1918
Article
Vrede
Door P. Dr. Titus Brandsma, Ord. Carm. Oss.[1]
VREDE!
Woord, dat een eindeloozen jubel zou verwekken, als de gedachte, welke er aan ten grondslag ligt, ook maar een kans van spoedige verwerkelijking had.
Vrede!
Al sinds vier jaren hunkeren en verzuchten de volkeren buiten oorlog er naar, zelfs de oorlogvoerenden al sinds jaren.
De hartstocht, waarmede men ten strijde toog, heeft plaats gemaakt voor een gevoel van bittere en wreede noodzakelijkheid. Men voelt, een worsteling op leven en dood te zijn begonnen en meent zich van den tegenstander niet meer los te kunnen maken zonder dezen een kans te geven voor een laatsten, noodlottigen slag. Vol builen en wonden geslagen, worstelen beide partijen hijgend door. Zij zien niet meer naar hetgeen hen omringt, zijn doof voor de eischen van anderen. Elk ziet nog slechts zijn tegenstander. Hij schijnt zelfs blind voor het gevaar, dat, als de tegenstander valt, hij hem mee zal trekken in de omhelzing van den dood. Vertredend en vertrappend, wat de wisseling van den strijd hun onder den voet brengt, putten zij zich zelve en elkander uit, totdat beiden zullen neervallen tusschen de gemaakte ruïnen.
Het is, of ze met krankzinnigheid zijn geslagen.
Is er dan niemand bij machte, de strijdenden te scheiden?
Ach, al te sterk zijn de partijen, die daar worstelen, sterker nog door de vertwijfeling, waarmede zij vechten.
Er zijn er geweest, die meenden door hun tusschenkomst den strijd te kunnen beslechten, zij maakten dien nog vreeselijker en werden bij hun baatzuchtige bemiddeling met dezelfde krankzinnigheid geslagen. Steeds nog werpen nieuwe troepen, nieuwe volkeren zich in het haast niet meer te ontwarren kluwen van strijdende legers. IJdel bleek de verwachting, dat hun oorlogsverklaring den vrede zou brengen.
Neen, geen stoffelijke macht kan hier baten, geen geweld is in staat, paal en perk te stellen aan die ontketende razernij. Het prikkelt die slechts meer.
Zedelijke factoren moeten hier een omkeer brengen, zij het dan ook, nadat honger en ellende het gemoed der volkeren ontvankelijk hebben gemaakt voor de stem van recht en rede.
Het ontbreekt niet aan pogingen in [107] die richting.
Niet alle echter zijn even krachtig en van evenveel invloed.
Niet allen ook stellen zich bij hun pogingen, ook in die richting, op een even juist standpunt. Sommiger actie is reeds van den beginne af tot onvruchtbaarheid gedoemd.
Onder de lichamen, die zich tot taak stellen, de vredesbeweging te dienen, zich verdienstelijk maken voor de menschheid door op zedelijke en verstandelijke gronden de volkeren van het voortzetten van den oorlog terug te houden, verdient de Nederlandsche Anti-Oorlog-raad een eervolle vermelding. Zeker, er zijn punten, waarin ook zijn beleid onze bewondering niet wekt; de raad had krachtiger kunnen optreden ten gunste van een bemiddeling des Pausen, doch dit schijnt meer een vraag van beleid dan van beginsel. Wij erkennen, dat het moeilijk is, het juiste middel te vinden en toe te passen om in dien heksenketel van politieke knoeierijen de gisting te doen ophouden. Wij waardeeren de onbaatzuchtige, op zedelijke en verstandelijke gronden gebaseerde actie van den Nederlandschen Anti-Oorlog-raad, een actie, welke Nederland tot eer strekt en het een menschwaardige, ja, verheven positie doet innemen tusschen de waanzinnige volkeren, die hun recht althans practisch baseeren op hun macht. Ook buiten de grenzen des lands heeft men eerbied voor de actie van den Anti-Oorlog-raad in Nederland, erkent, dat hij met gematigdheid en onpartijdigheid een uitweg zoekt.
