook het geziene niet anders voorstellen dan als een kind van een jaar of vijf. Zij weet in dezen toestand niet, wat in het tafereel, dat zij aanschouwde, volgt op hetgeen zij zag. Zij ziet Christus door Judas [14] gekust, maar weet niet, dat dit verraad is en het begin van zijn Lijden. Zij ziet Christus het kruis opnemen, maar weet niet, dat Hij ook zal gekruisigd worden. Zij verheugt zich in de vriendschapsbetuiging van Judas en hoopt bij den Kruisweg, dat Christus niet langer zal behoeven te lijden. Ook al heeft zij in dezen toestand hetzelfde meermalen gezien, dan nog ziet zij hetgeen zij aanschouwt buiten verband met hetgeen volgen moet. Zij herinnert zich echter wel, zij het dan ook als een kind van een jaar of vijf, hetgeen zij aanschouwde in andere visioenen, welke buiten den kring liggen van het feit, dat zij zoo juist aanschouwde. Dit wijst erop, dat haar visioenen – die blijkbaar niet tot de visioenen der uiterlijke zintuigen noch tot die des verstands, maar tot de visioenen der verbeelding moeten worden teruggebracht – de merkwaardige eigenschap bezitten, dat zij een meer emotioneel dan een zuiver visueel karakter dragen of wellicht juister, dat het emotioneele het visueele overheerscht. Teruggebracht tot den bijzonderen psychischen toestand, waarin zij haar visioenen heeft, dringt het onmiddellijk geziene met al de emoties, welke het te voorschijn roept en sterker, naarmate zij diezelfde emoties bij vroeger visioenen reeds eenmaal heeft ondergaan, alwat verder op dit voorval betrekking heeft terug, zoodat zij slechts open oog en oor heeft voor hetgeen daarvan op het eigen oogenblik te zien is. Een beeld ervan geeft ons het bijwonen van een spannend drama, dat ons boeit en treft, ook al zien we het voor den tweeden keer, en dat ons opnieuw de spanningen van den eersten keer doet doorleven, toen wij het verloop nog niet kenden. Daarmede kan heel goed samengaan, dat wij van andere drama’s ons tegelijkertijd den afloop of het verloop kunnen voorstellen. Van hetgeen wij op dat oogenblik zien, kan de indruk zoo sterk zijn, dat wij als ongevoelig zijn geworden voor hetgeen volgt en daarvan soms geheel abstractie maken. Natuurlijk geschiedt dit alleen bij zeer spannende stukken en zoo kunnen wij uit deze eigenschap van Teresia’s visioenen afleiden, dat zij niet beredeneerd, niet uitgewerkt, niet als totaalbeeld in haar werken, maar een aaneenschakeling zijn van allerhevigste snel voorbijgaande indrukken, zoo hevig en zoo snel voorbijgaande dat de tijd ontbreekt ze tot een beredeneerd geheel te verbinden.
In dezen toestand spreekt zij – ik zou haast zeggen, het kan moeilijk anders worden verwacht – het meest zuivere Konnersreuther dialect. De factoren, welke anders nog tot een zekere verfijning van dit dialect en tot een aanpassing aan het algemeen beschaafd Duitsch dringen, zijn hier buiten werking gesteld.
Zij bezit verder in dezen toestand een zekere geschiktheid, hetgeen zij in vreemde talen hoort, naar den klank mechanisch weer te geven. Gemakkelijker en uitvoeriger kan zij weergeven, wat zij meermalen hoorde, een aanwijzing, dat het geheugen aan [15] het geziene en gehoorde ook voor het eigen visioen niet ontbreekt, al geraakt het bij den indruk, welke het onmiddellijk geziene maakt, op den achtergrond en is het schijnbaar afwezig.
Gaan wij van Konnersreuth een oogenblik terug naar een tafereel van voor 500 jaren ons geboden in de arme woning van Liduina te Schiedam. Onder vele opzichten zien we daar het evenbeeld van Teresia van Konnersreuth. Beiden in de Lijdensweek geboren, zijn in haar leven de Herauten van het Lijden des Heeren geworden uit liefde tot Hem, aan Wien zij zich beiden geheel overgaven om met Hem te leven, met Hem te lijden, zich aan te sluiten bij zijn Lijden voor het heil der zielen.
“Een leger van ziekten is op haar lichaam gevallen”, schreef later Paus Benedictus XIV. Wij mogen het op Teresia zoowel als op Liduina toepassen. In het begin willen beiden nog gaarne genezen, bidden zij er om, zij het met alle overgeving aan Gods beschikking, maar het duurt bij beiden niet lang, of in de dwaasheid van het Kruis gaan zij het Lijden lief hebben, omdat niets haar meer gelijkvormig maakt aan Hem, aan Wien zij haar hart hebben verpand. Beiden bracht tot dit heldhaftig bewijs van liefde de gestadige overweging van het Lijden en de daarin geopenbaarde liefde van Christus. Bij beiden werd dit verbond van liefde bezegeld door de H. Communie, voor beiden het eenige voedsel. Zooals Thomas van Kempen zegt van Liduina, mogen wij van Teresia zeggen: .,Het Lichaam des Heeren was haar alles, haar troost in het lijden, voedsel voor heel haar wezen, haar rust en verkwikking”. En pater Brugman mogen we het voor beiden nazeggen, wat hij zeide van Liduina: “De overweging van het Lijden en de H. Communie waren de beide armen, waarmede zij haar Beminde omhelsd houden”.
