Werkheiligheid

1938

Encyclopedic entry

 

Werkheiligheid

[1]


Werkheiligheid. Hoewel de heiligheid op de eerste plaats een werk is van Gods genade, vraagt deze toch de voortdurende menschelijke medewerking en werkzaamheid, in het bijzonder in het onderhouden van Gods geboden en de beoefening der onderscheiden deugden. In de geschiedenis van het geestelijk leven onderscheidt men tijden, waarin op den voorgrond treedt het zich geheel stellen in de handen van God, zich wijden aan ingekeerd gebed en beschouwing, naast andere, waarin meer de nadruk wordt gelegd op de beoefening der deugd en het verrichten van goede werken. Na de idealistische en intellectualistische richting van de school van → Eckehart in deze landen, kwam als reactie de → Moderne Devotie, die het werk van den mensch in de heiliging van zichzelf op den voorgrond stelde, de inwerking der goddelijke genade allerminst ontkende, maar daarin een voorwendsel [134] vreesde tot een ongezond quietisme. Deze devote richting, uitermate practisch en vruchtbaar ontaardde ten slotte in een te uitsluitende verheerlijking van de goede werken en van de zgn. w., waartegen de Hervorming van Luther weder een in het andere uiterste vervallende reactie stelde [zie → Goede Werken; → Luther (sub Leer)][2]. De ware deugd ligt ook hier in het midden.

Brandsma.

 


  1. Published in: De Katholieke Encyclopaedie, Vol. XXIV, c. 133-134. The NCI preserves the typescript.
  2. Both references are not part of the typescript.


© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2019