Wat we zijn, wat we willen en kunnen

1932

Solemn speech

 

MR.

 

Wat we zijn, wat we willen en kunnen

Rede op het Gouden Feest van den Frieschen Bond 3 Juli 1932

[1]

Jubel is er in mijn hart. En ik ben blij, dien uit te mogen spreken. Ik acht het een voorrecht, op dezen dag een woord te mogen doen hooren, waarin al de vreugde moge tot uiting komen, welke er niet slechts heerscht in mijn hart, maar in dat van U allen, die hier samen zijt, ondanks den druk der tijden, vreugde, oprechte blijdschap, omdat we heden een oogenblik ons mogen realiseeren, wat we zijn, wat we willen en kunnen, nu, nu we vijftig jaar Friesche Bond zijn, den dag herdenken, waarop voor vijftig jaar het woord van Dr. Herman Schaepman weerklank vond in de harten van een kleine groep van hen, die ons zijn voorgegaan op het moeilijke pad van politieke organisatie van de Katholieke Friezen. Ik zal U niet vermoeien met cijfers en feiten, hoe welsprekend ze zijn. Reeds is in woord en geschrift U voorgehouden, hoe de Bond is ontstaan, hoe hij groeide en groeide en sterk werd. Geen beelden uit de kinderjaren haal ik voor U op. Het was ook geen jeugd, zoo vrij en blij, waarvan ik U zou moeten spreken. Strijd heeft het gekost, heel veel moeite en zorgen om uit de windselen te komen. Maar nu zijn we er. Nu zijn we vijftig jaar Friesche Bond. En als een man, die vijftig is, voelen we ons niet jong meer, maar ook nog niet oud. Maar wij voelen ons. We zijn er. En in het volle fiere bewustzijn van onze levenskracht willen we ons een oogenblik bezinnen op onszelve om te beseffen, niet zoozeer op wat we waren noch op wat we zullen zijn, maar op hetgeen we op dit oogenblik èn zijn èn willen èn kunnen. Wij willen ons een oogenblik verheugen in onze levenskracht en in onzen niet te temmen levenswil.

Wij treden een oogenblik in onszelve om onszelf te zijn en tevens openlijk aan anderen te zeggen, wie we meenen, neen, weten te vrezen. Na[2] vijftig jaar weten we het.

We weten, wie we zijn, wat we willen en kunnen. En thans ten volle beseffend, wat er in ons schuilt en leeft, willen we het voor God en de menschen getuigen en belijden, ik zou willen zeggen, uitjubelen, fier en blij.

Wat zijn we? Niet meer dat handjevol Katholieken, dat voor vijftig jaar samenkwam, hoofd en hart vol van liefde en geestdrift voor de Katholieke zaak, doch maar door enkelen, wel steeds meer, maar langzaam, heel langzaam begrepen en gevolgd. Neen, we zijn nu alle Katholieken van Friesland samen. Welke rechtgeaarde Katholieke Fries staat nu buiten onzen Bond? [2]

Elk is lid. Wie het niet is, is een halve, die niet weet, wat hij moet en kan. Hij zal een uitzondering zijn, op wien men niet zonder weemoed en deernis neerziet. Wij hopen, dat hij alsnog bij ons komt, och, we weren niemand, die met ons meevoelt, en zien nog graag de gelederen ook met enkelingen versterkt. We doen het met een zeker vertrouwen en in het bewustzijn, dat wie nog afzijdig staat, zulks niet lang meer doen kan. Wij staan nu voor aller oog als een organisatie, waarvoor men respect heeft, waartoe te behooren, geldt als een eer.

Er behoeft nu geen Dr. Schaepman meer te komen om met zijn welsprekend, haast overdonderend woord de slapende Friezen wakker te schudden en hen met zijn meesleepende geestdrift te begeesteren voor een nauwer politieke aaneensluiting.

Niet, dat we hem vandaag niet graag in ons midden zouden hebben gehad en met hem de strijders van de eerste ure, zeer zeker, zijn en hun tegenwoordigheid zou onze vreugde hebben verveelvoudigd, gelijk het onze vreugde verhoogt, dat we tenminste nog één hunner onder ons mogen zien.[3] Het zou hunzelven evenzeer deugd hebben gedaan te zien, wat uit hun werk, uit hun kind is gegroeid. Ik geloof niet, dat ze heel lang in het verleden zouden zijn blijven hangen. Na een kort woord van waardeering van elkanders hulp en medewerking zou èn Schaepman èn Bekhuis en wie ook van de anderen al gauw de moeilijke eerste jaren zijn overgestapt om zich met ons te verheugen in den huidigen bloei. Ze hebben den Bond niet met lange bespiegelingen gesticht, maar eenvoudig een daad gesteld, zij zouden op het gouden feest ook geen lange nabetrachtingen hebben gehouden, maar ook op dezen dag de oogen wijd hebben opengezet voor de oogenblikkelijke werkelijkheid. Wij zouden niet hun traditie handhaven, indien we ons heden verloren in breed uitgesponnen bespiegelingen; de traditie door hen gevestigd, door die na hen kwamen in eere gehouden, vraagt van ons heden een wel blij en hoopvol gestemd, maar niettemin nuchter en zakelijk woord.