Als men het lijdensverhaal leest van Teresia of van Liduina, dan staat men bij beiden niet voor het beeld van een enkele ziekte, maar het eene lijden voegt zich bij het andere, de geneesheeren zijn ten einde raad en weten zelfs geen omschrijving van het kwaad. Deerniswekkend is beider toestand, niet te beschrijven het leed, maar onuitputtelijk beider geduld, dat juist in het vreeselijke van dat lijden tot een wonderbare openbaring komt. Het lijden vereenigt beiden steeds inniger met God en beide leven als in voortdurende gemeenschap met Hem. Heeft Teresia haar toestanden, waarin zij het onbekende ontsluiert, zielsgeheimen openbaart, Brugman vertelt ons van Liduina hetzelfde op gezag van de personen zelve, die haar bezochten en aan wie zij haar wonderbare mededeelingen deed. Zij zag als Teresia hetgeen ver van haar geschiedde of eerst later een feit werd; zij openbaarde personen, die tot haar kwamen, hetgeen er omging in hun hart; zij voorkwam de vragen, welke men haar wilde stellen, door ze reeds, voordat zij gesteld waren, te beantwoorden. Als Teresia zegt Liduina: “God zeide het mij”. [16]
En wat haar visioenen betreft, ook hier een zeer groote overeenkomst. Veelvuldig is ook bij Liduina het visioen van het Lijden, al zien beiden ook velerlei andere feiten. Ook in de weergave van haar visioenen gelijkt Teresia op Liduina. Ook deze spreekt de aller-eenvoudigste landstaal en kan nauwelijks meer dan stamelen om er een beeld van te geven. Beiden vertoeven op de H. Plaatsen en aanschouwen van nabij het vreeselijk Lijden des Heeren, gaan dusdanigerwijze op in de aanschouwing van dit Lijden, dat zij het mede-lijden en als persoonlijk doorleven.
Bij beiden ook het sterke bewustzijn, dat haar lijden ook onder dit opzicht een deelen is in het Lijden des Heeren, dat zij lijden voor het heil der zielen, dat het noodig is met Christus te lijden om de vruchten van zijn Lijden over de menschen te doen nederdalen, dat het niet genoeg is, dit Lijden te overwegen, maar het ware apostolaat, het ware deelen in de zending van Jezus, vraagt, te deelen in Zijn lijden en dood.
Bij beiden eindelijk die toevloed van getuigen van allen rang en stand, geloovig en niet geloovig, van verre en van dichtbij, die haar tot het middelpunt maakten van vele gesprekken en onderzoekingen, tot een persoon, wier naam in wijden kring bekend wordt, naar wie men van heinde en verre heentrekt. “Alle standen van de middeleeuwsche maatschappij”, schrijft pater dr. Polman, O.F.M. terecht in het Historisch Tijdschrift (Dl. VIII, blz. 186vv.), in een bespreking van Liduina’s mooi leven door pater Meuffels, C.M., zijn langs dit ziekbed (van Liduina) voorbijgetrokken: vorsten, bisschoppen, priesters en kloosterlingen; de schepenen der stad, geneesheeren en theologen, soldaten, ambachtslieden en reeders, tallooze vrouwen en kinderen. Heel een menschenleven lang – Liduina lag 38 jaar op haar ziekbed – is Schiedam als het ware een Middeleeuwsch Konnersreuth geweest, waar men het meest ongewone ziekteproces kon gadeslaan, doch waar men ook het minst aan een direct contact met het bovenzinnelijke kon twijfelen. Vooral die openbaarheid van dit toch zoo intens naar binnen-gekeerde leven treft ons en P. M.(euffels) heeft er een zeer gelukkige uitdrukking voor gevonden, als hij het kamertje der zieke vergelijkt met een “marktplein, waar alles in het openbaar geschiedt”.
Er zijn nu vijfhonderd jaar over heen, dat Liduina daar te Schiedam neerlag als een schouwspel voor heel Nederland, mannen als pater Brugman en Thomas van Kempen de aandacht vestigden op haar merkwaardige verschijning. Over een jaar vieren wij den 500sten verjaardag van haar heilig afsterven. Wat is er van Liduina in de herinnering van het Nederlandsche volk overgebleven?
De blijde lijderes, die het Lijden liefhad, dat haar aan Jezus gelijkvormig maakte en deed deelen in zijn Lijden, en die de [17] kracht daartoe putte in de H. Communie, de vereeniging met Jezus. Dat is tenslotte, van alle bijkomstigheden ontdaan, ook ontdaan van al het wonderbare, dat men in beider leven gaarne ziet, de korte samenvatting van beider verschijning in ons midden.