Door de samenstelling van dien raad uit menschen van allerlei godsdienstige en staatkundige gezindte is uiteraard de grondslag zijner actie nog betrekkelijk zwak, te neutraal, te algemeen voor een wérkelijk krachtige en innig overtuigde beweging. De goede beginselen zijn min of meer verwaterd. Om het scheepje al die gezindten te doen bevatten, werd de boeg te breed, om het scheepje snel en gemakkelijk vooruit te stuwen. Bovenal mist zijn actie den krachtigen steun van den godsdienst, kan daarop tenminste slechts zijdelings steunen. Zij is er niet door bezield, niet door ingegeven, wordt er niet door geleid en beheerscht.
Met spitser, scherper boeg klieft het scheepje van Petrus de baren, om den Paus den oorlogvoerenden nader te brengen en het woord van verzoening, dat hij spreekt, te doen hooren. Hij kan krachtiger spreken, wijl de grondslag, waarop hij staat hechter is. Zeker, wij hebben grooten eerbied voor hetgeen de drie bestuursleden, de heeren Dresselhuijs, Koolen en Rutgers namens den Anti-Oorlog-raad hebben beproefd, door Nederland een bemiddeling tusschen de strijdende volkeren tot stand te brengen, wij hopen en bidden, dat zij slagen; gaarne geven we dan ook een plaats aan de volgende, reeds in de bladen gepubliceerde motie.
De Openbare Vergaderingen van den “Nederlandsche Anti-Oorlog Raad” op Woensdag 31 Juli 1918 te Amsterdam in het Concertgebouw, te ’s-Gravenhage in den Dierentuin, te Rotterdam in de Nutszaal, overwegende, dat beide oorlogvoerende partijen herhaaldelijk verklaard hebben zelf bereid te zijn [108] vredesvoorstellen van de tegenpartij te onderzoeken, maar dat ieder van haar blijft weigeren zelf vredesvoorstellen aan de tegenpartij te doen, uit vrees, dat dit als teeken van zwakheid zal worden uitgelegd;
overtuigd, dat ieder der oorlogvoerende partijen thans als het hoogste oorlogsdoel beschouwt het voorkomen van een herhaling van dezen oorlog en ter bereiking hiervan wenscht mede te werken tot een Volkerenbond en dat voorts uitlatingen van staatslieden der oorlogvoerende landen de veronderstelling wettigen, dat door onderhandeling thans reeds overeenstemming zou kunnen worden bereikt;
spreekt den wensch uit, dat de Nederlandsche Regeering in het openbaar stappen moge doen tot bemiddeling.
Heel Nederland moge hun actie steunen, wij vreezen echter en verwachten nog meer van een nieuw voorstel des Pausen, ter rechter tijd gedaan, gesteund door het gebed zijner kinderen.
De Paus is krachtens zijn hooge bediening de leeraar der volkeren, zonder aanzien van persoon oordeelend, hoog boven alle partijen verheven, met alle partijen door dezelfde banden verbonden.
Een nadeel heeft de Pauselijke actie, een nadeel, dat de Nederlandsche Anti-Oorlog-raad niet heeft of althans in veel minder mate: er zijn er zoovelen, wier vooroordeelen en antipathie bij voorbaat reeds een gehoor geven aan de stem des Pausen uitsluiten. Gelukkig vermindert het getal van dezulken en naar gelang dit getal kleiner wordt, zal de actie des Pausen, in zich zeker de sterkste en krachtigste, winnen aan invloed.
