Twintig jaar rooms leven in de Rooms Friese Bond

Dutch translation of

Tweintich Jier Roomsk Libben yn it Roomsk Frysk Boun

by Jan K.H. van der Meer

 

Twintig jaar rooms leven in de Rooms Friese Bond

[1]

De Friese zaak, de liefde jegens hun taal en oude gebruiken, heeft de Friezen van alle slag en laag al in heel wat gezelschappen bij elkaar gebracht. Ik zal hier niet de geschiedenis ophalen van al die bonden en gezelschappen. Er zijn er gekomen en gegaan. Maar de beweging is geleidelijk aan sterker en groter geworden en het aantal gezelschappen en bonden dat het gehouden heeft en in deze tijd floreert, is rijk en groot.

Wij roomsen hadden wel een plek in menige bond, maar een grote plek was dat niet. Niet dat de roomse Friezen niet voelden voor hun taal, zij spraken en zongen Fries even graag als al de anderen, maar het was net of zij zich toch niet echt thuis voelden in al die bonden omdat er wel liefde was voor de Friese taal, het Fries-eigene, maar men er niet veel voelde voor de oude roomse tradities van Friesland en in tal van gebruiken anders voelde dan de roomsen. Het was geen roomse omgeving [ en erger – och men kan het niet kwalijk nemen, de toestand was zo gegroeid – men stond tegenover de roomsen niet zo bijster vriendelijk. De roomsen waren in Friesland amper in tel. En met hun inzicht en opvattingen hield men maar matig rekening. ][2] Zo bleven de roomse Friezen wel wat te veel buiten de Friese beweging. De ouders hadden maar liever dat de kinderen er niet mee omgingen want het bracht hen maar in gezelschap van lieden die geen vrienden waren van de roomsen en van wie men niet veel goeds verwachtte voor de opvoeding van de kinderen in de zin van het roomse geloof. Dat zal wel eens te zwart ingezien zijn, de roomsen zouden in de Friese verenigingen wel opgenomen zijn en geacht en gewaardeerd, meer misschien dan zij dachten en het gevaar zal mogelijk zo groot niet geweest zijn, maar wij moeten het maar nemen zoals het werd gezien door de roomse Friezen. Men zou hun kunnen zeggen: jullie moeten meedoen om de Friese zaak groot te maken. Als het niet in een eigen bond kon, dan bleven er grote bezwaren en kreeg men de meesten er niet toe. Dat was niet goed voor de Friese beweging die graag alle Friezen omvatten wil, het was ook niet goed voor de roomsen in Friesland omdat zij op zo’n manier niet meededen aan iets dat voor hun eigen leven van grote betekenis was.

Daar ligt het dubbele doel waarom wij roomse Friezen nu in een eigen bond bij elkaar zijn.[3] Wij wilden voor onze mensen het bezwaar wegnemen van de niet-roomse omgeving. Wij begrepen dat de Friese zaak onder ons roomsen nimmer kon floreren als wij het niet deden op roomse grondslag. Wij kregen de roomse Friezen niet mee. Zij voelden zich niet thuis in die andere omgevingen en zouden nog steeds buiten de beweging staan. Dat zou een gruwel zijn waar wij toch ook ons woord te zeggen, ons werk te doen hebben in die beweging en deze ook door ons meedoen sterk en krachtig moet zijn.

Maar er is meer.[4] Wij roomse Friezen moeten begrijpen dat wanneer voor een deel van het Friese volk de beweging waarde heeft, het die heeft voor ons die toch in Friesland verreweg de oudste tradities hebben. Geen deel van het Friese volk kan zich meer op het oude richten dan wij.

En daarom te meer was de reden dat wij ons als roomse Friezen in een eigen bond verenigden omdat zo het mooie van de oude roomse tradities en daardoor veel moois voor de algemene Friese zaak fleuriger opleven en zich beter uitleven kon. Hadden wij ons gehouden binnen het verband van de andere gezelschappen dan was dat eigene nimmer naar boven gekomen en zou het nooit ons zo eigen geworden zijn.