Men let op allerlei nevenzaken en verliest het eigenlijke het meest wezenlijke uit het oog.
Nijmegen
T. Brandsma, O.Carm.
Teresia Neumann van Konnersreuth II
Waarde der verschijnselen
Men vraagt zich met spanning af, of de verschijnselen van Konnersreuth natuurlijk te verklaren zijn; een zeer groot getal wil er wonderen in zien en het zullen dit misschien ook wel zijn, maar dit te weten, is toch wel van betrekkelijk ondergeschikt belang. Zeker, personen van hoog gezag, de Paus, kardinalen en bisschoppen hebben zich omtrent de verschijnselen van Konnersreuth laten voorlichten in verband met het wonderbaar karakter, door verschillende personen daaraan toegekend. Wel niet echter, omdat zij dit als het eerst belangrijke beschouwden, maar omdat de waardeering ervan door zoovelen het noodzakelijk maakte, te onderzoeken, of er wellicht aanwijzingen waren, welke voor een zoodanige waardeering moesten doen waarschuwen. Dit onderzoek is zeer stellig ten gunste van Teresia Neumann uitgevallen. Zorgvuldig onderzoek heeft wel duidelijk in het licht gesteld, dat geen bedrog of kunstmatige verwekking dier verschijnselen hier de toestroomende menigte misleidt, dat hetgeen in haar geschiedt niet in strijd is met hetgeen de Kerk leert omtrent de mogelijke inwerking Gods op de schepselen. Allerminst echter heeft de Kerk of het officieel kerkelijk gezag zich uitgesproken over het al dan niet wonderbare dier verschijnselen. Ik geloof zelfs niet, dat het kerkelijk onderzoek ook maar tot uitgangspunt heeft gehad de vraag, of het wonderbaar karakter zou mogen worden vastgesteld. Het onderzoek droeg veeleer een negatief karakter, n.l. of er iets kon worden vastgesteld, dat met een mogelijk wonderbare tusschenkomst Gods in strijd was. De vraag naar het wonderbaar karakter blijft bij dit onderzoek geheel onopgelost en vrij.
Er zullen er wellicht zijn, die gaarne van mij zouden vernemen, of naar mijn meening hier van wonderbare verschijnselen moet worden gesproken dan wel deze verschijnselen natuurlijk kunnen worden uitgelegd. Ronduit verklaar ik, dat ik zeer gaarne daaraan een natuurlijke verklaring zou willen gegeven zien en aan een natuurlijke verklaring op redelijke gronden verre de voorkeur geef boven een bovennatuurlijke. Een natuurlijke verklaring zou ons een nieuw wonder der natuur te zien geven. Zij is zoo van wonderbare zaken vervuld, dat wij bij beschouwing van haar steeds weer tot bewondering worden gebracht over de wijsheid en goedheid van den Schepper dier schoonheid. De potentialiteit van de menschelijke natuur is groot. Gaan we na, waartoe zij in staat is en waarvoor zij ontvankelijk wordt gezien, dan straalt ons de rijkdom dier natuur schitterend tegen. Het zal wel altijd moeilijk blijven, te bepalen, waartoe de menschelijke natuur in staat mag worden geacht, waarvoor zij ontvankelijk is. De empirische zielkunde heeft nader licht geworpen [50] op vele psychische toestanden en vooral veel psychische verschijnselen doen kennen in nauwer samenhang met physische en physiologische toestanden en omgekeerd.
Nu is het natuurlijk niet voldoende, een Grieksch woord te hebben gevonden om bepaalde psychische verschijnselen te verklaren en onder de gewone natuurlijke feiten te doen opnemen. Het is wel heel gemakkelijk, de verschijnselen gelijk die van Konnersreuth en andere daaraan verwant, samen te vatten onder het woord hysterie en er daarmede een voorloopige verklaring van te geven. De wetenschap eischt echter meer. Hysterie is een van die woorden, waaraan zeker een groep verschijnselen uit de psychische wereld inhoud geven en beteekenis verleenen, maar het woord wordt van den anderen kant zoo vaag van beteekenis gehouden, dat men niet weet, hoever het begrip, er aan ten grondslag gelegd, zich eigenlijk uitstrekt. Komt het op nauwer omschrijving van het begrip aan, zooals in dit geval, dan blijkt de inhoud te weinig bepaald, om als homogeen te worden aangenomen. Het kan ons niet verwonderen, dat er reeds meer geneeskundigen en zielkundigen komen, die den geheelen term hysterie verwerpen om het schromelijk misbruik, dat van dezen term wordt gemaakt, doordat men er onderbrengt en daartoe terugvoert, wat het meest uiteenloopend karakter vertoont en onderling geen wetenschappelijk aantoonbaar verband houdt. Het gaat hier intusschen allerminst om woorden en heeft evenmin zin, hier te strijden over de definitie van het begrip hysterie. Zeker is het, dat de psychische voorstelling haar terugslag heeft in het menschelijk organisme en dit te sterker, naarmate eerstens de psychische verandering grooter is en tweedens de mensch grooter ontvankelijkheid voor dien weerslag bezit. Allerlei factoren kunnen medewerken, om een beeld buitengewoon sterk te maken en daaraan een macht op het organisme te verleenen, zoodat dit geheel onder invloed daarvan staat. Schrik en vrees kunnen ons geheel verlammen, alle kleur ontnemen, zelfs de haren grijs doen worden; een bezoek aan een psycho-pathische inrichting doet ons zien, hoe sterk de mensch kan staan onder den invloed van een beeld in zijn voorstelling, welk een invloed de voorstelling ook kan hebben op het lichaam, en van den anderen kant, hoe allerlei lichamelijke, louter stoffelijke factoren, ziekten en verwondingen invloed kunnen uitoefenen op den gang der voorstelling en tot bepaalde voorstellingen kunnen voeren.
