Van Nering en Tering

1920

Article

Van Nering en Tering

[1]

’t Is tegenwoordig loonsverhooging hier en loonsverhooging daar. En altijd weer opnieuw hoort men in één adem erbij: ja man, de schrikkelijke duurte van dit, en het haast voor geen geld kunnen verkrijgen van dat dwingt ons steeds op verhooging van salaris of loon aan te dringen.

’t Zal wel waar wezen, maar even waar is ’t, dat in onzen reuzen-duren tijd, terwijl volgens het zeggen van zoovelen, men haast geen geld genoeg kan verdienen, om ’t hoofd boven water te houden, dikwijls op schandalige wijze met dat dure geld gesmeten wordt, en men tegenwoordig een weelde-genieting kan aanschouwen, die ons gelooven doet, dat ’t met de ellende nog niet zoo erg gesteld is.

En niet alleen het rijke Nederland – in het binnenlandsche overzicht werd er herhaaldelijk op gewezen – ook in het dood arme Duitschland, kan men die geldvermorsing waarnemen.

Sedert den wapenstilstand is in Duitschland voor niet minder dan 20 milliard mark (is twintig duizend millioen) aan chocolade, sigaretten, koffie, thee, kantwerk, kostbare japonstoffen enz. ingevoerd.

Twintig milliard! Alsof er in Duitschland geen schreeuwende behoefte is aan den invoer van de allereerste levensmiddelen, alsof er in Duitschland geen vrouwen en kinderen zijn, die daar heengaan, slecht gevoed en ellendig gekleed, het merk des doods op hun hongerend aangezicht!

Doch niet alleen van uit Duitschland, ook van de landen van overzee bereiken ons berichten van geldverspilling ter wille der weelde. Ook daar wil men schijnbaar van het leven genieten, op het hoe komt het niet aan.

Reuter seinde nog dezer dagen uit New-York:

“De voorzitter der Vereenigde Schoenfabrieken in Amerika deelde mede, dat de schoenprijzen voortdurend stijgen en dezen zomer minstens 50% hooger zullen zijn dan op het oogenblik. Goedkoope ledersoorten zijn nog in massa voorradig, maar het publiek hecht veel waarde aan elegante schoentjes, zoodat de fabrikant verplicht is, deze soorten te maken en het goedkoope leder te laten liggen”.

***

Het zou niet moeilijk zijn, meer staaltjes aan te halen, ten bewijs, dat er ondanks de slechte tijden, waarover men den mond vol heeft, een weelde wordt genoten en geëischt, waarvan men vroeger geen begrip had.

Wij willen nu niet beweren, dat er niet op vele plaatsen, in vele gezinnen armoede wordt geleden tengevolge van den duren tijd, maar het is over het algemeen niet op de plaatsen, waar het hardst over de slechte tijden wordt geklaagd.

Men hoort heel dikwijls zeggen: Ik kan onmogelijk rondkomen van hetgeen mijn man verdient of wat er door het huisgezin bij elkaar verdiend wordt, maar men staat ook dikwijls verstomd over hetgeen zulke menschen noodzakelijk achten en als eerste behoeften beschouwen.

Het komt niet bij ons op, den werkman of wien dan ook te misgunnen, wat hij voor zichzelven noodig oordeelt.

Maar het valt niet te loochenen, dat als eischen en behoeften gelden, wat zonder eenige schade voor lichaam of ziel zeer goed zou kunnen worden gemist.

Wij spreken hier niet van den drank.

De ellende hierdoor te weeg gebracht, is te duidelijk dan dat zij toelichting behoeft; slechts een, dien de drank half van zijn verstand heeft beroofd, kan ten koste van zijn huisgezin aan den drankduivel lichaam en ziel verkoopen. Ik spreek hier van die artikelen, die thans in groote hoeveelheden worden gekocht, terwijl men er vroeger, zelfs in goede burgerhuishoudens niet aan dacht, zulke zaken geregeld te gebruiken, van dwazen opschik, van het druk vermaak enz.

Er is een spreekwoord, dat gebiedt, de tering naar de nering te zetten. Maar men heeft het omgedraaid. De tering is het uitgangspunt. Aan de tering moet zich de nering, de inkomste aanpassen. Waar er sprake is van werkelijke levensbehoeften, aanvaarden we dat, maar wij komen er tegen op, dat menschen, die hun geld verdoen in onnuttige dingen, klagen over de dure tijden en roepen, dat ze er niet kunnen komen.

Men moet verstand gebruiken en de wereld niet op den kop zetten.

Er staat al genoeg op den kop.

 


  1. Published in: De Stad Oss, 3 February 1920, page 1 (editorial). The editorial is not signed. The text is attributed to Titus Brandsma, the chief editor of the newspaper. 

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2023