Wondeteekenen en Lijdensvisioenen

1935

A series of five articles

 

Wondeteekenen en Lijdensvisioenen.

Van Konnersreuth naar Hohemark

door Prof. dr. Titus Brandsma, O.Carm.[1]

Konnersreuth trekt nog altijd de aandacht.

Geen wonder. Nog altijd is daar Teresia Neumann, ‘die Resl’, begiftigd met wel zeer merkwaardige gaven. Elken Vrijdag, behalve wanneer deze met Hoogfeesten of dezer Octaaf samenvallen, heeft zij de meest treffende visioenen van het Lijden des Heeren met een zoo sterke inwerking op haar lichamelijke gesteltenis, dat zij niet alleen voortdurend de vijf wondteekenen van ’s Heeren Lijden in handen, voeten en zijde heeft, maar bovendien nog vele andere teekenen van dit Lijden zich in haar lichaam openbaren, zij bloedige tranen schreit, zoodat haar oogen en wangen baden in bloed, en iedereen wordt aangegrepen door het aanschouwen van den staat, waarin zij door de visioenen geraakt. Zij ziet het Lijden des Heeren zoo duidelijk voor zich en leeft daar zoo innig mee mede, dat men op haar gelaat en uit haar gebaren als het ware het geheele H. Lijden volgen kan.

Ook tafereelen uit het overige leven des Heeren aanschouwt zij, allerlei voorvallen uit het leven der H. Maagd en vele andere Heiligen. Zij doet de merkwaardigste mededeelingen tot over de meest innerlijke gesteltenissen van het geweten. En wat misschien nog den meesten indruk maakt, nu reeds zeven tot acht jaar gebruikt zij geen ander voedsel meer dan de H. Communie, die zij bijna dagelijks ontvangt.

De toestanden van Teresia Neumann zijn reeds herhaaldelijk het voorwerp geweest van zeer uitgebreide onderzoekingen en de literatuur over Konnersreuth is alhaast niet meer te overzien. De oordeelen er over geveld zijn verre van eensluidend. De scherpste tegenstelling ontbreekt zelfs niet. Men spreekt van de hoogste mystieke begenadiging, maar ook van de reinste hysterie en zelfs van bezetenheid. Zelfs de tot oordeelen meest bevoegden zijn het niet eens in de verklaring van de Konnersreuther feiten.

Het zou te ver voeren, nog eens uitvoerig de feiten van Konnersreuth te beschrijven, we mogen die na de korte samenvatting boven gegeven wel voldoende bekend achten. Wat de verklaring betreft, meenen we, dat de hoofdvraag is geworden, of hetgeen bij Teresia Neumann optreedt nog valt te rekenen tot die groep van merkwaardige verschijnselen, welke bij hysterische personen worden aangetroffen, dan wel de grenzen daarvan dusdanigerwijze overschrijdt, dat een natuurlijke verklaring hier onmogelijk is en aan een bovennatuurlijke verklaring behoefte wordt gevoeld.

Een paar jaar geleden hield ik over het geval Konnersreuth een aula-lezing aan onze Katholieke universiteit.[2] Deze lezing heeft toen nog al eenige aandacht getrokken, omdat ik vrij sterk de neiging openbaarde naar een natuurlijke verklaring. ‘De Tijd’ plaatste zelfs boven het verslag, dat zij van de lezing gaf een kop, die suggereerde, dat ik mij voor een natuurlijke verklaring had uitgesproken.[3] Dat was niet geheel juist, omdat ik uitdrukkelijk had gezegd, dat, hoewel ik gaarne een natuurlijke verklaring zou hebben willen geven, de verschijnselen zoo ver boven het tot dan toe bekende uit de psychische wereld uitging, dat het moeilijk was, zich voor een zoodanige natuurlijke verklaring uit te spreken. Om niet van een vooraf bepaald oordeel blijk te geven moest ik wel ernstig rekening houden met het onbevredigde en ontoereikende, dat in een natuurlijke verklaring gelegen was. In een tweetal artikelen in ‘Het Schild’ lichtte ik mijn standpunt nog nader toe.[4]

Sindsdien zijn er echter dingen bekend geworden, die een verrassend nieuw licht werpen op de verschijnselen van Konnersreuth en bij het onderzoek daarvan niet buiten beschouwing mogen worden gelaten. We hebben hier te lande indertijd de zeer minderwaardige vertooningen gehad met een zekeren Deibel, die op bepaalde plaatsen des lichaams, door anderen aan te wijzen, den bloedsomloop dusdanigerwijze scheen te kunnen beïnvloeden, dat er roode plekken werden gevormd.