Die wederzijdsche invloed moge echter bijzonder groot zijn en dikwijls verrassend en onbegrijpelijk wezen, dit sluit niet in, dat daaraan geen beperkingen zouden zijn gesteld. De psychiatrie en de empirische zielkunde hebben tenslotte na eeuwen waarneming en studie lijnen getrokken, waarbinnen deze verschijnselen liggen, grenzen gezien, welke deze niet overschrij- [51] den. Nu zijn ook zeker deze wetenschappen allerminst aan het einde der noodzakelijke onderzoekingen gekomen en blijft ook daar nog veel onzekers en vaags in de kennis van oorzaak en gevolg in deze merkwaardige verschijnselen. Er kunnen zich nog altijd vele omstandigheden voordoen, waarin de man der wetenschap zich van een beslist oordeel zal moeten onthouden en voor hem veel raadselachtig blijft, zonder dat hij het geval voor onverklaarbaar behoeft aan te zien. Maar wij moeten toch ook de mogelijkheid erkennen van gevallen, waarin de menschelijke wetenschap tekort schiet om de eenvoudige reden, dat God er op rechtstreeksche wijze ingrijpt. Wij mogen ons op het standpunt stellen, niet dan door de meest overtuigende gronden gedwongen, een wonder te erkennen; echter, de mogelijkheid daarvan ontkennen zou ook weer met het gezond verstand in strijd zijn.
Nu is het wel zeker, dat in Konnersreuth zich zeer merkwaardige verschijnselen voordoen en het mag ons niet verwonderen, dat men bij het zien van al deze dingen van een wonder is gaan spreken. Wij moeten echter voorzichtig zijn. Wij moeten de omstandigheden, waaronder zich deze verschijnselen bij Teresia Neumann voordoen, heel concreet onder de oogen zien. Dan moet erkend worden, dat een persoon voor ons staat, die zoowel physiologisch als psychologisch minstens zeer merkwaardige kenteekenen heeft. Beschouwen we eerst haar geestes-leven, hoe dit naar haar eigen getuigenis geheel beheerscht wordt door de gedachte aan den Heiland, door liefde tot Hem en de zucht, Hem zooveel mogelijk gelijkvormig te worden. Zij overweegt het leven en lijden des Heeren en stelt het zich met de grootste levendigheid voor, het maakt op haar den diepsten indruk, zij gaat er geheel in op. Zij laat eten en drinken staan om zich slechts te voeden met zijn tegenwoordigheid. Dit wijst op een zeer sterk geconcentreerd zieleleven, dat aan het lichaam niet geringe eischen stelt, zeker ook vele eischen van het lichaam als het ware uitschakelt, maar anderzijds veel van het lichaam vraagt. Dat daaronder het lichaam lijdt, dat het daarbij tekort komt, dat daardoor een zekere ziekelijkheid ontstaat, is niet vreemd. Dat die ziekelijkheid ook een psychisch karakter aanneemt en zich openbaart in ziekelijke voorstellingen van het leven en het lijden des Heeren, is alleszins verklaarbaar. Dat zij daarbij, geleid door haar zucht naar gelijkvormigheid met den Heiland, in houding en gebaar zich als met Hem vereenzelvigd voorstelt, is begrijpelijk. En dit alles wordt nog aannemelijker, als wij bedenken, hoe Teresia Neumann, hoewel oorspronkelijk een zeer sterk meisje, tengevolge van al te groote inspanning, naar het schijnt, een aandoening kreeg van het ruggemerg, het centrale gedeelte van het zenuwstelsel en daarna jaren en jaren ziek was; hoe haar toestand nog verergerde, doordat zij tot twee- [52] maal toe een ernstigen val deed, daarbij eens op haar hoofd viel; hoe zij eindelijk blind werd en ten deele verlamd, doch in 1923 eerst van haar blindheid en later in 1925 plotseling ook van haar andere ziekten genas.