We zijn hier trouwens bijeen als Friezen, van wie het spreekwoord ‘Frisia non cantat, ratiocinatur’ niet zonder zin beweert, dat wij ons niet licht laten verleiden tot dichterlijke ontboezeming, maar liever de taal der nuchtere rede beluisteren en laten hooren. En wij gaan er groot op, in het politieke leven den ouden Frieschen aard niet te verloochenen en weldoordacht en rjucht en sljucht, dat is oprecht en onopgesmukt ‘yn hou en trou’ in trouwe handhaving der traditie onzen weg te gaan. En daarom, hoe blij wij heden ook gestemd zijn en hoezeer de dingen, die [3] we heden herdenken, ons tot blijdschap stemmen, de traditie legt ons op, toch een ernstig woord te spreken en rond ons te zien om te weten en te hooren, wat de dingen van den dag ons zeggen voor vandaag, wat ze van ons eischen en ons opleggen, kleine groep van Katholieke Friezen nauw en innig allen samen vereend.

Ja, we zijn maar een kleine groep in deze provincie. We vertegenwoordigen zoo om en om 25 duizend Katholieke Friezen.

Maar we zijn één en in die éénheid ligt voor ons een onschatbare macht, niet slechts om in en door die eenheid beter onszelve te zijn maar ook om datgene, dat we wenschen en willen in daden en feiten om te zetten. Het is niet alleen uiterlijke macht, maar tevens innerlijke kracht en versterking van ons bewustzijn.

De geschiedenis toont ons, hoe een kleine aaneengesloten groep door het sterke en fiere bewustzijn, dat daarin leven kan, niet zelden tot groote dingen in staat is. En behalve dat dit in de gewone natuurlijke orde waar is, die waarheid krijgt nog een hoogere beteekenis, omdat we tevens met elkander vereenigd zijn in een mystieke gemeenschap met Christus, wiens woord ons niet alleen leidt, maar wiens genade en hulp ons bovendien versterkt. Als Hij reeds zegt, in ons midden te zijn, waar twee of drie in zijnen Naam vereenigd zijn, hoeveel te inniger zal die gemeenschap zijn, waar wij allen samen ons geschaard hebben en houden rondom de banier van onzen koning Christus.

Ons getal moge niet zoo groot zijn, minder groot, dan wij wel zouden wenschen voor het heil van ons dierbaar Friesche volk, door onze eenheid van organisatie steunend op de hechte eenheid van dezelfde beginselen, zijn we krachtig en machtig en nemen we een plaats in, die velen ons benijden en waarover we ons vooral op een dag als heden dankbaar verheugen.

Ik spreek van een dankbare verheugenis. Ja, omdat hetgeen we zijn, de vrucht is van het moeizaam werk van de mannen en vrouwen, die in de afgeloopen vijftig jaar den grondslag hebben gelegd van de sterke stelling, welke wij thans innemen en bezetten. Met gevoelens van warmen dank en van oprechte hulde staan we thans schouder aan schouder in de gesloten gelederen, waarin hun onverdroten doorzetten ons geleidelijk heeft opgesteld. Zij zelve zijn heengegaan, maar hun geest is onder ons blijven leven en in kinderlijke pieteit leggen we heden de kransen onzer vereering en erkentelijkheid neer voor het standbeeld, dat zij in onze harten zichzelven onverwoestbaar hebben opgericht. Stoer[d]er en massaler nog dan de vorm-machtige hand van den beeldhouwer Falise [4] Schaepman heeft neergezet in de velden van Tubbergen, staat zijn beeltenis in de herinnering van het Katholieke Friesche volk, dat zijn stem mocht hooren en verstaan. En die beeltenis wordt in diezelfde herinnering geflankeerd door wel kleiner figuren, maar figuren toch, die spreken en onder aanvoering van den recht op het doel aansturenden veldheer onverstoorbaar afgingen op wat hij aanwees en als onverzettelijke Friezen – koppig noemen anderen dat, het zij zoo – niet gerust hebben, voor het bereikt was.

Nu zijn we zoover. Nu zijn we, waar Schaepman de Friezen heeft willen brengen en we zijn er gekomen overeenkomstig Schaepman’s wijs devies, door het volk te doen, wat voor het volk moet worden gedaan, we zijn er gekomen door de aanhoudende geen krimp gevende medewerking van de mannen en vrouwen, die wij thans ook daarom met eer en fierheid onze vaders en moeders noemen. Wij gaan groot op hen, omdat zij begrepen hebben en ons hebben leeren begrijpen, dat tot het integrale, het gave, het geheele Katholiek geloof ook behoort, Katholiek te zijn in de politieke actie, dat wil dus zeggen, in de politieke organisatie.

