Wat het Lyceum waarborgt

1935

Article

 

Wat het Lyceum waarborgt

[1]

 

De Twentsche Katholieken hadden begrepen en het ook luide uitgesproken; zij mochten niet langer dulden, dat er in hun gewest geen middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs op Katholieken grondslag was. Er moest een Lyceum komen.

Men sprak van Hengelo, van Enschede, van Almelo, maar enkele heel krachtige stemmen spraken ook van Oldenzaal.

En de zaak, zoo lang besproken, vond daar haar kampioen in den heer Bloemen, die door zijn onvermoeide pogingen de vader werd van het Twentsch Carmel-Lyceum.

Hij stond niet alleen. Het zou ondankbaar zijn, naast hem niet vol erkentelijkheid de werkzaamheid en toewijding van anderen te gedenken.

Maar allen, die er zich druk voor maakten en deze stichting bevorderden, zullen gaarne de eereplaats bij de hulde voor die stichting geven aan den heer Bloemen te Oldenzaal.

Hij werd de ziel van de beweging.

Met een onverstoorbare geestdrift, met ’n vuur, dat geen koele ontvangst hier, een afwijzend gebaar daar, een nijdige tegenwerking elders kon dooven, trok hij er op uit om vrienden voor het Lyceum te winnen. Ik heb hem bewonderd in die dagen: Hij zag het als een goede zaak, iets goeds voor de jeugd en dus voor de toekomst van Oldenzaal en Twente, hij zag het als een heilige zaak ter eere van Onzen Lieven Heer, hij zag het als ’n waarborg dat de Kerk in Twente haar zegenrijken invloed zou bewaren en versterken.

Hij streed er voor als een huisvader breed genoeg om in eigen zorgen die van alle huisvaders van Katholiek Twente te zien, die de realiteit van het leven in eigen stad belevend de nooden aanvoelde van heel ’t gewest, waarvan Oldenzaal van ouds het Katholieke centrum is. Wat heb ik in die dagen van voorbereiding genoten van zijn liefde en geestdrift voor het onderwijs, waarborg van Oldenzaals en Twente’s bloei.

Naarmate de onderhandelingen met de Orde ’n vlotter verloop hadden en daardoor de stichting van een Lyceum te Oldenzaal werd verzekerd, naarmate de plannen steeds vaster vorm en lijn kregen, verinnigde onze vriendschap, gebaseerd op het streven naar eenzelfde doel. Wie zou daarin niet gaarne met hem medestrijden. Ik denk er nog met vreugde aan terug en beschouw het als een voorrecht, met hem de stichting te hebben mogen voorbereiden. Hij heeft er het leeuwenaandeel in gehad.

Ik mag het hier getuigen, omdat ik het weet als de best ingewijde. En daarom grijp ik deze gelegenheid, nu hem hulde wordt gebracht, ook gaarne aan om het openlijk uit te spreken.

Dat Oldenzaal zijn Lyceum heeft gekregen en daardoor voor Twente aan ’n lang gekoesterden wensch is voldaan, dankt het aan den heer Bloemen.

Niet dagen, maar weken en maanden heeft hij er voor ten offer gebracht en hij heeft zich niet ontzien er persoonlijk voor van stad tot stad, van dorp tot dorp, ja, vaak van huis tot huis te gaan, om, met trotseering van heel veel minder prettige bejegening – het gewone lot van bedelaars – de hand op te houden voor een bijdrage in het Stichtingsfonds van het Twentsch Lyceum. Zijn optimisme was ongeëvenaard. Ik herinner me een middag, dat we heel sterk ontgoocheld werden.

Geen zweem van ontmoediging bij den heer Bloemen. Ik weet niet juist meer wat hij zeide, toen we beiden weer op straat stonden, maar het kwam hier op neer, dat in den strijd voor een goede zaak doorzetten het parool is.

Dat zal ook zijn bestuur als Burgemeester kenmerken.

Hij zal weten te zien, wat goed is voor Oldenzaal en hij zal er taai voor vechten, totdat hij het gewonnen heeft voor de stad, die hem lief geworden is als zijn huis en waar hij zich in alle kringen thuis voelt als in zijn eigen. Hij leeft met allen mee, maar wel in het bijzonder met de zorgen, die de menschen kunnen hebben. Daar zit hij graag over te denken en ook te praten.

Stoer en hecht als de toren en heel de bouw van het Lyceum, dat hij aan Oldenzaal schonk, staat hij zelf nu in de stad als haar toren en haar sterkte. Men loopt hem niet omver. Men kijkt met eerbied naar hem op. Hij zal zijn stad verdedigen en men zal naar hem zien als naar een gids en een leider.

Burgemeester, ik bepaal mij tot dit eene werk van Uwe liefde voor uw stad. Anderen spreken over andere. Dit ééne zegt mij – en ik ben er zeker van ook anderen – dat dit reeds zooveel vertrouwen wekt in uw bestuur, dat wij nu reeds God bedanken, dat Hij U aan deze stad als Burgervader gaf. En wij bidden Hem, dat hij U als in ’t verleden kracht schenke om te doen, wat Gij in het belang der U toevertrouwde stad zoudt willen doen. Dan is het goed.

 

Nijmegen. Pater Titus Brandsma, O.Carm.

Secr. Bestuur Twentsch Carmel-college

 

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2023


  1. Published in: De Twentsche Koerier, 16 February 1935 on the occasion of the appointment of G.H.P. Bloemen as the new mayor of Oldenzaal (15 February 1935). ↑