Verschillende geneesheeren hebben haar in haar ziekte behandeld, onderzocht en weer onderzocht. Haar ziekte werd door enkelen als een afwijking van de ruggewervels beschouwd en deze moet daarbij ook wel zijn opgetreden, maar men wist toch met het geval geen raad. Men vond van al de ellende, waaraan zij was blootgesteld, geen voldoende verklaring in de organische afwijkingen, welke men constateerde, wat natuurlijkerwijze moest leiden tot de aanname, dat psychische factoren de ziekte erger deden zijn, dan de physische gesteltenis eigenlijk medebracht. Zoo werd zij, hoewel men begreep, dat zij in haar ellende tot niets in staat was en men oprecht medelijden met haar had, opgegeven als een hysterisch meisje. Die diagnose is wel wat gemakkelijk geweest. Doktoren van naam hebben niet geaarzeld, de geneeskundige behandeling van het arme kleermakersmeisje, voorzoover die behandeling zich nog laat reconstrueeren uit getuigenissen en dagboeken van verpleegsters en ziekenhuis, wetenschappelijk niet voldoende verantwoord te noemen, maar het feit ligt er toch, dat Teresia Neumann in 1920, dus lang voor de merkwaardige verschijnselen der laatste jaren, als lijdende aan “schwerste Hysterie” werd opgegeven, om op dien titel in aanmerking gebracht te worden voor de volle premie uit de ongevallen-verzekering. In aansluiting daaraan stellen ook nu verschillende doktoren, hetgeen zich in Konnersreuth afspeelt, op rekening van “hysteria traumatica”, ontstaan door verwonding of schok. De plotselinge genezingen beschouwen zij als de in dien vorm van hysterie niet ongewone vrij-plotselinge genezingen. Dat Teresia nu visioenen en stigmata heeft, terwijl zij overigens gezond is, beschouwen zij als een aanwijzing, dat haar genezing slechts schijnbaar volkomen was en haar ziekte onder deze intermitteerende toestanden blijkt na te werken.
Tegen de hier gegeven voorstelling en natuurlijke verklaring rijzen echter zeer ernstige bezwaren. Het ontbreekt niet aan ervaren en hoogst gezaghebbende geneeskundigen, die zich fel tegen een verklaring door hysterie verzetten, die niet alleen de verschijnselen, welke zich thans voordoen, absoluut niet door hysterie verklaard achten, maar ook haar vroegere ziekten daarvan los wenschen te maken en deze geheel verklaren uit andere oorzaken van zuiver organischen en lichamelijken aard. De nietkatholieke dr. Gerlich, die wel de meest uitgebreide studie over Teresia Neumann het licht deed zien en geheel het geval, voorzoover dit het gebied der geneeskunde raakt, aan een nauwkeurig en zeer uitgebreid onderzoek heeft onderworpen, neemt hier [53] wel een eerste plaats in en onderwerpt menig geneeskundig onderzoek en verslag aan een ernstige bespreking. Deze stempelt de verklaring door hysterie tot een voor elken vakkundige onbevredigende, of liever tot een, welke tal van punten over het hoofd ziet.
Gaan we een oogenblik zijn bezwaren na. Vooreerst toont een reeks van feiten aan, gelijk we reeds zeiden, dat de vroegere ziekten van Teresia Neumann een andere verklaring dan hysterie niet alleen toelaten, maar ook als meer voor de hand liggend vragen, zoodat de vroegere diagnose hoogstwaarschijnlijk als onjuist moet worden afgewezen. Vervolgens plotselinge genezingen mogen bij hysterie voorkomen, het is wel zeer merkwaardig, dat de eerste genezing van haar blindheid samenviel met de zaligverklaring van de door haar hoogvereerde carmelites Teresia van Lisieux, haar tweede volledige genezing plaats had op den dag van de heiligverklaring van dezelfde carmelites, terwijl deze haar zou verschenen zijn met de voorspelling, dat zij later tot heil der zielen nog meer zou lijden; hoe zij toen jaren gezond is geweest, totdat zij kwam tot de stigmata en de extatische visioenen der laatste jaren. Men kan deze visioenen wel ziekelijk noemen, maar daar staat tegenover, dat zij, wat den inhoud betreft, absoluut niets ziekelijks vertoonen, integendeel, een zeer harmonisch geheel opleveren met tal van bijzonderheden van plaats en omstandigheden, welke als voor haar totaal onbekend moeten worden aangezien, en toch in de schildering wonderwel passen. Zoo geeft zij gezegden weer in het Arameesch in een vorm, dien men tot nu toe niet vermoedde, maar dien men, nu zij er de aandacht op heeft gevestigd, als zeer waarschijnlijk gebruikt beschouwd.
Het is volkomen juist, dat de psychische voorstelling een verandering ook in het organisme te voorschijn roept, dat de bloedsomloop een trouwe weerspiegeling geeft van het verloop van het psychisch proces en in dien zin het bloed het beeld ronddraagt, dat in de verbeelding ontstaat. Concentratie moge het mogelijk maken, in bepaalde lichaamsdeelen zelfs den bloedsomloop eenigermate te beheerschen en met allerlei kunstgrepen iets te voorschijn te roepen, dat een heel flauwe gelijkenis heeft met wondteekenen – de stigmata echter, welke zich bij Teresia vertoonen, en welke, zonder dat eenige uiterlijke geweldpleging plaats heeft, op bepaalde tijden bloeden, terwijl bovendien bloedingen plaats hebben uit wonden ter plaatse, waar Christus de doornenkroon heeft gedragen, zijn toch wel heel wat anders. Het is wel zeer eenvoudig, dit hysterie te noemen, maar de hysterie of wat daaronder wordt verstaan, maakt hier dan toch in de verschijnselen, welke haar zouden vergezellen, een sprong, welke overigens in de natuur niet gewoon is.