En dan denk ik niet alleen aan namen van Bekhuis en Brenninkmeijer, Visser, Lunter, Stockmann, van der Loos en de Boer en hoe zij verder heeten, die het werk van Schaepman allereerst overnamen, dan denk ik niet alleen aan mijn eigen vader, die er evenzeer zijn aandeel in mocht hebben, maar dan denk ik ook aan mijn moeder en met haar aan de vele Friesche moeders, aan de Friesche Katholieke vrouw, die, zij het meest in het verborgen in den stillen invloed, welke zij gelukkig heeft in het Katholieke Friesche huisgezin, ons als kinderen niet alleen leidde naar de Kerk en de Roomsche school, doch ook in de organisatie sociale en politieke voor haar kinderen, voor haar mannen geen andere aansluiting wenschte en bepleitte dan de uitgesproken Katholieke.

Als in de jaren van den krankzinnigen oorlog met recht en rede hulde is gebracht aan den onbekenden soldaat, dan mag in den nobelen strijd, die hier in Friesland is gevoerd om de Christelijke beginselen weer invloed te geven in het sociale en politieke leven met nog grooter recht en rede hulde worden gebracht aan die onbekende krachten, die in het Katholiek gezin den grondslag hebben gelegd van de eenheid, waarin wij ons hier heden verheugen. Door haar stille werkzaamheid is die eenheid zoo diep gefundeerd, en zal het niet gemakkelijk zijn, een bres te schieten in de sterke eenheidsstelling, welke wij, Katholieke Friezen, sterk door onze hechte geloofsovertuiging, sterk door de onverzettelijkheid van onzen ongekreukten Frieschen aard, innemen. [5]

Laten we een betrekkelijk kleine groep zijn, wij vinden daarin allerminst aanleiding, ons minder sterk te gevoelen. In de geschiedenis van het Joodsche volk lezen we van de kleine groep, die Gedeon rondom zich verzamelde om met hem te strijden voor de vrijheid van het volk Gods. Driehonderd uitverkorenen mochten hem slechts volgen. Aan elk gaf hij een bazuin en in een aarden kruik een fakkel. Op het aangegeven teeken sloegen zij de kruik in stukken en met de vlammende fakkel in de eene hand, terwijl de andere de bazuin aan de mond bracht, verspreidden zij zich door de legerplaats der vijanden. De geheele legerplaats stand in gloed en daverde van het geroep ter eere van Jehova.

Zoo mogen ook de Katholieken van Friesland staan tusschen de gelederen der andersgezinden, niet om hen rechtsstreeks te bestrijden, maar met den fakkel van hun goede daden en de bazuinstoot hunner overtuiging pal te staan te midden der hen omringende verwarring. Laat de menschen U zien in uw eigen licht en laat hen zien, dat het goed is, wat Gij doet, opdat zij eer geven aan den Vader, die U van den Hemel uit leidt en bestuurt. Luceat lux vestra coram hominibus et videant opera vestra bona, et glorificent Patrem vestrum qui in coelis est.[4] It is mei sizzen net to dwaen, de Friezen moeten daden zien, sizzen is mar sizzen, mar dwaen is in ding. Ziet, zoover zijn we nu. Allerminst zoeken we onze kracht – wat misschien wel eens te veel is geschied – in den afweer en in den aanval op degenen, die anders denken dan wij. Nu willen we eerst en vooral onszelf zijn en dat in woorden uitspreken en in daden duidelijk maken.

O zeker, het Katholieke leven is in Friesland nog niet zonder smetten. Wij konden nog beter beantwoorden aan onze verheven idealen, maar ik mag het misschien vrijer zeggen, omdat ik zelf buiten Friesland leef, het ziet er niet slecht uit met het Katholicisme van Friesland. Het mag velen ten voorbeeld worden gesteld. De liefde en verdraagzaamheid onder elkander kon hier en daar nog [5] beter, de fakkel kon hier en daar nog wat feller branden en wat hooger oplaaien, er is toch gloed en schittering, in breeden kring ziet men naar U op als naar een voorbeeld en naarmate Gij nog vollediger beantwoordt aan het U gestelde ideaal, zal uw invloed nog grooter zijn en zal in de algemeene ontreddering en verwarring onzer dagen uw houding in de maatschappij meer bewondering afdwingen, onze gelederen versterken. Te meer omdat naast het Katholicisme van de daad, dat in Friesland leeft, dit ook in ‘Ons Noorden’ een pers heeft, die met de bazuin van Gedeons leger mag worden vergeleken en het luide verkondigt, dat Hij strijdt ‘voor Waarheid en Recht’ in overeenstemming met de katholieke beginselen. [6]

