Wat kan de Universiteitsstudent voor de Missie doen?

1928

Typescript

 

Wat kan de Universiteitsstudent voor de Missie doen?

[1]

Behalve wat hij moet doen als katholiek, voor den bloei der Missiën bidden, goede werken doen, kan de Universiteitsstudent ook als zoodanig iets doen voor de Missiën.

Als student moet hij de Missie in de sfeer zijner belangstelling trekken, kennis nemen van hetgeen in zijn vak en toekomstig beroep een vriend van de missie daarvan kan of moet weten.

Het geheele terrein overzien is noch noodig noch mogelijk. Ieder bepale zich tot zijn vak en trachte in dit vak de Missie-vraagstukken een haar toekomende plaats te geven.

Het zou niet ondoelmatig zijn, een studieprogram samen te stellen, waarin zooveel mogelijk en in zekere orde de onderscheiden vragen worden aangegeven, welke een nadere bestudeering vragen, bijzondere belangstelling verdienen. Dit studieprogram worde ter uitbreiding en aanvulling gegeven aan enkele Hoogleeraren, wier medewerking worde gevraagd en zeker zal worden verkregen.

De onderscheiden leden kiezen een of meer vraagpunten voor een nadere bestudeering. Het kan aanbeveling verdienen, ook daarbij voorlichting van een of anderen Hoogleeraar te vragen.

Breidt de kring zich uit, dan zouden enkele Hoogleeraren van nader te vormen secties (naar de vakken van studie) de door de studenten zelve gekozen ‘Studieleiders’ kunnen zijn, als zoodanig in den kring opgenomen. Zij vormen dan echter niet het Bestuur, zijn er de wetenschappelijke adviseur van, gelijk de Moderator de geestelijke adviseur is. Zij zouden desnoods eereleden kunnen zijn.

Over de bestudeerde punten worden op geregelde tijden door de studenten zelve hetzij voor hun sectie hetzij voor den geheelen kring voordrachten gehouden, waarbij vooral op gedachtenwisseling wordt aangedrongen.

Behalve deze voordrachten van de leden van den kring worden er op geregelde tijden eenige voordrachten georganiseerd van personen, die door studie of ervaring bijzondere voorlichting kunnen geven. Wellicht is het op den duur mogelijk, te komen tot een vacantie-missie-cursus, bij veel belangstelling van de zijde der studenten tot een leerstoel voor de Missie-wetenschap. [2] Voor de studie van de missie-vraagstukken is het van het grootste belang, dat er aan de Katholieke Universiteitsbibliotheek de noodige literatuur te verkrijgen is. Van groote beteekenis zou het reeds zijn, indien het materiaal, dat daar aanwezig is, naar dit vak ook werd gecatalogiseerd en een missie-bibliografie wordt aangelegd. Wanneer op dit gebied leemten worden opgemerkt, zouden de studenten moeite kunnen doen, systematisch tot aanvulling dier leemten te geraken. Op die wijze zou ook een grondslag worden gelegd voor een eventueel in te richten Instituut voor Missie-wetenschap.

De aldus door de studenten aangelegde en geregeld bijgehouden bibliografie zou zeer nuttig ook worden uitgegeven in bepaalde Missie-tijdschriften, welke er rubrieken aan wijden, in het Koloniaal Weekblad, wat de Missiën in de Koloniën betreft, enz.

Bekendmaking van hetgeen aan Missie-literatuur op de Universiteitsbibliotheek aanwezig is, zal er toe leiden, dat deze literatuur meer zal worden benut en ook wordt uitgeleend.

Omdat uitleening naar de Missie-gebieden is uitgesloten en ook daar vaak literatuur over bepaalde vraagstukken wordt verlangd, zou te overwegen zijn, in welke mate de studenten zouden kunnen bijdragen om voor Missionarissen lezenswaardige wetenschappelijke literatuur naar de onderscheiden Missiegebieden te verzenden, op de eerste plaats aan de Nederlandsche Missionarissen in de onderscheiden streken der wereld. Men zou kunnen beginnen met de resultaten van de studie van den kring met de verslagen van den kring aan de Nederlandsche Missionarissen bekend te maken. Contact met de mannen van de practijk en dezer antwoord op de toegezonden verslagen zal een gunstigen invloed hebben op het leven van den kring.