En dan het niet minder merkwaardige, dat Teresia nu reeds [54] meer dan drie volle jaren leeft van de H. Communie, geen andere spijze verdraagt noch nuttigt. En dat, terwijl haar lichaamsgewicht niet achteruitgaat tenzij met eenige schommelingen daarin tijdens haar visioenen, zoo echter, dat het verlies zich zonder voedselopname weer herstelt. Dit is voor de geneeskundigen wel het moeilijkst voor een natuurlijke verklaring.
Wij mogen hierbij niet over het hoofd zien, dat hetgeen te Konnersreuth geschiedt, geheel in overeenstemming mag worden geacht met hetgeen de Katholieke Kerk leert over de noodzakelijkheid, dat wij allen deelen in het Lijden des Heeren, dat wij kunnen lijden en genade verdienen voor anderen. Hetgeen in Konnersreuth valt waar te nemen, is een uiting van het katholiek geloof. Men verwondert er zich soms over, dat stigmatisatie en daarmede verwante verschijnselen niet buiten de Katholieke Kerk optreden en zoekt daarin een bewijs, althans een aanwijzing van het bovennatuurlijke karakter ervan. Ook hierbij moet men voorzichtig zijn. Ook wanneer men deze verschijnselen natuurlijk wenscht te verklaren, mag men ze toch niet buiten de Katholieke Kerk verwachten, omdat in geen afgescheiden Kerk zoo sterk de gedachte leeft aan het mede-lijden met Christus, aan de noodzakelijkheid, dat hetzij door den persoon zelven, hetzij door anderen voor hem de genade wordt verworven van de toepassing van de vruchten der Verlossing. Bij Teresia van Konnersreuth zien wij onder dit opzicht een heldhaftige beleving van dit geloofsgeheim, geheel in strijd met de opvattingen der wereld.
Onder de kenteekenen, welke de H. Teresia van Avila geeft voor de goddelijke herkomst van mystieke begenadigingen, komt de overeenkomst met de leer der Kerk op de allereerste plaats. Is de mystieke begenadiging onwerkelijk, is zij spel eener ziekelijke verbeelding of de vrucht van misschien onbewuste zelfmisleiding, dan zal naar haar meening zich zeer gemakkelijk een of ander element, met de leer der Kerk in strijd, in het mystieke leven dringen, zoodat de overeenkomst met die leer werkelijk als een aanwijzing voor de goddelijke herkomst der verschijnselen mag gelden. Niet slechts in de leidende gedachte, maar ook in de nadere bijzonderheden der visioenen is niets, dat met de leer der Kerk in strijd mag worden geacht. Het lijdensverhaal, de voorstellingen uit het leven des Heeren, van Maria, van de Heiligen moeten, voorzoover zij zijn na te gaan en aan de werkelijkheid zijn te toetsen, daarmede in overeenstemming worden verklaard.
Een tweede kenteeken voor de H. Teresia is, dat, wanneer de visioenen en andere mystieke verschijnselen, werkelijk van God komen, God gewoon is op te treden als Heer en Meester, onwederstaanbaar niet alleen, maar ook op het door hem gewilde [55] tijdstip. Ook dit is te Konnersreuth op merkwaardige wijze het geval. Zeker, ook psychopathische feiten doen zich dikwijls plotseling voor en leggen vaak ineens beslag op den geest, maar hier is zulk een bijzondere orde en regelmaat, toch weer onderbroken niet door innerlijke, maar door geheel uiterlijke omstandigheden, dat noch van periodieke of chronische aanvallen, noch van systeem in den gewonen zin mag worden gesproken. De lijdensvisioenen b.v. beginnen geregeld enkele minuten voor middernacht tusschen Donderdag en Vrijdag. Dit geschiedde ook, toen men in de woning van Teseria met de klok in de war was en men twaalf uur voorbij waande, zonder dat zij in haar extatischen toestand geraakte. Eerst later bleek, dat die toestand toch eenige minuten voor twaalf was begonnen en de schijnbare afwijking van den regel er juist de bevestiging van was. Bovendien blijven op bepaalde dagen, omdat zij toevallig feestdagen zijn, de lijdens-visioenen achterwege, wat moeilijk te vereenigen is met de aanname, dat zij chronisch en automatisch uit het gestel voortvloeien, te minder, omdat Teresia te voren niet altijd blijkt te weten, dat zij zullen uitblijven. Uit alles blijkt, dat hier geen opzet van Teresia in het spel is, dat zij zelve ook door die begenadigingen is verrast en daaraan niet kan weerstaan, dat bij een gewilde natuurlijke verklaring niets overblijft, dan op een onbewuste spontane werking van haar zenuwstelsel de verschijnselen te bouwen, iets, waarmede de onverwachte onderbrekingen weer in strijd moeten worden beschouwd.