Het is dezer dagen al meermalen gezegd, wat ‘Ons Noorden’ voor den Frieschen Bond beteekent. Het is er mee samengegroeid. Het moge ouder zijn, de Friesche Bond heeft het zijn kracht en beteekenis gegeven. Met en door den Bond is het gegroeid, gelijk wederkeerig door ‘Ons Noorden’ de Bond is geworden, wat hij is. Beide hebben veel aan elkander te danken. De Friesche Bond zou zijn grooten invloed, dien hij heeft uitgeoefend, niet hebben kunnen aanwenden, indien hij in ‘Ons Noorden’ niet zijn erkend orgaan had gehad. En dat ‘Ons Noorden’ dat is geweest al de vijftig jaren, dat thans de Bond bestaat, is een woord van hulde aan ‘Ons Noorden’ waard. Moge het, al is het thans gegroeid tot een dagblad voor de drie Noordelijke Provinciën, steeds als een heilige traditie handhaven, het orgaan te zijn van den Frieschen Bond voor zijn Friesche lezers. Het is een van de titels, waarop het bestaat, een glorie-titel, waarop het fier moet blijven. Dat sluit niet uit, dat het vooral thans nog een roeping heeft op breeder terrein. Het is hier niet de plaats om daarover uitvoerig te spreken. Slechts mogen we om de hooge beteekenis van ‘Ons Noorden’ voor den groei en den bloei van den Frieschen Bond deze gelegenheid niet laten voorbijgaan om openlijk hulde te brengen aan degenen, die ten koste van veel teleurstelling, miskenning en moeiten met Frieschen trouw hebben doorgezet, wat ze zagen als een der levensbelangen van de Katholieke zaak in Friesland. Gelukkig, ook voor ‘Ons Noorden’ zijn de zwaarste jaren voorbij. Er is nu waardeering en erkenning. Een dag als wij heden vieren, zal het besef nog versterken, dat wij, Katholieke Friezen ‘Ons Noorden’ moeten liefhebben en moeten groot maken, allen moeten samenwerken om niet slechts het Katholieke Dagblad te brengen in elk Katholiek gezin, maar ook om het in staat te stellen, daar te brengen, wat men er van moet vragen, als het daar de niet-Katholieke lectuur moet vervangen. Vrienden van den jubileerenden Frieschen Bond, als Gij Uw Bond lief hebt – en dat hebt Gij – als Gij den bloei van uw Bond op de krachtigste wijze wilt bevorderen – en dat wilt Gij – steunt dan, steunt op alle denkbare geschikte wijzen het Katholieke Dagblad, dat in het verleden zooveel heeft bijgedragen om uw Bond groot te maken en in de toekomst de roeping behoudt – en ik ben er zeker van, ook wil handhaven – het orgaan te zijn, waardoor uw Bond U bereikt, waardoor ook naar buiten wordt verkondigd, wat door de Katholieken van Friesland wordt nagestreefd.

Het is uw Bazuin, die luide moet schallen, die in de verwarring van het oogenblik de Katholieke meening moet uitspreken die naast de fakkel van de daad, die het Friesche land in gloed moet zetten en liefde moet bijbrengen voor Christus, [7] datzelfde Friesche land moet doen daveren van de leuze, dat we nog slechts heil verwachten in dezen tijd van het herstel van de Christelijke gedachte.

Hiermede ben ik reeds midden in het antwoord op de tweede vraag, die ik mij voor heden stelde: wat willen we?

Nu we onze kracht hebben gemeten, onze levenskracht weer hebben aangevoeld, nu komt de vraag in ons op: waarvoor?

Maar dan is er geen ander antwoord dan het devies van [den] stichter van onzen Frieschen Bond: Credo pugno. Ik geloof en ik strijd voor mijn geloof, opdat allen het kennen en toepassen, voor alles in de menschelijke samenleving.

Het gaat niet zonder strijd. Maar strijd kan ook een nobel karakter dragen. Strijd is niet gelijkluidend met wat we onder oorlog hebben leeren verstaan. Strijd kan ridderlijk zijn. Men kan strijden met open vizier voor een eerlijke en heilige overtuiging. Men kan strijden voor waarheid en recht – het devies van “Ons Noorden”. Men kan nu eenmaal in het leven den strijd niet ontgaan. Maar er is een groot verschil tusschen strijd en strijd en waar we, getrouw aan het devies van Dr. Schaepman als uitvloeisel onzer geloofsbelijdenis, op het credo: ik geloof laten volgen het pugno: ik strijd, daar zal het goed zijn, een oogenblik ons te bezinnen op den strijd, dien wij aankondigen in antwoord op de vraag, wat we willen.