Reeds komen staten en volken, die nog enkele jaren geleden den Paus [109] en het Pausdom hoonden of niet schenen te kennen, gezantschappen vragen van en bij den H. Stoel, officiëel en officieus betrekkingen aanknoopen met het Hoofd der Katholieke Kerk. Wij noemen slechts, om van zoovele anderen te zwijgen, Portugal en Frankrijk, China en Japan. Zeker, het gaat langzaam. Niet spoedig worden de volkeren wijs. Doch, wat de Paus het vorig jaar op zijn tweede Pontificaatsmedaille deed voorstellen, wordt toch verwerkelijkt: Alle volkeren smeeken om vrede en de Paus wijst hun den weg. Hij wijst op de Koningin des Vredes als bemiddelares, met de andere hand wijst hij wederkeerig dezelfde Koningin op de noodlijdende volkeren. Door haar tusschenkomst moet God vrede schenken. Eens bad op den Carmel de profeet Elias, dat God regen zou geven aan het verdorde en verdroogde Israël. Ziet, een wolkje steeg op uit de Zee, het droeg de verlossing van het volk Gods in zijn schoot. Het verzinnebeeldde Maria, die door de vrucht van haren schoot verlossing bracht aan het gevallen menschdom. Weer rijze voor ons het beeld der lieve Vrouwe, weer doe zij den Vredevorst neerdalen op aarde en het rijk zijner liefde herstellen, het rijk, waarin het recht op de rede steunt en de rede door de onfeilbare waarheid der openbaring voor dwaling wordt behoed. Luisterden allen naar de stem des Pausen! Ontvingen allen uit den mond des Opperpriesters de lessen van waarheid! Zeker, de waarheid is onoverwinnelijk, zij moet ten slotte zegevieren, maar van den anderen kant is ook het hart van velen versteend, ja, zelfs harder dan steen.
Voor dezulken klinkt de stem zoowel van den Paus als van welk ander persoon ten gunste van den vrede te vergeefs. Dan rest ons echter [110] nog één middel en het is juist dit middel, dat de actie des Pausen sterker maakt dan elke andere en ten slotte zal doen zegepralen: het gebed en de daardoor verkregen tusschenkomst van God.
IJdel is alle vermaan, ijdel alle verkondiging van waarheid en recht, als het hart niet ontvankelijk is voor den indruk der woorden. God nu heeft de harten der menschen, ook van koningen en keizers in zijn hand. Wil Hij, en ziet Hij, dat het strekt tot het heil van het menschdom, dan zullen ook zij, die heden door hun hartstocht het felst tot strijden worden geprangd, morgen onverwacht de hand uitsteken tot vergelijk, den mond openen voor woorden van verzoening. Wij katholieken doen niet alleen de stem van recht en rede weerklinken, wij zinnen niet slechts op middelen om tot een overeenkomst te geraken, wij voegen bij ons woord tot de volkeren een bede tot God, een bede tot Maria, de Moeder van God en onze machtigste voorspreekster voor zijn troon.
God schijnt ons niet te verhooren. Stellen wij Hem toch geen grenzen! Onderwerpen we ons toch aan zijn voorzienigheid, houden wij niet op, te bidden dat Hij doe, wat goed is in zijn oogen.
Denken wij hierbij vooral aan de groote macht van Maria. Hoe dikwijls beloonde God het vertrouwvol gebed tot Maria met de schitterendste overwinning, met waarborgen voor jarenlangen vrede! Wij behoeven slechts te denken aan den slag van Lepanto, aan het beleg van Weenen, om in deze droeve omstandigheden tot godsvrucht tot Maria te worden opgewekt. Op de dringende bede des Pausen moeten wij ons door de H. Communie steeds inniger vereenigen met den Koning des Vredes en door ons zelve het menschdom nader brengen tot God. Maar stellen wij ons daarbij onder de schutse van de Koningin des Vredes en vragen wij haar met den vromen Opperpriester den olijftak, die hij reeds in hare hand ziet.
- ↑ Published in: Carmelrozen Vol. VII, September 1918, p. 106-110.
© Nederlandse Provincie Karmelieten
Published: Titus Brandsma Instituut 2020 (revised 2022)