Zo is er een krachtige wisselwerking: doordat wij roomsen ons hebben verenigd voor het beleven van onze oude tradities wordt die Friese beweging sterker, algemener en tegelijk voor de roomse Friezen sympathieker en zullen er zeker geleidelijk aan meer roomsen aan de Friese beweging meedoen.[5] Krijgen wij zo een sterke bond, dan kunnen wij federatief de Friese zaak mee groot en sterk maken en zo zullen ook de niet-roomsen het kunnen waarderen dat wij ons afgezonderd hebben. Het is niet omdat wij niet voelen voor de algemene zaak maar omdat wij zien en weten dat alleen door een eigen bond de roomsen voor die algemene zaak warm te krijgen zijn en eraan mee willen en kunnen doen.

Zo is wat goed is voor ons roomsen om door de Friese actie meer onszelf te zijn, goed voor de algemene Friese zaak. En is van de andere kant de algemene Friese beweging goed geweest voor de roomse Friezen omdat zij daardoor tot een actie zijn gebracht die voor hun eigen roomse leven grote waarde heeft.

Wij roomsen hebben, wij willen dat eerlijk zeggen, niet vooraan gestaan in de Friese beweging. Wij zijn nagekomen. En wij brengen vandaag graag hulde en eer, niet in de eerste plaats aan onze eigen mannen die ons bij elkaar hebben gebracht, maar aan de grote mannen van de Friese beweging buiten onze kringen. Waling Dijkstra[6], de gebroeders Halbertsma[7], de mannen van het oude Genootschap[8], de voormannen van het Christelijk Gezelschap, de Friese … en zoveel andere; zij hebben ons wakker geschud en laten zien wat er voor moois ook voor ons roomse Friezen ligt in die Friese beweging.

Wij voelden dat wij niet langer achter mochten blijven, wilden ons niet schuldig maken zowel tegenover de Friese beweging als tegenover onze eigen mensen. Zij hebben ons meegetrokken. En wij zijn blij dat ze dat gedaan hebben want wij hebben er wat goeds mee gekregen waar wij dankbaar voor moeten zijn, waarvoor wij hun altijd dankbaar blijven.

[ Zij mogen het ons niet kwalijk nemen dat wij hen niet gevolgd zijn binnen de grenzen van hun bonden en gezelschappen en onze eigen weg insloegen. Al gaan wij onze eigen weg, wij menen toch vrij te mogen zeggen dat wij hun gevolgd zijn en wij mee verder bouwen op grondslagen door hen gelegd. Wij kunnen best begrijpen dat de omgeving van de Friese beweging niet een omgeving was dat wij ons daar evengoed thuis voelden als zijzelf. Wij peinzen er niet over om hun daar minder hoog om te achten. Het heeft zo moeten zijn om ons bij elkaar te brengen, wat voor beide zijden beter was. ]