De strijd, dien we willen strijden, zal een strijd zijn, ingegeven door de liefde. Op de eerste plaats dringt ons de liefde tot God, dien wij erkennen en aanbidden als den Heer van Hemel en aarde, voor wiens eer en verheerlijking wij ons genoopt gevoelen te strijden, positief om Hem te doen kennen en erkennen, negatief door ons te verzetten en te weren tegen miskenning en onteering. Wij zullen door woord en door daad toonen, dat wij God lief hebben en er veel, heel veel voor over hebben, opdat Hij door allen in het Friesche land worde gekend en bemind.

Maar naast de liefde tot God dringt ons de liefde tot onzen medemensch en willen wij zijn geluk bevorderen door de maatschappij te ordenen naar onze door ons zelve zoo hoog gewaardeerde Christelijke beginselen. Daarin alleen zien we nog heil en omdat wij dit daarin slechts zien en onzen evenmensch liefhebben, is niets ons liever en heiliger dan te strijden voor de doorvoering dier Christelijke beginselen in onze Friesche en verder in onze Nederlandsche samenleving.

Juist omdat die strijd ons door de liefde wordt ingegeven, willen wij daarbij slechts het hooge doel, verbetering der maatschappij en hare gezonde ordening voor oogen houden.

Noch onder elkander noch met betrekking tot hen, die met ons [8] van standpunt verschillen mag de strijd een ander karakter aannemen. Ingegeven door de liefde, moet hij de liefde bewaren.

Maar waar het vooral op aankomt, onze strijd zal eerst en vooral een positief karakter dragen. Wij zullen onze kracht niet zoeken in een voortdurend afweren en verdedigen. Het kan een enkelen keer noodig zijn, over het algemeen doen we he nog veel en veel te veel. We hebben betere en krachtiger strijdmethoden. Ons sterke wapen is de overtuiging, dat wij op bijzondere wijze zijn voorgelicht in de kennis van het ware en al is ook onze blik beperkt, in het licht van door God zelven geopenbaarde beginselen zien we veel dingen – we zijn er innig van overtuigd – in een juister en scherper afgeteekend verband. De waarheid heeft een onmiskenbaren invloed op den menschelijken geest, en al weten we, dat niet allen er even ontvankelijk voor zijn en heel veel vooroordeelen vaak terughouden van het op zich laten inwerken van de waarheid, we hebben vertrouwen in de onweerstaanbaarheid van de waarheid, die moet en zal zegevieren, indien ze maar duidelijk en open wordt beleden indien we niet slechts met woorden onze Katholieke beginselen prediken, maar er metterdaad de schoonheid en heerlijkheid van laten uitstralen. Ik zing het mooie lied van het eerste Missie-congres ter gelegenheid van de Missie-tentoonstelling te Utrecht:

Laat stralen den gloed,

’t Is de zon die het doet,

De waarheid, de klaarheid, de liefde.

Zeker, onze leider Schaepman kon ook wel eens toornen en zijn ergernis uitspreken over hetgeen in eigen en anderer kamp plaats greep, maar ik zie hem toch liever en zoo leeft hij ook het meest onder ons, als den geestdriftigen ziener, die ons er op te wijzen wist, hoeveel moois er voor de maatschappij lag in de Christelijke wereldbeschouwing, die zingen en jubelen kon over de heerlijkheid van een Christelijk geordende maatschappij. Dat is trouwens altijd het kenmerk geweest van de waarlijk groote mannen. Ze hebben het niet in afbraak, maar in opbouw gezocht. Ze hebben anderen laten modderen, zonder hun tijd te verliezen met hen te bekritiseeren, naast hun gemodder hebben zij hun grootsch bouwwerk opgericht, op welks gezicht de anderen vanzelf wel stil werden en begrepen, dat ze verkeerd waren. Dat konden we in onzen strijd [6] meer in het oog houden. [9]

Ik wil zelf niet vervallen in het euvel, dat ik hier signaleer en ga er dus in een enkel woord aan voorbij, alleen ter waarschuwing en om te wijzen op de hooge waarde van positieven arbeid. Die waarschuwing is niet geheel overbodig, omdat we, jammer genoeg, nog altijd velen en nog wel onder de jongeren, op wie we de hoop moesten stellen, hun gaven en hun energie zien verdoen in kritiek op kritiek slechts oog zien hebben voor het verkeerde, terwijl we er toch allereerst zijn om het goede en het mooie te zien en aan anderen te zien te geven.[7] Waar dit gevaar bestaat en in den lande zich toont, daar begroet ik met bijzonder grote vreugde de stichting van het Friesche Jongeren Verbond en als één woord van den voorzitter, de heer Broeren, mij heeft goed gedaan, dan is het wel, dat hij al aanstonds in tegenstelling van zoovele jongeren, naar voren heeft meenen te moeten doen komen, dat hij het doel van den bond zoo positief mogelijk wil zien, steun aan de bestaande organisatie, uitbreiding er van door de kloeke daad. Hulde en gelukwensch aan onze Friesche jongeren. De stichting van hun verbond is een der mooiste momenten van deze feestviering. Door hun verbond is de toekomst van den Frieschen Bond te hechter verzekerd. Hij heeft het steeds in positief werk gezocht, prijs gesteld niet op woorden, maar op daden. In stee van kracht en talent te verspillen met afbreken en veroordeelen, met puur negatief werk, moge de Friesche Bond, moge zijn orgaan ‘Ons Noorden’ het karakter van den onvermijdelijken strijd steeds eerst en vooral stellen in het laten schijnen van de waarheid, zoo positief en zoo duidelijk mogelijk, opdat er geestdrift voor worde gewekt, niet slechts in het eigen, maar ook in het vreemde kamp, in plaats dat door negatieve instelling van apologie en afweer – om geen scherper woord te gebruiken, de gemoederen noodeloos worden verbitterd.

