Wat het eerste is

1934

Article

Wat het eerste is

[1]

De studenten van Nijmegen hebben gelukkig begrepen, dat in de breede rijen van bevorderaars en vrienden van het Missiewerk door hen een plaats moest worden opgeëischt en eenmaal opgeëischt ook met eere moest worden bezet.

Nijmegen heeft weer zijn Missieclub van Universiteitsstudenten. Het mocht, het kon niet anders.

Het aantal leden moest grooter zijn, omdat er toch in meer harten dan van degenen, die er lid van werden, liefde tot het Missiewerk moet schuilen en zij aan hetgeen in hun hart besloten ligt, èn om zichzelve èn om anderen, uiting zouden moeten geven. Maar dat zij zoo. Wij zijn blij, dat althans een groep zich daarvan rekenschap heeft gegeven en een Missieclub vormde, die zeker ook bij andere studenten de liefde en de belangstelling voor het Missiewerk zal doen toenemen. Zoo moge het aantal groeien en daarmede tevens de innerlijke kracht.

Vooral deze moet groot zijn.

En daarvoor moet leven het bewustzijn, dat wij allen, één met onzen Koning Christus, zijn gevoelens, zijn drift, zijn liefde voor de uitbreiding van zijn Genade-rijk moeten deelen.

Hoe dikwijls ontvangen wij Hem in de H. Communie.

Hoe moet elke H. Communie in ons bevestigen en versterken, dat wij in eenheid met Christus moeten leven.

Hoe kunnen wij Hem in klaar bewustzijn ontvangen en niet gloeien van liefde voor de uitbreiding van het H. Geloof.

En daarom begrijp ik eigenlijk niet goed, waar ik zooveel heerlijke uitingen van innerlijk en diep godsdienstig leven bij een groot aantal der studenten zie, dat het getal der openlijke Missie-vrienden, der verklaarde ijveraars voor steun aan het Missiewerk betrekkelijk zoo klein is.

Maar daar wilde ik het nu niet over hebben.

Bedriegen de teekenen niet, dan moet dat aantal groeien.

Waar ik een oogenblik de aandacht voor wilde vragen – het is in het geheel geen nieuw gezichtspunt, maar iets, dat telkens opnieuw de aandacht voor zich opeischt – het is, dat in de Missie-actie het eerste zijn moet, dat wij ons in den geest vereenigen en één voelen met alwat er voor de Missiën geschiedt. Wij zijn er ten innigste mee verbonden, want door den staat van genade, waarin wij leven en willen blijven leven, leven wij in de Gemeenschap der Heiligen, dat wil zeggen, hebben wij deel aan hetgeen in de groote gemeenschap der Kerk op aarde zoowel als in den Hemel voor het Missiewerk geschiedt. Onze Lieve Heer heeft er ons een plaats gegeven en al hebben wij in dit organisch geheel, dat Christus zijn Mystiek Lichaam noemde, niet allen dezelfde functie, een functie is ons toebedeeld tot groei en bloei van het geheel, tot uitbreiding en versterking van het Rijk van Christus.

Dat bewustzijn maakt ons fier, dat bewustzijn ontvlamt onze liefde, die liefde dringt ons tot de daad.

De liefde is vindingrijk.

Waar de liefde is, daar zal het hart in gebed de uitbreiding van het Godsrijk vragen, daar zal met blijdschap een offer worden gebracht, daar zal met geestdrift het eene na het andere ondernomen worden, dat als steun van de Missie wordt gezien. Men kan dan niet tevreden zijn met alleen voor de missie te bidden, terwijl men evenzeer zal begrijpen, dat zonder gebed en innerlijke vereeniging met God alle werk zijn grondslag mist. En daarom vraag ik in dit nummer verlevendiging van dat bewustzijn van eenheid en daardoor grooter, breeder, warmer liefde. En dat concreet.

Steun het Missiewerk, dat wil zeggen, steun de Missionarissen die er de onmiddellijke uitvoerders van zijn, doch weinig vermogen zoo zij niet innerlijk en uiterlijk steun ontvangen. Steun de Missionarissen in alles, waarin de vindingrijke liefde ziet hen te kunnen steunen. En ziet de liefde ondanks alle vindingrijkheid niets, vraag aan de Missionarissen, vraag Zondag aan Zijn Hoogw. Exc. Mgr. Hilhorst, wat gij voor hem, wat gij voor andere Vicarii Apostolici en Prefecten, wat gij voor de Missionarissen zoudt kunnen doen.

En doe het dan.

P. Titus Brandsma, O.Carm.

(wegens plaatsgebrek van redactiewege ingekort)

 


  1. Published in: Vox Carolina. Nijmeegsch Studenten Weekblad, Vol. VII-29, 25 May 1936, page 1 (missie-nummer).

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2024