Waar gaan de meisjes heen?

1929

Article

 

Waar gaan de meisjes heen?

[1]

Dagelijks van het land naar de stad.

Velen weten er den weg en weten waar naar toe.

Maar ook velen weten er den weg noch steg, doch gaan naar de stad of om te zien, of om er wat te koopen, of om er eens rond te kijken, of er niets voor haar gading is.

Ze moeten wat hebben, ze moeten wat koopen, de tijd wordt lang, ze moeten wat eten, ze zoeken een gelegenheid, waar geschikt wat is te krijgen, ze dwalen en raken verdwaald.

Hoevelen zijn van ’t Station te Nijmegen een verkeerd pad ingeslagen, hebben gevraagd hier, hebben gevraagd daar, met het gevolg, dat ze belandden, waar ze niet thuis hoorden.

Het is haast onbegrijpelijk dat er ook in onze stad zoovelen zijn, die een meisje, dat den weg vraagt, naar een gelegenheid zoekt om te eten of te slapen, sturen in de verkeerde richting, brengen op plaatsen voor haar totaal ongewenscht.

Het is treurig, maar niettemin waar.

Het kwaad nam zelfs op vele plaatsen zulke afmetingen aan, dat er maatregelen moesten worden genomen om de niets vermoedende, althans niet kwaad willende meisjes daartegen te beschermen, ze niet alleen telkens weer te waarschuwen voor de gevaren, welke er zijn in de groote stad, maar ook iets te doen, waardoor ze niet, dan wanneer ze zelve het kwaad zoeken, daarmede in aanraking komen.

Er is in alle grootere steden van Nederland een afdeeling van de R.K. Meisjesbescherming. Deze Vereeniging heeft reeds heel wat gedaan om ’t meisje voor de gevaren van de groote stad te waarschuwen en te behoeden. Het wordt gelukkig hoe langer hoe meer regel, dat een meisje, dat een dienst, een betrekking, een kosthuis zoekt in een grootere stad te voren inlichtingen vraagt bij de afdeeling der R.K. Meisjesbescherming, waarvan de adressen in bijna alle kerken zijn opgehangen. Maar door dien inlichtingsdienst zijn nog lang niet alle gevaren doeltreffend afgewend. Hoevelen komen te kort of te onverwacht in de stad, dan dat zij tijd of gelegenheid hebben, eerst eens te gaan naar het opgegeven adres van de Meisjesbescherming. Het zou te omslachtig wezen.

Voor dezen is de inlichtingsdienst naar de Stations verplaatst. Daar toch komen de eerste moeilijkheden, schuilen de eerste gevaren, kunnen het meest doeltreffend de gevaren worden voorkomen. En wie zoo nu en dan te Nijmegen met een trein aankomt, ziet daar een dame loopen, met een band om haar arm in de geel-witte kleuren. Het is de dame van de R.K. Meisjesbescherming, tot wie elk meisje zich vrij wenden kan om inlichtingen omtrent de plaatsen, waarheen het zou willen gaan.

Dat is geen ijdele demonstratie.

Dat is geen verkapte reclame voor de Meisjesbescherming.

Dat is iets, waarvan honderden meisjes ’n dankbaar gebruik maken, dat honderden meisjes voor groote gevaren heeft bewaard, van zeer slechte gelegenheden heeft verre gehouden. De ondervinding van jaren heeft geleerd, dat er niet alleen velen komen, zonder dat ze weten waarheen, zoodat ze gevaar loopen door minder nobele geleiders misleid te worden en te verdwalen, maar dat er ook velen, zeer velen reeds de minst aanbevelenswaardige adressen in de zak hebben, waarvan het Stationswerk ze nog tijdig heeft kunnen verwijderd houden.

Dat stationswerk is een pracht-uitvinding geweest.

Het heeft nu reeds jaren lang de schitterendste resultaten opgeleverd.

Het is intusschen ook bekend over heel Nederland en men moet zich waarlijk verwonderen, dat er nog altijd meisjes zijn, eigenwijs genoeg, om, zonder dat zij voldoende op de hoogte zijn van het adres, waarheen zij in de grootere stad gaan, toch het Stationswerk voorbijgaan, toch verzuimen, op het perron, waar zij aankomen, eens even rond te zien, totdat zij de dame met den wit-gelen band hebben ontdekt en deze de noodige inlichtingen te vragen.

Ook de ouders zijn in deze vaak ongelooflijk lichtvaardig. Zij laten toch hun meisjes gaan zonder dat zij zich afvragen waarheen, zonder dat zij aan werkelijk goede adressen de zoo hoog noodige inlichtingen te hebben gevraagd. In goed vertrouwen, op een advertentie, afgaand op inlichtingen en verzekeringen van een of ander, die absoluut niet op de hoogte is, laten zij vaak hun dochter de stad ingaan met het waarlijk niet zeldzaam gevolg, dat zij in verkeerde handen komt en voor zichzelve en voor hen verloren is.

Het Stationswerk bestaat nu al jaren. Iedereen echter begrijpt, dat het daarom niet overbodig is geworden. Eer ’t tegendeel. De gevaren zijn in geenen deele verminderd. Men zou wel kunnen zeggen, dat men hoe langer hoe geslepener te werk gaat om het jonge meisje te misleiden. En de ondervinding heeft, nu het Stationswerk jaren bestaat, pas doen zien hoe noodig het is, heel veel duidelijker, dan men het kon vermoeden.

En dus moet het Stationswerk blijven.

Iedereen moet het op prijs stellen, dat het blijft voortbestaan.

De instandhouding er van heeft echter haar moeilijkheden.

Steeds hebben zich velen belangeloos beschikbaar gesteld om dit Stationswerk te verrichten, maar dat is niet overal en altijd mogelijk. Er zijn zooveel Stations, waar inlichtingen dringend noodig zijn, er zijn zooveel uren op een dag, dat daar treinen aankomen en zooveel dagen in de week, zoovel weken in een jaar, dat alles niet gaat zonder gebruik te maken van werkkrachten, die dat werk niet zonder eenige vergoeding kunnen doen.

Nu wordt hier niet onmiddellijk de klok geluid voor een aalmoes, maar toch even de zaak in aller belangstelling en sympathie aanbevolen in verband met een verloting, welke op touw is gezet om wat geld in het laadje van de R.K. Meisjesbescherming te brengen.

Die loten zullen U dezer dagen worden aangeboden. Neemt er voor uw eigen goede kansen, maar ook om dit mooie werk te steunen.

Nijmegen,

Titus Brandsma, O.Carm.

 


  1. Published in: De Gelderlander, 2 December 1929, page 9.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2024