Waarom die wonden, Heer?

1923

Article

 

Waarom die wonden, Heer?

[1]

Alleluja, Verrezen is de Heer.

Hij is verrezen, zooals Hij heeft voorspeld.

Voorbij zijn de droeve uren van Gethsemani en Golgotha, voorbij de verguizingen en smaad, foltering en dood.

Het einde is gekomen van het uur der duisternis.

Gekomen is het licht en in verblindenden glans zijn de Engelen neergedaald ter afwenteling van den steen, die het heilig graf des Heeren in duisternis hulde. Zij hebben de Apostelen en vrome Vrouwen doen zien, dat Jezus, hun Heer, uit de dooden was opgestaan en zij Hem weldra zouden mogen aanschouwen.

Hun blik was verduisterd door de tranen, geschreid in de afwezigheid van den Heer. Voor hun verbeelding ontplooide zich telkens weer het vreeselijk tooneel van Golgotha. Na den verschrikkelijken dood aan het kruis hadden zij het tot onkenbaar wordens toe geslagen en doorwonde lichaam afgenomen en niet begrepen, hoe de Christus dat moest lijden. Donker was de toekomst voor hun oog, want hun geloof was nog niet sterk genoeg om te vertrouwen op dat woord, dat Hij gesproken had, dat Hij de ruine van dien goddelijken tempel zijns lichaams in drie dagen weder op zou bouwen.

Maar nu werd het licht.

En in hun verbeelding verscheen reeds de Heer in glans en gloed van licht en schoonheid, doorluchtiger en schooner, dan zij Hem nog ooit aanschouwden. En Petrus en Joannes en Jacobus begonnen hun thans te schilderen de schoonheid, welke zij in Hem aanschouwden op den heiligen berg en waarvan zij moesten zwijgen tot na zijn verrezen zijn. Zijn aangezicht zou blank zijn als de sneeuw, zijn kleederen schitteren als het gouden zonnelicht. Alle heerlijkheid zou Hem omstralen. Hij zou nu waarlijk zijn het Lam zonder vlek, en zooals aan het kruis aan zijn H. Lichaam geen spoor meer was van gaafheid of schoonheid, zoo zou thans aan datzelfde H. Lichaam geen spoor meer zijn van lijden of smart. [146]

En terwijl zij nog spraken, stond Jezus in hun midden.

Het beeld van hun droom was werkelijkheid.

Hun oogen verlustigen zich in zijn aanschouwing.

Hij is het zelf, maar verrezen, in macht en heerlijkheid.

Een vraag echter dringt zich in hun geest naar voren.

“Waarom die wonden, Heer ?” “Quid sunt plagae istae in medio manuum tuarum?

Bewijs zijner liefde.

De eereteekenen van zijn koningsschap.

Herinnering aan zijn Lijden.

Vermaning aan zijn vrienden.

“Ik kreeg die wonden in het huis van wie mij minden,” doet de Kerk den Heer Jezus antwoorden op de boven gestelde vraag: “His plagatus sum in domo eorum qui diligebant Me.

Voor hen heeft Hij zijn Bloed vergoten en Hij wil, dat zij zijn liefde steeds indachtig blijven.

Jezus is mensch geworden niet slechts om drie en dertig jaar in het midden der menschen te wonen. Hij is verrezen na den dood om mensch te zijn met de menschen in alle eeuwigheid.

“Ik zal met U zijn tot aan het einde der eeuwen,” niet slechts als God, maar ook als mensch. Als mensch zal Hij aan het oog mijner zintuigelijke verbeelding blijven toonen en Hij zal mijn geest tot Zich trekken door Zich aan mij in zijn menschheid tegelijk met zijn godheid te openbaren.

Laten wij onze verbeelding niet werkeloos, waar Jezus zijn lichaam weer heeft aangenomen om tot haar te kunnen blijven spreken.

Steek uw vinger in zijn wonden en leg uw hand in zijne zijde en bedenk dan, dat Jezus voor U staat, die deze wonden heeft ontvangen van U, die Hem niets dan 1iefde had moeten schenken. Maar bedenk tevens, dat Hij, die zooveel voor U leed, dat Hij deze wonden Zich liet slaan en in die wonden hangend aan het kruis voor u zijn leven gaf, de grootste liefde tot u koesterde, zoodat geen grooter liefde denkbaar is, dan die Hij u bewees. Zijn laatste druppel Bloed is door die wonden weggevloeid voor U.

Neen, het zijn geen vlekken in het Lam, geen schaduwen in het gouden zonnelicht.

Een nieuw licht werpen zij op het beeld, dat reeds de volheid van het licht scheen uit te stralen.

Een nieuwe schoonheid schenken zij aan het Lam, dat vlekkeloos speelde in de weide der verbeelding.

Verrezen is de Heer en grooter is zijn schoonheid, omdat Hij in zijn menschelijke natuur met onuitwischbaar schrift van gapend-diepe wonden een blijvende herinnering aan zijn liefde heeft neergeschreven.

O Jezus, lief is mij dat beeld van uw doorboorde Handen, van uw doorboorde Voeten, van uw doorstoken Zijde. [148]

Schooner dan op Thabor de Apostelen U zagen, staat Gij thans voor mijn geest gesierd met de teekenen uwer liefde. Beminnenswaardig zijt Gij in Uzelven, maar ik begrijp dat niet. In de aanschouwing uwer liefde, tot den dood toe groot, begrijp ik iets van uw beminnenswaardigheid.

O mocht de aanschouwing van uw wonden in uw verrezen Lichaam met de vreugde over mijn verlossing in mijn hart de liefde storten, waarom Gij daardoor vraagt.

Dr. Titus Branasma, O. Carm., Oss.

 


  1. Published in: Kijkjes uit het Missieleven, Vol II, April 1923, 145-148.

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2022