Als een derde zeer voornaam kenteeken van werkelijke mystieke begenadiging wijst de H. Teresia tenslotte op de vruchten van den boom. En dat niet slechts in dit geval voor Teresia zelve, maar ook voor degenen, die er getuige van zijn, in wier midden zulke feiten plaats hebben. Wie Teresia kent, geeft over haar het meest loffelijke getuigenis. Zij was steeds een vroom en degelijk meisje. In haar lijden en haar ziekten kwam haar geduld en liefde schitterend tot openbaring. Zij oefende en vervolmaakte zich steeds meer in de overgeving aan Gods wil en geeft zich geheel over aan de beschikking zijner Voorzienigheid. Haar lijden wordt geheel beheerscht door liefde tot God en tot den naaste, voor wien zij telkens weder nieuw lijden op zich neemt. De woorden, welke de H. Teresia van Lisieux haar zou hebben toegevoegd, toen zij haar bij haar plotselinge volkomen genezing voorspelde, dat zij nog veel zou moeten lijden en daarbij de vermaning voegde, dat zij steeds eenvoudig en kinderlijk nederig moest blijven, heeft Teresia in beoefening gebracht. Al bijna dertig jaar gehoorzaamt zij als een kind aan haar ouders, ook dan, wanneer, zooals bij den drang, dat zij naar een kliniek zou gaan om zich te laten onderzoeken, zij geneigd is, aan den drang van hooggeplaatste zijde op haar uitgeoefend, toe te geven.
Maar ook voor anderen zijn de visioenen en gunsten, aan Teresia [56] geschonken, van niet geringe beteekenis. Veilig mag men zeggen, dat haar leven met Christus reeds menigeen, die de vereeniging met Christus had verloren, tot Hem heeft teruggebracht en tot een beter leven heeft bekeerd. Hetgeen in Konnersreuth wordt aanschouwd, is een les, waaraan de huidige wereld waarlijk behoefte heeft, zoodat het bekend worden van haar mystiek leven als iets providentiëels mag worden beschouwd.
Dit laatste heeft bijzondere waarde voor hen – en zoo zijn er ook velen – die er het werk en de misleiding van den duivel in zien. De duivel zou zijn eigen belangen wel slecht kennen, indien hij zulke middelen koos. Hierbij staan we dan ook niet stil.
Beziet men zoo ook van den anderen kant de feiten van Konnersreuth – dat moet toch evenzeer geschieden – dan wordt het wel moeilijk, hier louter werking van natuurlijke oorzaken te zien en moeten we met zeer vele hoogstaande personen – ook uit de kringen van medici en psychiaters – erkennen, dat hetgeen te Konnersreuth geschiedt, zich wel sterk aan ons opdringt als een waar mystiek verschijnsel, waarin wij naast veel natuurlijks een openbaring zien van het bovennatuurlijke.
Hiertegen maken zich echter nog bezwaren geldend. Als God hier door zijn inwerking de grens van het natuurlijke overschrijdt, dan is het voor velen onbegrijpelijk, dat Hij daarvoor een meisje uitkiest, dat, in hetgeen zij vroeger doorstond, als een hysterica staat ingeschreven. Het schijnt dezulken met Gods wijsheid in strijd, dat Hij het doel, dat Hij met de begenadiging van Teresia Neumann zou nastreven, nastreeft in een meisje, dat zijn werk altijd eenigszins in twijfel doet trekken. Een tweede bezwaar, allernauwst echter aan het eerste verwant, is, dat indien God hier de grens der natuur overschreed, Hij dit – ook desnoods in dit gebrekkig meisje – duidelijker zou doen, zoodat er niet aan te twijfelen viel.
Deze bezwaren worden ons door niemand duidelijker opgeheven dan door den doctor-mysticus, den H. Joannes van het Kruis. Zoowel met betrekking tot het subject als tot de wijze, waarop God in dit subject werkzaam is, zegt de H. Joannes, zal er steeds meer licht worden verlangd en de mystieke ziel blijven roepen om helderder aanschouwing. Hij zegt duidelijk en onomwonden – en de H. Teresia bevestigt dit – dat het den mystieken verschijnselen eigen is, het woord van God niet onwaar te maken, dat wij Hem hier beneden nog slechts in spiegelbeelden en in raadselen zien. De H. Teresia ziet daarin een aanwijzing, dat wij nooit de private openbaring en verlichting grooter gezag moeten toekennen, dan wij aan de duidelijke uitspraken van ons verstand en de onfeilbare uitspraken van de Openbaring, aan de Kerk ter bewaring gegeven, verschuldigd zijn.