Maar als ik hier vandaag, nu wij twintig jaar onze Roomse Friese Bond hebben, eer breng aan de Groot-Friese beweging die ons aangespoord heeft, ons gedwongen heeft ook onze oude tradities op te halen, dan mag ik toch niet vergeten dat onder ons enkele zwoegers zijn geweest, strijders van het eerste uur die ingezien hebben dat wij niet langer achter mochten blijven, dat het hoog tijd was dat de roomse Friezen lieten zien dat bij hun de liefde voor de eigen taal niet kleiner of slapper is dan bij de anderen. Sommige pastoors, zelf Friezen, hebben ons prachtig geholpen. Ik denk aan de grote[9] pastoor Yntema van Workum en zou wel meer kunnen noemen. Mensen van buiten Friesland hebben dat vaak genoeg aangevoeld. Ik bewonder een meester Dinnesen in Bakhuizen, nu weer in Gelderland terug, die als hoofd van de school Fries leerde als een Fries om zo beter onder de Friezen te kunnen werken. Ik bewonder een pater Dr. Onings die, aangesteld voor het werk van voorlichting van de niet-roomsen in Friesland over het roomse geloof, meteen begon Fries te leren – jammer genoeg nu weer uit Friesland weggeroepen naar Holland. Zo zijn er gelukkig genoeg meer voorbeelden. Ik zeg “gelukkig genoeg” want het was niet zo gemakkelijk om de wagen aan het rijden te krijgen. Het was niet meteen een hardrijderij met de Friese beweging onder de roomsen. Er waren bijzondere omstandigheden die zoiets niet zo snel naar de eindstreep lieten gaan. Er is in de eerste plaats al onderscheid tussen de roomse en de protestantse instelling die maakt dat de roomsen door hun kerkelijk leven wat algemener, wat minder particularistisch, ik wil zeggen, niet zo op het eigene, nationale ingesteld zijn. Hun opvatting van kerk is veel algemener en legt een sterker uiterlijk verband tussen de mensen dan de meer individualistische opvatting van de protestanten die ook wel een kerkelijk verband kennen, maar toch veel meer op zichzelf staan in dat verband. Zo is de roomse kerk altijd in alle tijden en landen minder geestdriftig geweest voor de uiterste nationale stromingen. Zij is wel eens meegetrokken in zo’n nationale beweging en er zijn nu en dan wel stromingen geweest naar nationale kerken, er zijn hele landen en volkeren van de kerk weggeraakt vanwege het nationale gevoel, maar de roomsen hangen internationaal heel sterk samen en voelen de eenheid van de ene grote Kerk heel sterk. Dat brengt mee, dat de Friezen zich heel goed thuis voelen in een kerkelijke organisatie waarbij hun kerkelijk hoofd de aartsbisschop van Utrecht is en dat zij niet eisen dat er een bisschop van Leeuwarden benoemd wordt – al zijn er wel tijden geweest dat erover gesproken is. En zo voelen zij het ook niet als een bezwaar of als iets bijzonders dat hun geestelijken geen Friezen zijn. Ze zijn eraan gewend dat de pastoors en kapelanen het Fries niet kennen en de meesten ook er geen moeite voor doen het te leren. Ze stappen eroverheen dat in de kerk alles Hollands is en als de pastoor op huisbezoek komt, nu ja, dan spreekt men Hollands al doet men het anders vrijwel nooit. Dat bracht weer mee dat in het verenigingsleven, waarin vooral enkele tientallen jaren geleden de geestelijken eigenlijk de toon aangaven, het zonder de geestelijken niet best ging, het Fries niet zo naar voren kwam, eerder het tegenovergestelde. De meeste acties onder ons roomsen zijn ingegaan, zijn opgekomen omdat onze geestelijkheid daartoe aanspoorde, zelf als adviseur vaak de eerste leiding had. [ Schaepman had wel gezegd dat, wat wij voor het volk willen doen, wij door het volk moeten doen, maar dat was gemakkelijker gezegd dan gedaan en dat wist Schaepman ook wel en daarom heeft hij er bij de geestelijkheid ook steeds op aangedrongen dat zij aanpakken zouden, maar ][10] hierdoor begrijpen wij dat de Friese beweging onder de roomse Friezen een steun miste die bijvoorbeeld bij de protestanten in het algemeen die beweging veel meer versterkte. De dominees kwamen bijna allemaal uit de Friese omgeving, waren oprechte Friezen, terwijl de meeste pastoors dat niet waren en het Fries niet spraken, amper verstonden. Er waren uitzonderingen. Er waren geestelijken die aanvoelden wat er in de Friese beweging voor kracht school ook voor de roomse zaak, maar de meesten mag ik wel zeggen voelden er een heel klein beetje voor. En zo kreeg men de roomse Friesen niet gemakkelijk mee. Wanneer de pastoor die in het roomse leven gelukkig genoeg nog een heel hoge plaats inneemt achterblijft, dan blijven er met hem een hele kluit roomsen achter die zeker mee vooraan zouden staan wanneer de pastoor daar ook stond. Ik zal mij daarover niet beklagen – och dat heeft ook zijn goede kant. Elke munt heeft twee zijden, elke medaille heeft zijn keerzijde, maar ik kom er maar even op om te laten zien dat het niet vanzelf ging om de roomse Friezen in een Rooms Friese Bond bij elkaar te krijgen en dat zoiets nog altijd niet zo gemakkelijk is omdat de besten onder hen, diegenen die onder hen de hoogste plaats innemen en naar wie velen hun sympathie bepalen, de geestelijken, daar in het algemeen niet zo bijster warm voor lopen, dat ook moeilijk kunnen omdat zij geen Friezen zijn en denken dat zij zonder dat er toch komen met hun schaapjes.