Wanneer de nieuw te onzer kennis gebrachte feiten het karakter dezer vertooningen zouden hebben gehad, ik zou er niet op zijn ingegaan. Er is echter sprake van waardiger en ernstiger proefnemingen door zekeren dr. med. Alfred Lechler bij een Protestantsch meisje, zonder twijfel hysterisch, bij wie hij niet slechts psychogeen, d.i. door op haar geest en voorstelling in een staat van hypnose in te werken de vijf wondteekenen des Heeren deed ontstaan, doch ook de meest treffende aanschouwing van het Lijden des Heeren en het verder leven van den Heiland.

Als ik spreek van nieuwe feiten, dan moet men dit in eenigszins ruimen zin verstaan. De feiten dagteekenen eigenlijk al van een paar jaar geleden en zijn mij ook reeds lang bekend. Dr. Alfred Lechler heeft er twee jaar geleden een boekje over uitgegeven: ‘Das Rätsel von Konnersreuth im Lichte eines neuen Falls von Stigmatisation’, Elberfeld, Licht- und Leben-Verlag Buchhandlung der Evangelischen Gesellschaft für Deutschland, 1933. Dit boekje behelst een rustige weergave van de feiten. Het dikt de gelijkenis met de feiten van Konnersreuth misschien wat te sterk aan, alhoewel het verschil wordt toegegeven. Maar de gelijkenis is ook frappant en lokt tot vergelijking.

De opzet is duidelijk, aan te toonen, proefondervindelijk, dat verschijnselen als in Konnersreuth niet van wonderen moeten doen spreken en niet pleiten voor de Katholieke Kerk als den waren Christelijken godsdienst, omdat langs den weg van hysterie en hypnose soortgelijke verschijnselen eenvoudig bij elk daarvoor ontvankelijk mensch kunnen worden opgewekt.

De proef is niet volledig geslaagd. Wat bereikt werd is echter van beteekenis, zoodat het m.i. noodig is, er ernstig rekening mee te houden. Ik besloot dan ook, van deze nieuwe feiten nader kennis te nemen. Door allerlei omstandigheden moest ik dit uitstellen tot deze Paaschvacantie. Ik gaf er voorkeur aan, mijn bezoek niet te voren aan te kondigen en mij onverwacht voor de feiten gesteld te zien. Ik koos den Goeden Vrijdag als den meest geëigenden dag voor het bezoek aan een gestigmatiseerde. Mijn berekeningen faalden wel een beetje, leidden tot een gedeeltelijk vergeefsche reis, waarvan ik achteraf beschouwd toch geen spijt heb, en brachten mij ten slotte verleden Vrijdag in Hohemark bij Frankfurt om er oor- en ooggetuige te worden van veel, dat ook den lezers belang zal inboezemen en dat ik derhalve in het kort zal trachten weer te geven.

Dr. Lechler was tot voor enkele maanden geneesheer-directeur van een instituut ter verpleging van zenuwzieken ‘Lebenswende’ genaamd te Neustadt in het Zuiden van den Harz, onder leiding en beheer van diaconessen van het moederhuis te Elbingerode, eveneens in den Harz. Sinds een paar maanden is hij geneesheer-directeur van een grooter instituut ter verpleging van zenuwzieken ‘Hohemark’ genaamd en gelegen bij Oberursel in den Taunus in de onmiddellijke nabijheid van Frankfurt a/M.

