Waarom wij Materialist zijn door Dr. A.J.C. Snijders

1910

Book review

 

Waarom wij Materialist zijn, door Dr. A.J.C. Snijders, (gewezen) leeraar in de Scheikunde aan ’t Gymnasium te Zutfen. (Levensvragen Serie I no. 6.) Baarn, Hollandia-Drukkerij. 1907.

[1]

De schrijver noemt zich niet “praktisch” doch “wetenschappelijk” materialist; de beteekenis van hoogere en geestelijke eigenschappen miskent hij niet, hij hecht niet alléén aan praktische voordeelen, zoekt niet alléén heil in den eeredienst van louter stoffelijke behoeften, hij waardeert ook hoogere idealen; doch hij noemt zich materialist in zoover hij al het bestaande, alle verschijnselen in de geheele natuur, dus ook in de ziel afleidt uit het bestaan der materie als een uitvloeisel van stoffelijke processen.

Dat onderscheid kan men maken en men vindt theoretisch-niet-materialisten, die praktisch-materialist zijn en omgekeerd. Of echter het praktisch materialisme door de wetenschappelijke materialisten consequent kan worden afgewezen, lijkt me een vraag. ’t Zal hier wel zijn: de natuur gaat boven de leer; de leer strookt in zijn consequenties niet met onze natuurlijke opvattingen en neigingen en daarom zegt men de theorie te aanvaarden en wijst de praktijk als onwaardig af.

Een philosophisch stelsel moet niet alleen verklaring zoeken van hetgeen uit de bekende natuurkrachten en wetten kan worden afgeleid, doch ook letten op datgene, wat daardoor niet wordt verklaard. Dit eenvoudig over het hoofd te zien is den gordiaanschen knoop doorhakken. Dit kan misschien velen een oplossing schijnen, het is en blijft een eenzijdigheid, welke men zich bij een probleem, als onze wereld en ons leven biedt, niet kan veroorloven.

Dat het materialisme eene poging is “om de verschijnselen in het heelal ook die van geestelijken aard op zoodanige wijze te verklaren, dat zij in overeenstemming zijn met de onafwijsbare uitkomsten der moderne natuurwetenschap” zegt niet veel, dat is ook de katholieke philosophie en toch is zij allesbehalve materialistisch. Als Dr. Snijders meent, dat alle niet-materialistische wijsbegeerte de onafwijsbare uitkomsten der moderne natuurwetenschap over het hoofd ziet en de verschillende verschijnselen niet op zoodanige wijze tracht te verklaren, dat zij daarmede in overeenstemming zijn, vergist hij zich. Ik geloof dat onze wijsbegeerte minder aprioristisch is dan het materialisme. ’t Gaat niet aan voorop te zetten, dat men de verschijnselen der natuur alle beschouwt als functies eener bepaalde stof-organisatie. Late men bepalen, welke functies die verschijnselen vergezellen; ze ermede te vereenzelvigen en dan nog wel “a priori”, is te boud. Er blijft in het materialisme nog zooveel raadselachtigs over, de wereldraadselen worden er nog zoo weinig door opgelost, dat men althans de bescheidenheid moest hebben de mogelijkheid, zoo niet de waarschijnlijkheid, eener spiritualistische verklaring te erkennen. De natuurwetenschap boet daardoor niets van haar vrijheid in en de verklaring der bestaanswonderen is wat redelijker. Men kan alle uitkomsten der natuurwetenschap aanvaarden, indien men ze althans niet verder uitstrekt dan de wetenschap ze geeft, en daarbij toch niet-materialist zijn d.i. behalve de stof iets geestelijks aannemen. De wetten van de stof worden in de samenwerking van geest en stof niet opgeheven, zij blijven gelden. Wijsgeerige theorieën, welke die wetten niet erkennen, zijn verouderd. Ik wil niet ontkennen, dat sommige wijsgeeren van den tweeden rang die wetten wel eens te lichtvaardig over het hoofd zagen. De Katholieke, neo-scholastieke Wijsbegeerte zal men van die lichtvaardigheid moeilijk meer beschuldigen als men de voortbrengselen ervan – bijv. de wijsbegeerte van Prof. Beysens – heeft leeren kennen.

Wij erkennen alle bekende natuurwetten, maar vinden daardoor tal van verschijnselen van leven [150] en geest niet verklaard. En dan zeggen wij niet a priori die wetten of andere daarop gelijkende, althans stoffelijke en mathematische wetten, moeten die verschijnselen beheerschen; doch wij nemen een ander beginsel aan, waarvoor we in vele verschijnselen een positieven grond hebben. Andere niet uit de stof af te leiden verschijnselen verklaren wij daardoor tevens zonder nog de scherpe[2] grens tusschen beider werkzaamheid te trekken.

Verschijnselen van geest en verstand, van een zedelijke orde en wat daarmede samenhangt hebben ons op de eerste plaats doen besluiten tot een onstoffelijk bestaan. Het zwakste punt van het materialisme is niet juist de verklaring der vegetatieve en sensitieve levenskrachten, alhoewel ze ook deze niet voldoende verklaart, maar vooral zijn algeheele ongenoegzaamheid bij de verklaring der intellectieve werking. Dr. Snijders schijnt deze hoofdmoeilijkheid als aan de verklaring der vegetatieve en sensitieve verschijnselen ondergeschikt te houden, doezelt aldus de scherpe kanten van het materialisme weg. En juist in de verste consequenties blijkt de onhoudbaarheid. Een reflectie op de specifiek intellectieve werkingen van den mensch toont ons al te spoedig, dat de vele meetbare en waarneembare verschijnselen welke ze vergezellen, den aard ervan niet bepalen, niet het wezen ervan uitmaken. We kunnen hier geen weerlegging geven van het materialisme, daarvoor verwijzen we naar handboeken der Wijsbegeerte, naar werken als van Prof. Beysens en Pater Vogels S.J. Deze uiteenzetting van het materialisme wijzen we daarom slechts af en we kunnen de lezing ervan niet aanbevelen, al willen we gaarne erkennen, dat Dr. Snijders een objectief strijder is en niet als zoovelen schimpend en scheldend de Katholieke wereldbeschouwing beleedigt.

Oss.

Dr. Titus Brandsma, Ord. Carm.

 


  1. Published in: Boekenschouw voor Godsdienst, Wetenschap en Kunst, Vol IV no 10 (15 January 1910), p. 149-150.
  2. In the publication ‘den scherpen’. In the archives this is corrected with a pensil (NCI OP55-7).

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2024