Het is wel een beetje spijtig dat ik het zeggen moet, maar het is zo en het geeft geen zin erover te zwijgen. De geestelijken zijn niet onze grootste steun in de Friese beweging, niet omdat zij daar een gevaar in zien of de actie voor de Friese taal overdreven achten, och nee, meer omdat ze erbuiten staan en het zo niet aanvoelen omdat zij maar bij uitzondering Friezen zijn.

En toch is het Fries een kracht in het leiden van het zielenleven. En toch is het Fries een element dat snaren doet trillen die anders niet worden aangeslagen. Het klinkt de Friezen toch veel zoeter in de oren, het oude Friese woord. Het schept meteen een heel andere omgeving, een sfeer die anders aandoet, veel inniger, veel hartelijker, al wil ik meteen toegeven dat men ook in een vreemde taal wel het hart bereiken kan en de hartelijkheid niet in de eerste plaats in de woorden maar in andere dingen zit. Wij Friezen zeggen vaak genoeg dat het met zeggen niet te doen is, dat zeggen niets is maar doen een ding. Zo begrijpen wij wel dat het Friese woord ons niet over alle moeilijkheden heen brengt en de priesters het daarmee niet gewonnen hebben wanneer zij allemaal Fries zouden spreken, maar dat neemt niet weg dat het Fries een macht is en dat nu en dan gebleken is dat men daarmee meer kan dan met het Hollands.

De Friese taal gaat ons Friezen toch altijd sneller naar het hart. Zij vindt een pad waar het Hollands niet wordt verstaan. Er is geen taal waarin men zich gemakkelijk uit en waarin met hartelijker toegesproken kan worden dan in de moedertaal. Het contact met de Friezen komt daardoor gemakkelijker tot stand en omdat de Friezen toch al de naam hebben dat zij zich niet zo meteen laten pakken, is het nog van te meer belang dat men de middelen om hun hart te raken niet zonder noodzaak niet benut. Ik heb het zelf meer dan een keer kunnen ondervinden wat het een verschil maakt wanneer men de Friezen in hun eigen taal kan aanspreken. Ik heb in Friesland al op een hoop plekken het woord gevoerd. Ik zou de keren niet meer kunnen opnoemen; ik heb het enkele keren mogen doen in de Friese taal bij heel verschillende gelegenheden. Maar wat leefde het dan meer? Wat was het contact inniger. Ik ben eens op een grote boerenvergadering gekomen in een grote zaal, vol rook. De boeren hadden de pijp of de sigaar aangestoken; en waarom ook niet. Maar toen ik gesproken had was er geen rook meer in de zaal. Ze hadden geluisterd dat het roken daarbij vergeten werd. Dat was niet gebeurd wanneer ik in het Hollands had gesproken. Daar ben ik zeker van. En ik denk nog graag aan de eerste Friese preek. Ik heb het voorrecht gehad van roomse zijde de eerste Friese preek te houden. Het was op aanvraag van de Rooms Friese Bond op de eerste nationale bedevaart naar Dokkum. Ik geloof dat ik nimmer een preek gehouden heb met meer voldoening. De geestelijkheid van buiten Friesland zeiden het ronduit dat ze niet wisten dat de Friezen zo geestdriftig konden zijn. Ja, het Fries is voor het contact met ons volk een kracht, een grote kracht. Sinds die tijd zijn er dan ook al heel wat Friese preken gehouden. Ik denk met dankbaarheid aan de zeereerwaarde heren kapelaan Bouwhuis van Leeuwarden, de professoren Ydema en Galama van het kleinseminarie te Apeldoorn.