Op die wijze kan men ook geleidelijk komen tot het verzamelen van de verschillende volkenkundige gegevens over de Missiegebieden. Het bestaande en verschijnende materiaal wordt door de studenten verzameld en ter controle opgezonden aan de Missionarissen en door deze laatsten weder aangevuld en verbeterd. De resultaten hiervan zouden kunnen worden uitgegeven, wellicht nog weder verbeterd en aangevuld door de Redactie van ‘Anthropos’, die reeds herhaaldelijk tot vorming van een dusdanig Instituut aanspoorde. De Missionarissen hebben over het algemeen noch den tijd noch de noodige boeken. Hulp zou zijn werk bekorten en vereenvoudigen en op die manier zouden veel resultaten van wetenschappelijk belang worden verkregen. [3]

In het algemeen moet niet de kracht der vereeniging of van den kring gezocht worden in het bijeenbrengen van geld, veel meer in het kweeken van belangstelling en het vergaren van kennis. Dit neemt niet weg, dat de student evengoed als iedere Katholiek den plicht heeft, voor het Missiewerk ook geldelijke bijdragen te schenken. Het kan geen kwaad, integendeel, als het geschikt gaat, is er iets goeds te zien in bijdragen van studenten voor de Missie te vragen. Om hen daartoe gemakkelijker te brengen kan het aanbeveling verdienen voor bepaalde doeleinden, niet voor de Missie in het algemeen te vragen. Geschikte doeleinden zijn bijv. bijdragen om aan Missionarissen literatuur als boven bedoeld te kunnen zenden; vervolgens vorming van een fonds om een of anderen bekeerden Heiden in de gelegenheid te stellen, aan de Universiteit te Nijmegen, student te worden. Hierbij zal wel op de eerste plaats gedacht moet worden aan de Nederlandsche Koloniën. De subsidie uit dit fonds zal met veel discretie moeten worden gegeven, opdat de student in kwestie er geen onaangename positie door verkrijgt.

Wat gebeden, godsdienstige oefeningen, H.H. Communiën, enz. betreft, waar dit toch zulk een essentiëel onderdeel van alle Missie-actie zijn moet en zonder een waren apostolischen geest alle Missie-actie ijdel is, zou een Missiekring moeilijk denkbaar zijn, zonder dat ook met betrekking hiertoe eenige samenwerking zou bestaan. Dit behoeft echter niet te bestaan in een bijeenkomen op een bepaald uur in een bepaalde kerk of kapel, maar kan bijv. bestaan in het onderling genomen besluit, voor de Missiën op gestelde tijden een H. Mis bij te wonen, de H. Communie te ontvangen, een kerkbezoek te doen, en aalmoes te geven, iets te bidden, zonder dat men dat nu juist samen doet.

Al zal in het algemeen de actie der studenten zich tot het bovengenoemde kunnen bepalen en daaraan reeds stof te over hebben, zoo zal de ware liefde tot de Missie van hen toch bijzondere medewerking vragen, wanneer bijv. ter plaatse een of andere Missie-actie gevoerd wordt, een Missie-tentoonstelling wordt gehouden of andere bijeenkomsten worden georganiseerd, welke in nauwe betrekking tot de Missie staan. Dan zullen zij, die lid zijn van den kring, de eersten zijn, op wie men moet kunnen rekenen, wier belangstelling men heeft.

Hetzelfde geldt ook van Missie-interacademiales enz. [4]

Om lid van den kring te zijn, zal het noodig zijn, lid van de groote studenten-gemeenschap te zijn, van de Studenten-vereniging ‘Carolus Magnus’ te Nijmegen.

Het lijkt niet gewenscht, er een bepaalde hoek of dispuut van te maken. Beter lijkt het, dat studenten van allerlei reeds gevormde of nog te vormen groepen, boven dit groepsverband uit nog gelegenheid hebben, zich aan te sluiten bij een zoo algemeen gerichten kring met belangstelling en liefde voor de Missie.

Uit en door degenen, die het initiatief nemen tot het vormen van zulk een kring wordt een voorloopig bestuur gekozen, dat de idee van den Kring verder onder de leden van ‘Carolus Magnus’ propageert, doch zich dan tevens wendt tot de andere studenten-niet-leden-van-Carolus, om dezen gelegenheid te geven, als belangstellende leden toe te treden. Deze laatsten hebben wel actief maar geen passief stemrecht voor de onderscheiden bestuursfuncties. Men kan ook ter onderscheiding spreken, meer naar universitair spraakgebruik, van gewone en buitengewone leden. Ook zou de term hospitant-leden kunnen worden gebruikt. Het verdient wellicht aanbeveling, een jaarlijksche contributie te heffen, welke voor de gewone leden lager is op grond van het lidmaatschap van ‘Carolus’.

Breidt de kring zich sterk uit, zoodat vorming van secties zin heeft, dan verdient het aanbeveling, de gevormde secties in het Bestuur te vertegenwoordigen.

Het Bestuur treedt weliswaar jaarlijks af, maar zou m.i. herkiesbaar moeten zijn voor al den tijd, dat een student lid is van den kring. Verlaat iemand de Universiteit, dan zou hij tot den kring kunnen blijven behooren als buitengewoon of belangstellend lid. Tegen betaling der contributie worden hem dan de verslagen toegezonden. Er blijft op die wijze contact met gegradueerden, die belangstelling voor de Missie hebben en dit moet den kring wel ten goede komen en er meer leven aan schenken.

Nijmegen. Onder het Octaaf van Pinksteren. 1928.
P. Titus Brandsma. O.Carm.

  1. Typescript (NCI OP93.4), 4 pages. Written during the Pentecost octave (27 May-3 June) 1928.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2022