Zeven jaar geleden werd in ‘Lebenswende’ ter verpleging opgenomen een zekere Elisabeth Kolb, geboortig uit Lorrach in de nabijheid van Basel, maar nog op Duitsch grondgebied. Zij was al jaren ziek. Door een zeer zorgvuldige en geduldige behandeling, waarin de hypnose een bij uitzondering en in verband met vroegere behandelingen vrij groote plaats had, wist dr. Lechler ten slotte van het ongelukkige meisje weder iemand te maken met lust zich nuttig te maken voor de samenleving, aan hem en de zijnen gehecht en ten slotte door hem dan ook in zijn persoonlijken dienst genomen. Zij vervult nog steeds de plaats van dienstbode in het doktersgezin, dat behalve den dokter en zijn vrouw nog vijf betrekkelijk kleine kinderen telt. Zij werkt voor twee en is tot alles bereid.

In Neustadt, waar ik naar haar inlichtingen inwon, vergeleek men haar om den zwaren dienst, dien zij bij den dokter heeft, met een hond, die zich te sterker aan zijn baas hecht, naarmate deze strenger optreedt. Deze vergelijking moge echter niet tot een onbillijk oordeel voeren. Men erkende, dat voor het meisje met haar sterke verbeeldingskracht veel lichamelijk werken nuttig, ja, noodzakelijk was gebleken, zij dit zelve ook verkoos. Zij is dan ook vol erkentelijkheid voor den dokter en zijn gezin. Dat doet haar alles gaarne verrichten, wat de dienst bij den dokter meebrengt. Naar buiten maakt zij daarbij een eenigszins slaafschen willoozen indruk. Haar aanleg daartoe zal door de hypnotische behandeling nog zijn versterkt. In haar vroeger leven, in allerlei ziekten heeft zij getoond in de hoogste mate hysterisch te zijn. Deze aanleg maakt haar ontvankelijk voor hypnose. Deze ontvankelijkheid is buitengewoon groot, in die mate, dat de dokter haar niet slechts in een minimum van tijd in hypnotischen slaap brengt, maar haar dan ook kan suggereeren, dat zij een of ander voorval uit het Leven des Heeren ziet. Overeenkomstig hetgeen zij reeds als kind reeds en in haar verder leven over Onzen Lieven Heer heeft gehoord en gelezen, met tal van bijzonderheden, welke alleen nog in het onderbewustzijn voortleven, reproduceert zij dan hetgeen zij ‘moet’ zien en leeft zij met dit geziene geheel mee. Zij gaat in hetgeen zij aanschouwt op en deelt er in.

Deze aanleg was voor den dokter aanleiding om haar te suggereeren, dat zij wonden des Heeren ontving. De sterke concentratie, waartoe de bevelen des dokters haar dwongen, had een dusdanig effect, dat onder invloed van haar voorstellingen werkelijk de wondteekenen geleidelijk ontstonden en ten slotte bloedende stigmata werden, zooals de geschiedenis ze kent uit de levensgeschiedenis van meer dan een Heilige. Ook de verwondingen van de Doornenkroon teekenden zich af op haar hoofd, terwijl zij alweer op dezelfde wijze gedwongen bloedige tranen schreide, zoodat het bloed langs haar wangen afliep.

De afbeeldingen, hierbij gevoegd[5], volgens opnamen van den fotograaf Albert Fiedler te Neustadt, spreken voor zichzelve en toonen duidelijk aan, dat hier waarlijk van wondteekenen moet worden gesproken.De duidelijkheid dezer wondteekenen zal in verband met hun oorsprong aller belangstelling wekken.

Elisabeth Kolb werd in 1902 geboren, zij is nu 32 jaar. Verschillenden van hare familie zijn zenuwpatiënt. Zijzelve was reeds als kind ongewoon druk, erg gevoelig en o.a. ook behept met slaapwandelen. Met zes jaar ongeveer verloor zij haar moeder, van wie ze veel hield en van wie ze in haar extasen blijkt nog veel geleerd te hebben over God, godsdienst, Bijbel enz. Haar vader en ook haar tweede moeder waren hard voor haar, zoodat zij niet graag meer thuis was en zich minderwaardig ging gevoelen. Op school leerde ze goed, in het opstel was zij door haar rijke verbeelding altijd een der besten.