Zij gaat nog verder en geeft, juist om het duister karakter van [57] de mystieke verlichting, als strengen plicht voor alle mystiekbegenadigden aan, boven hun ingevingen en verlichtingen te luisteren naar het woord van den geestelijken leidsman of biechtvader. Wel erkent de H. Teresia, dat de goddelijke verlichting op het oogenblik, dat wij die deelachtig worden, iets onwederstaanbaars, iets overweldigends heeft, maar zij voegt er onmiddellijk bij, dat die indruk na het korte oogenblik der verlichting spoedig verflauwt en verslapt en de groote zekerheid, bij de verlichting gevoeld, heel spoedig weer plaats maakt voor twijfel, nog versterkt door het gevoel van onwaardigheid en ootmoed, dat den waren mystieken zielen onvoorwaardelijk eigen moet zijn. Speciaal bij de mystieken der Katholieke Kerk is dit besef levendig, levendiger dan bij hen, die geleid door een sterken zucht naar het goddelijke, een leven van innige ingekeerdheid leiden en streven naar de vereeniging met God, terwijl zij staan op protestantschen grondslag en dus de waarde der individueele inspiratie tegenover het leergezag der Kerk hooger aanslaan. Voor ons, Katholieken, moet het mystieke leven nooit gebracht worden buiten het verband met de Kerk.
Aan wie aan de mystieke verlichtingen en openbaringen een argument voor het katholiek Geloof zou willen ontleenen, mag misschien het woord worden toegevoegd, dat in de parabel van het Evangelie den rijken vrek ten antwoord gegeven werd, toen hij vroeg, zijn broeders te mogen verschijnen om hun zijn ervaringen uit de andere wereld mee te deelen: “Indien zij Mozes en de Profeten niet gelooven, zullen zij ook niet gelooven, indien hun iemand uit de dooden verschijnt”.
Wij hebben den schat des Geloofs, ons in de Kerk bewaard en door haar meegedeeld. Dit goddelijk woord gaat boven alle verschijningen en visioenen. Dit beteekent geen geringschatting van de hooge gaven, in het mystieke leven geschonken, doch waarschuwt anderzijds voor overschatting ervan. Het zijn bloemen in den tuin der Kerk, die voor de huisgenooten des Geloofs een weelde zijn. Zij verhoogen den luister der Kerk, maar ook zonder die kroon treedt zij ons tegen als de Koningin, aan wie wij gehoorzaamheid en volgzaamheid verschuldigd zijn. Niet die luister stempelt haar tot Koningin, haar rechtstitels wortelen dieper in het innerlijke harer goddelijke stichting als de middelares der genade, waarvan het mystieke leven niet het begin, maar de overstroomende weelde is. “Signa infidelibus non fidelibus”: “de teekenen zijn voor de ongeloovigen, niet voor de geloovigen”.
Om concreet te zijn, bewondert te Konnersreuth de diepe ingekeerdheid, de levendige voorstelling van Jezus’ Lijden, het medeleven daarin. Afgezien van alle wonderbaars liggen daar onschatbare lessen voor dezen tijd. Ik herhaal: de verschijning van Teresia Neumann in dezen tijd lijkt mij providentiëel. Zij predikt [58] het Lijden des Heeren aan heel de wereld. Duizenden, die er nooit van hoorden en er zich nooit een voorstelling van vormden, kennen thans dat Lijden in al zijn verschrikking.
Openbaarde Teresia Neumann nieuwe waarheden, men zou met recht vragen naar de gewettigdheid harer zending. Maar zij verkondigt niets nieuws. Zij vestigt slechts de aandacht op hetgeen de grondslag is van onze verlossing en wel op een wijze, die doet zien, hoe levendig in een mensch de voorstelling van dat Lijden kan zijn. Laten we ons niet al te druk maken over het al dan niet wonderbare, noch vóór, noch tegen, en meer letten op de waarheden, welke er ons allerduidelijkst in tegenstralen.
Laten we in dezen bangen tijd, nu alles klaagt en alle lijden vlucht, niet druk maken over de vraag, of ons te Konnersreuth iets natuurlijks dan wel iets bovennatuurlijks te aanschouwen wordt gegeven, maar laten we allereerst luisteren naar de boodschap, daar aan onze huidige wereld gedaan, dat wij ons herinneren moeten, dat God voor ons is mensch geworden en gestorven om ons te verlossen in een Kerk, waarin wij, één met Hem, in die eenheid met Hem als leden van één mystiek lichaam één zijn met elkander, om allen samen te deelen in zijn Lijden en door daarin te deelen de vruchten ervan te doen nederdalen op alle leden.
Zoo ligt in het Lijden een waarborg en een onderpand van geluk, dat de wereld er niet meer in vermag te zien, maar de leer der Kerk ons nog steeds voorhoudt. Laat de wereld naar Konnersreuth gaan, om te leeren, hoeveel waarde het lijden heeft, dat met Christus wordt geleden.
Nijmegen
T. Brandsma, O.Carm.
-
- Published in: Het Schild, Vol 13-1 (July 1931), p. 5-17 and Vol 13-2 (August 1931), p. 49-58. The article is problably similar to the text of the speech that Titus Brandsma held on 20 January 1931 in the auditorium of the University and broadcasted by the K.R.O. on ‘Theresia van Konnersreuth en Lidwina van Schiedam’. See: De Gelderlander, 21 January 1931. ↑
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2023 [revised 2024]