Wij bouwen eigen scholen, wij organiseeren onze vrouwen en mannen, onze meisjes en jongens in eigen vereenigingen om ze te bewaren voor de bekoring der onwaarheid in waarheidskleed, maar brengen door al onzen afweer hen onder invloed van heel veel, waaraan onze afweer zoo maar niet dadelijk alle bekoorlijkheid ontneemt.

Zeker, in de huidige maatschappij dringt het onware zich langs allerlei wegen aan de samenleving op en, is het verspreid, dan kan het soms noodig zijn, den nadeeligen invloed er van weg te nemen door er stelling tegen te nemen, maar we moeten ons daarbij niet laten misleiden. Veel, dat men geen leven wenscht, kan men beter dood zwijgen dan dood strijden. En dan, over het algemeen, we hebben beter te doen, namelijk langs positieven weg de waarheid te doen schitteren en beminnen met woord en met daad. Moge vooral ook de kunst zich in dienst stellen van onze actie en in woord en beeld, ons Friesche volk weer doen leven in een Christelijke maatschappij, in zang en in spel, in liturgie en beeldende kunsten in het mooie woord van den redenaar en het vers van den dichter, alles moet samenwerken om ons op te heffen uit den chaos, die ons omringt. Wij moeten omhoog en dat brengt ons alleen het positieve, niet het negatieve werk. Laten we onszelf zijn en toonen, wie we kunnen wezen. Laten we helder laten uitstralen, waartoe onze beginselen ons leiden. Ruusbroec, de ziener, noemde dat: onszelve lantaarnen maken, waarin Christus brandt, in welker licht de menschen den weg vinden. Zulke lantaarnen behoeft onze tijd. [10]

Veel stellen we ons voor van een betere ordening van onze zieke maatschappij. Wij strijden er voor, omdat we overtuigd zijn, dat er heel wat verbetering door kan en dus moet komen. Wij strijden er voor uit liefde tot God en tot de menschen, wij strijden er voor als voor een ideaal, dat we voelen, de verwezenlijking nader te kunnen brengen. Het is niet alleen maar een willen, wij dragen in ons het besef, dat we ook iets kunnen en naarmate dat besef dieper en levendiger in ons is, naar die mate strijden we voor de verwezenlijking van ons ideaal met grooter geestdrift en bezieling. Dat besef wortelt in ons vertrouwen in de menschelijke natuur, in ons vertrouwen op God, die den drang naar vervolmaking niet zonder reden neerlegde in diezelfde natuur en zeker ons ook de middelen biedt om dien drang onzer natuur te volgen, ons bovendien op bijzondere wijze te hulp komt, wanneer de omstandigheden het den mensch onmogelijk schijnen te maken, iets ter verbetering te doen. Wij staan niet alleen in den strijd. Wij strijden voor en met God voor de door Hem gestelde en gewilde orde. Hij is met ons en veel vermogen wij in en door en met Hem, die onze hulpe is en ons betrouwen. Naarmate de verwarring rondom ons toeneemt voelen we ons meer begenadigd en versterkt. En met de toename der verdeeldheid onder hen, die zich naast of tegenover ons stellen, groeit onze eenheid en het besef van onze kracht als een behoud voor dezen tijd. Wij voelen ons den deesem, die het brood der gedachte-stroomingen een heilzaam gistingsproces doet doormaken om het juiste voedsel te worden voor den menschelijken geest. Wij zijn optimisten in dezen pessimistischen tijd, wij hebben nog hoop en vertrouwen in dezer tijd van vertwijfeling en hulpeloos en moedeloos zoeken, wij durven, op voorwaarde, dat men naar ons luistert en onze beginselen overneemt, nog wat beloven, betere tijden in het vooruitzicht stellen, redding uit het moeras, waarin we allen met elkander dreigen weg te zinken.

Gelukkig, dat wij er nog zijn met ons bewustzijn iets te vermogen, een bewustzijn, dat ons tot zekerheid is geworden door het woord van God zelven.