Op 15-jarigen leeftijd hield zij uit griep een schudden van hoofd, rechter arm en rechter been en van tijd tot tijd krampen over het geheele lichaam. Zij werd zoo onrustig, gilde en schreeuwde, dat zij naar een ziekenhuis gebracht moest worden. Zij bleef er een jaar. Ten slotte werd zij genezen door hypnose. Zij ging toen twee jaar in dienst. Dit ging goed. Toen haar moeder haar daarna thuis verlangde en zij dit in geen geval wilde, werd zij weer ziek. Zij had hoofdpijnen, moest overgeven, leed aan dubbelzien en geraakte ten laatste vier volle dagen buiten bewustzijn. Toen zij weer tot bewustzijn kwam, was haar rechterzij geheel verlamd en de huid ervan ongevoelig.

Een hypnotische behandeling leidde niet tot resultaat. Men greep operatief in en lichtte den schedel in de meening, dat een gezwel in de hersenen oorzaak van haar kwalen was. Zij werd daardoor iets beter, doch het duurde slechts kort. Meer dan een jaar bleef zij aldus in het ziekenhuis. Na verloop daarvan werd zij naar een ander ziekenhuis overgebracht, waar zij nog weer een half jaar bedlegerig bleef met het gevolg, dat door doorliggen twee groote etterende wonden ontstonden. Een nieuwe dokter paste daarna weder een hypnotische behandeling op haar toe, ditmaal met zichtbaar succes. Na betrekkelijk korten tijd, waarin hij haar herhaaldelijk een sterken schrik deed doorstaan, haar bovendien ook behandelde met electrische stroomen, weken alle lichamelijke kwalen met inbegrip der verlamming, maar nu traden psychische storingen op in den vorm van angst- en dwangvoorstellingen en sterke depressies. Zij werd tenslotte als ongeneeslijk hysterisch uit het ziekenhuis ontslagen en in een zwaren dienst bij een boer geplaatst.

Levensmoe slikte zij hier eens in een nacht in een droom-toestand twee naalden in, korten tijd later viel zij in dien toestand van de trappen. Hypnose en verdere analytische behandeling brachten slechts voorbijgaande beterschap. In een tweeden dienst hield zij het nog twee jaar vol. Zij werd echter zeer opgewonden, kon niet meer eten en slapen, werd angstig, verliet des nachts in den droom haar bed, had allerlei kwalen en was soms ook geheel verlamd. Zij verlangde naar den dood.

Zoo kwam zij in 1928 in ‘Lebenswende’, waar het in den beginne haast nog erger met haar werd. Zij leed nu ook aan hallucinatie en weigerde te eten, zoodat zij zes weken lang kunstmatig gevoed moest worden. Haar toestand werd van dien aard, dat men besloot haar over te brengen naar een kliniek voor zenuwzieken. De vrees, die zij hiervoor had, deed toen ineens wonderen, zoodat zij in Augustus 1928 na verblijf van een half jaar weer een dienst kon aannemen. Spoedig kwamen echter de oude kwalen terug. Omdat dr. Lechler er vertrouwen in had, dat een doelmatige behandeling haar over al die kwalen zou heen helpen en hij haar had leeren kennen als een dienstvaardig en uitermate werkzaam meisje, nam hij haar zelf in dienst. Door regelmatige hypnose achterhaalde hij de verborgen oorzaken van haar kwalen en genas haar geleidelijk. Wel behield zij nog in hooge mate de neiging om, wanneer zij van een of andere kwaal of ziekte hoorde, zich daarin te verdiepen met het gevolg, dat deze ook bij haar optrad. De uiterlijke verschijnselen, die zich dan bij haar voordeden, waren zoo bedriegelijk, dat men een paar keer tot operatie zou zijn overgegaan, indien de hypnose niet had geopenbaard, wat de grond dier verschijnselen was en hoe zij beter langs psychischen dan langs physischen weg konden worden verdreven. Las zij van jicht, zij voelde jicht, hoorde zij van pijn, zij voelde dezelfde pijn. Zoo is te verklaren, dat zij na een lichtbeelden-avond over het leven en sterven van Christus met Hem de pijnen der kruisiging voelde in handen en voeten. De openbaring hiervan aan den dokter was voor dezen de naaste aanleiding, bij haar nog een schrede verder te gaan en haar medegevoel te benutten tot het opwekken der stigmata, althans een proef in die richting te wagen.