En op hoeveel vergaderingen is het Fries een plaats ingeruimd. Het heeft op een hele hoop programma’s al een vaste plaats en het Friese woord heeft er nieuw leven gebracht. Dat zullen vooral de leiders van de Boerenbond, de A.B.T.B., en van de Jonge Boeren kunnen getuigen. Een twintig jaar geleden, toen onze Rooms Friese Bond niet bestond, werd er niet aan gedacht om in het Fries te spreken. Dat is nu geleidelijk aan onder invloed van de bond gebruik geworden en nu zou men het niet meer willen missen. Zo is het ook gegroeid in de krant. Ons Noorden had vóór die tijd bijna nooit een stukje in het Fries. Wij zijn ermee begonnen en het mag nog niet wezen wat het zijn kan en niet zo veel geven als de Friezen wel wilden hebben, het is ook weer een van de stappen op de goede weg. En ons orgaan, For Roomsk Fryslân, van buiten mooier dan in het begin, wordt om zijn inhoud danig meer gewaardeerd. Er is langzamerhand onder de roomsen veel meer belangstelling gekomen voor het Fries. Wij zien het aan het ledental van onze bond, dat weliswaar niet zo hard, maar toch elk jaar omhoog gaat. En wat misschien nog meer betekent, door onze bond hebben wij nu ook in twintig jaar ons aandeel in de algemene actie en nemen leden van onze bond en van het bestuur een gewaardeerde plaats in in allerhande soort federatief werk. Wij staan er niet meer buiten. Ikzelf heb het voorrecht – als vertegenwoordiger van onze bond mag ik haast wel zeggen omdat men [zich] daar in alle richtingen vertegenwoordigd wenste – een zetel in de Friese Onderwijsraad [te hebben] en als zodanig ben ik weer curator van de Friese leerstoelen aan de universiteiten van Amsterdam en Utrecht. Onze voorzitter heeft een plaats in de onderwijsorganisatie. Op de Friese cursussen te Leeuwarden hebben al verschillende van onze leden gesproken: Witteveen, van der Zee, Ydema, Jongma, Tjebbe de Jong, enzovoort. Ik zou ze niet allemaal kunnen noemen.

Er is gesproken over onze oude tradities, over de geschiedenis van oud Friesland, dat rooms Friesland was en door ons, dat spreekt, beter verstaan wordt dan door degenen die buiten onze kringen staan. En ik weet van dichtbij dat het gewaardeerd wordt wat er over onze opvattingen en tradities naar voren wordt gebracht.

Wij beginnen ook zo langzamerhand aan de uitgaven in het Fries mee te doen. Wij hebben al enige jaren ons kleine Friese kerkboek dat niet zou lopen, waar geen belangstelling voor zou zijn, een onbegonnen werk heette, maar nu toch maar uitverkocht is en de weg heeft geopend voor een nieuwe uitgave. Professor Galama van Apeldoorn is drukdoende met een veel groter, een meer liturgisch kerkboek. Vanmorgen mocht ik nog van hem horen dat hij [11] het binnenkort wil afmaken. Dat lijkt goed. Wat ik ervan zag zegt mij dat het een mooie uitgave wordt die ons roomse leven weer probeert te verinnerlijken.