Eens zijn de Friezen in grooten getale opgegaan naar het H. Land om het uit de handen der Mohamedanen te ontrukken en het weer open te stellen voor de Christenen, het weer deel te doen uitmaken van het Koninkrijk Gods. Thans is er een ideëel H. Land, de ziel van zoo menigen mensch, in de handen van Gods vijanden. Dat land moeten wij, Friezen van dezen tijd, weer voor God veroveren, opdat er de liefde tot Hem en de onderhouding van zijn wetten weer bloeie, tot heil en geluk van henzelve, die wij kunnen winnen. [11]

Gelijk we eens, in eendrachtig samengaan, het H. Land voor God veroverden, zoo zullen we weer, als we een zijn en eensgezind, het H. Land van zooveel zielen veroveren en er het Rijk van Christus herstellen, heerlijk bloeiend in welvaart en vrede. Maar gelijk door oneenigheid verloren werd, wat met zooveel moeite was verworven, zoo zal ook, als wij niet één blijven, verloren gaan de winst, die wij mochten boeken. Wat een zegen heeft niet ons alleen, neen, geheel onze Nederlandsche maatschappij het eendrachtig samengaan van ons, Katholieken, gebracht, meer dan we zelve beseffen, zeker meer dan men buiten ons in het vaderland zich bewust is. Ik zal niet in bijzonderheden treden, maar slechts de vraag stellen aan de ouderen, of er niet iets veranderd is in onze plaats in de maatschappij, of in deze vijftig jaar onze invloed niet machtig is gestegen en of, en hierop komt het aan, of door de stijging van onzen invloed niet veel gered is, wat dreigde verloren te gaan, behouden is, waarop we grooten prijs stellen, verkregen is, wat we ons voor vijftig jaren niet droomen konden, ooit te zullen bezitten.

We kunnen wel klaagtoonen laten hooren en zeker is er veel in de huidige maatschappij, dat ons met weemoed vervult, maar we moeten voorzichtig zijn en ons niet door den grooten stoffelijken en zedelijken nood, die er is in onzen tijd blind doen worden voor heel veel, dat verbeterd is en tot vreugde stemt. Wij zijn zoo geneigd, elk oogenblik ons door het leed, dat ons treft, te laten neerdrukken en ons ongelukkig te achten, wanneer ons geluk niet volledig is, er iets ontbreekt van hetgeen we wenschen en nastreven. Als we hooren spreken van de zegeningen, welke de Christelijke beginselen de maatschappij moeten brengen, dan richten we vaak al te spoedig het oog naar hetgeen wij ondanks de grootste inspanning niet hebben kunnen bereiken. Het is goed, vooral in dezen tijd, een oogenblik te bedenken, dat al kunnen we veel en hebben we tot roeping veel goeds tot stand te brengen, we daarom [8] niet alles vermogen. Uit velerlei grond spruit die beperktheid van ons kunnen voort. Niet alleen moet sterke tegenstand overwonnen worden en staan vaak sterke machten tegen ons, maar ook ons eigen vermogen is en blijft beperkt. We zijn niet instaat, alles naar onze hand te zetten en we kennen evenmin de ondoorgrondelijke raadsbesluiten Gods, die ten slotte alles leidt en bestiert.

Dit mag onze energie niet verzwakken, ons den moed niet benemen, integendeel, ons geloof moet ons sterk maken ook in de teleurstelling, welke de strijd des levens brengt.

In dezen tijd, nu alom de vertwijfeling om zich heen grijpt en tallooze slachtoffers maakt, nu houden wij het oog vol [12] berusting en vertrouwen op God gericht in de hechte overtuiging, dat Hij met ons is en uit veel, dat als een ramp door de wereld wordt beschouwd, het goede zal weten te doen ontspruiten, hetzij in de stoffelijke, hetzij in de geestelijke orde. Wij weten, dat er andere en hoogere goederen zijn dan stoffelijke rijkdom en welvaart. Men heeft ons Geloof meer dan eens “een blij geloof” genoemd en we mogen het zoo noemen. Waar anderen, die geen geloof hebben, in de rampen des tijds alle hoop en moed verliezen, daar zien wij met een onverwoestbaar vertrouwen naar God op, zeker, als wij zijn, dat, als wij van onzen kant ons best hebben gedaan, wij verder rustig aan God kunnen overlaten, wat Hij over ons beschikt, omdat Hij ten slotte alles ten beste voor ons keert.

Niet in den bloei en in den rijkdom, niet in tijden van macht en welvaart is in het verleden de Katholiek het grootst geweest en de Katholieke geloofsovertuiging als de grootste en rijkste schat beschouwd en gewaardeerd, ook door niet­Katholieken, maar juist in tijden van druk en beproeving.

Dan hebben wij iets, dat anderen missen en dat in en door ons nog een behoud is voor de maatschappij. Gelijk Pater Muckermann het eenige weken geleden te Nijmegen nog zeide, is de vertwijfeling in Duitschland het zwarte spook, dat overal rondwaart en haar slachtoffers maakt en de grootste bedreiging der maatschappelijke orde beteekent. Voor deze grootste aller rampen bewaart ons ons Geloof. Wat voor ons de grootste kracht is om veel tot stand te brengen, om tot heil en zegen van de maatschappij werkzaam te zijn, ons telkens weer tot daden van maatschappelijke waarde aan te zetten, dat is ook en nog meer onze kracht in de ure der beproeving en in het oogenblik van den strijd om het bestaan. In dat Geloof voelen wij ons sterk in alle omstandigheden van het leven, in voor- en tegenspoed.

En zoo ooit, dan beseffen we heden, welke een zegen voor de maatschappij in het algemeen, maar tevens voor elk van haar leden, voor ons allen gelegen is in het feit, dat ook in Friesland steeds meer zich scharen rond de banier van het kruis, in het blijde vertrouwen, in dit teeken te overwinnen.

Heden vieren we den triomf van dat kruis in ons aller hart, heden juichen wij, omdat onze vaderen voor vijftig jaar begrepen hebben, dat wij rondom die kruisbanier in de maatschappij, ook in de politiek, moesten worden samengebracht, wij juichen, omdat thans vijftig jaar die vlag over ons wappert en het eerst kleine getal nu zoo groot is, als het voor het oogenblik kan wezen. [13]

En allen samen hier aanwezig bezegelen wij opnieuw op dezen dag het verbond voor vijftig jaar gesloten, dat wij één zullen blijven als broeders en zusters in Christus, een voor de handhaving zijner beginselen in ons staatkundig en maatschappelijk leven, één in de blijde zekerheid en het vaste vertrouwen, dat deze beginselen heil en zegen moeten brengen aan de zieke maatschappij, één ten slotte in de vreugde en de blijdschap, dat door de belijding en doorvoering dezer beginselen reeds zooveel ten goede van onze maatschappij is verkregen.

Vooral het laatste spreekt ons heden aan.

Wij kunnen niet blind zijn voor het vele goede, door onze eenheid in en door het kruis van Christus verkregen en bevochten. Blij zijn we, dat onze eenheid gegroeid is en in de afgelopen vijftig jaren hechter en hechter is geworden en we stellen ons voor, dat we nog inniger één zullen zijn, naarmate we in staat zullen wezen onze beginselen krachtiger door te voeren.

Ja, groeien moet onze eenheid, groeien innerlijk doordat wij zelve steeds beter trachten te doorgronden, wat voor de maatschappij en haar bestuur het meest onmiddellijk voortvloeit uit onze christelijke beginselen, van waarde voor allen zonder onderscheid, als grondslag van hetgeen daar verder gedifferentiëerd uit volgen moet, uiterlijk, doordat velen, die thans buiten onze gelederen staan, getroffen door onze eenheid met betrekking tot de voornaamste den grondslag vormende punten, getroffen door onze kracht uit die eenheid voortspruitend, steeds meer beginnen te begrijpen, dat slechts een terugkeer tot de ware beginselen der Christelijke leer de maatschappij nog kan voeren op den weg van harmonische ontplooiing van onze menschelijke kracht, op den weg naar harmonie, orde en vrede, uitwisseling van diensten, erkenning van afhankelijkheid van elkander, grondslag van alle maatschappelijk leven, grondslag ook van een juist inzicht in de politiek.

In het oude wapen der Friezen, vergaderd rond den “Opstalbeam” staan de Friezen strijdvaardig aan weerszijden van een groot breed schild, waarop wij de figuur zien van een moeder met kind. Wij weten welk kind die Moeder daar aan ons toont en gaan er fier op, als Friezen naast haar troon te zijn voorgesteld. Wij willen dien troon bewaken en haar de verheven zending doen vervullen, waartoe zij werd geroepen, menschen te geven den Christus, het heil der wereld. Wij willen pal staan, dat steeds meer Christus worde erkend in onze maatschappij, ons leide in den politieken strijd, ons voere tot de zegenpraal, die heel de maatschappij ten zegen strekken moet.

 


  1. Typescript (NCI OP 126.6), 13 pages and 1 handwritten page. The manuscript shows some corrections. We present the corrected text; main corrections are presented in footnotes. Handwritten additions we present in italics. Words in Frisian or Latin we present in italics too.
  2. In the typescript erroneously: ‘nij’.
  3. Crossed out is: “den heer vander Loos, die zooveel jaren den opkomenden en groeienden Bond heeft gediend”.
  4. Cf. Mat 5:16.
  5. Crossed out is: ‘een tikje’.
  6. Crossed out is: ‘wel wat’.
  7. The typescript shows a mark that here a text needs to be included. The handwritten text that needs to be included here is written on a separate page. We include it here in italics.
  8. Crossed out is: ‘nog’.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2024