De zeereerwaarde heer Jongma van mooi Gaasterland heeft dezer dagen de laatste hand gelegd aan een leven van Frieslands grote apostel, de heilige Bonifatius, waar onze voorman in de Friese taal, Johannes Rijpma, mij zei dat het er wat de taal betreft wezen mag; en professor Ydema van Apeldoorn die het doorlas met het oog op de geschiedenis het in dat opzicht geheel verantwoord achtte. Dat zal dus wel binnenkort het licht zien en een mooie aanwinst zijn voor onze Friese lectuur.

Wanneer de eerste zwoegers over wie ik boven sprak terugkijken op de twintig jaar, dan zullen zij tevreden kunnen zijn. Ik weet wel, het is stapje voor stapje gekomen. Het was soms om er moedeloos onder te worden en het leek soms wel eens of de roomse Friezen er nooit warm voor zouden lopen, maar de aanhouder wint en heeft het hier ook gewonnen. We zijn er nog niet. Er zou meer belangstelling moeten zijn, maar het groeit en wat groeit wordt op zijn tijd ook groot. Dat willen wij hopen van onze Friese Bond. Ik denk nog met voldoening terug aan de eerste jaren toen de heer Jouke van der Weij ons voor het eerst samenbracht. Ik geef hem vandaag graag uit aller naam eer voor zijn werk, zijn streven en doorzetten bij alle tegenstand die er was. In Tjebbe Hettinga, de grote strijder voor de Friese tradities die jaren op de bres heeft gestaan en ijverde voor de roomse zaak in Friesland, die in het openbare leven van de roomse Friezen nu al bijna een halve eeuw vooraan gestaan heeft, had Van der Weij meteen de hoogste steun en hulp. Johannes Rijpma was ons eigenlijk al vooruit met zijn Friese schrijverij, zo welluidend en zinrijk had hij van veel roomse Friezen de harten al gewonnen, zodat het voor ons een hele stap vooruit was toen hij meedeed. Dominicus Flapper en Pieter Rijnja gaven ons hooggewaardeerde hulp terwijl ik zelf de eerste secretaris was.[12]

 


  1. Typoscript (NCI OP126.10), 8 pagina’s van de K.R.O.-radiorede op dinsdag 24 augustus 1937, 19.15 – 19.35 uur.
  2. Het aangegeven gedeelte is door Brandsma tussen haakjes geplaatst.
  3. Doorgehaald is: “Het ene is nogal negatief, maar het andere is er te positiever om.”
  4. Doorgehaald is: “dan alleen een Friese zaak. Tua res agitur” [= Het betreft úw zaak].
  5. Doorgehaald is: “Zonder een eigen bond zou het aantal roomsen in de beweging altijd zeer, zeer klein zijn gebleven”.
  6. Waling Dijkstra (1821-1914), Friese schrijver en voordrachtskunstenaar.
  7. De gebroeders Halbersma: Joost Hiddes (1789-1869), Eeltsje (1797-1858) en Tjalling (1792-1852) “hebben door hun gedichten, verhalen en vertogen een krachtige impuls gegeven aan de Friese Literatuur”
  8. Bedoeld zal zijn het in 1827 opgerichte Provinciaal Friesch Genootschap ter Beoefening van Friesche Geschied-, Oudheid- en Taalkunde.
  9. Pastoor Jurjen Yntema (1864-1945) was Fries van geboorte, o.a. missionaris in Noorwegen en vanaf 1917 tot aan zijn dood pastoor te Workum (zie: Museum Warkumer Erfskip). 
  10. Het aangegeven gedeelte is door Brandsma tussen haakjes geplaatst.
  11. Doorgehaald is: “daar binnenkort de laatste hand aan denkt te leggen en”.
  12. Wellicht mist nog een slotpagina van de lezing.

 

Translation: Jan K.H. van der Meer

Published: Titus Brandsma Instituut 2024