 

Wondeteekenen en Lijdensvisioenen.

Het ontstaan der wondteekenen

door Prof. dr. Titus Brandsma, O.Carm.[6]

Op Goeden Vrijdag van het jaar 1932 woonde Elisabeth Kolb in het sanatorium ‘Lebenswende’ een met lichtbeelden gegeven voorstelling van het H. Lijden bij. Zij was er diep van onder den indruk en haar ontvankelijkheid veroorzaakte, dat zij de pijnen der kruisiging mee gevoelde. Zij had stekende pijn in handen en voeten en deelde dit den dokter mede. Deze bracht haar toen in hypnotischen toestand en suggereerde haar in dien toestand dat op de plaats, waar ze pijn gevoelde, de wonden zelve zich zouden afteekenen.

In haar slaap moest zij daarop haar gedachten concentreeren en zich levendig voorstellen, dat door haar handen en voeten nagelen werden gedreven. Den volgenden morgen bij ’t opstaan zag zij tot haar ontsteltenis, dat haar handen en voeten op de plaatsen, door den dokter in de hypnose aangewezen, echter zonder dat zij in normalen toestand daarvan iets wist, roode gezwollen plekken ter grootte van een pfennig te zien gaven; in het midden daarvan was de opperhuid doorgescheurd en uit de wonde scheidde zich een bloederig vocht af. De dokter lichtte haar toen nader in omtrent de oorzaak van dit verschijnsel en zij keurde goed dat de dokter met zijn proefneming doorging en haar in wakenden toestand verder suggereerde, dat de wonden zich zouden verdiepen en ook zij bloedige tranen zou schreien. Zij concentreerde bij haar werk op dien dag alle gedachten op de verdieping der ontvangen wondteekenen met ’t gevolg, dat reeds tegen den middag de wonden zichtbaar dieper waren. Ook de omgeving der wondeplekken werd rood en gezwollen. De wonde gaf duidelijk het rauwe vleesch te zien. Zij had ook veel pijn aan de wonden, zoodat zij haar werk slechts met moeite doen kon en ook het loopen haar zwaar viel. Van bloedige tranen was niets te zien, maar zij gaf toe, dat zij daarop ook gedurende het werk de aandacht niet geconcentreerd had. De dokter zeide haar, dat binnen enkele uren ook de bloedige tranen te voorschijn moesten treden. Na twee uur vertoonden zich aan de binnenzijde der onderste oogleden verschillende bloedstippen, bij het verder oplichten der leden vertoonde zich duidelijk bloed. Na eenigen tijd liepen bloeddruppels over haar wangen en vormde zich een volle bloedstreep, gelijk de afbeelding te zien geeft[7]. Nadat de dokter het niet verder vloeien dezer bloedige tranen had gesuggereerd, hielden zij op. Na twee dagen was van bloedstippen niets meer te zien. De suggestie, dat ook de wondteekenen zich weer zouden sluiten en de pijn er van zou ophouden, bewerkte, dat terstond de bloederige afscheiding ophield, de pijn verdween en binnen twee dagen de wonden zich sloten, zoodat nog slechts een vaag litteeken overbleef.

Na deze eerste proeve trachtte de dokter, met goedvinden van Elisabeth, nog herhaaldelijk door haar sterk aan de kruisiging van Christus te doen denken en haar de wondteekenen te suggereeren, deze bij haar te doen ontstaan. Doordat Elisabeth echter door verschillende omstandigheden niet tot zoo sterke concentratie kon komen, waren al deze pogingen vruchteloos. Eerst in Augustus 1932 waren de omstandigheden daarvoor weder gunstig. De dokter suggereerde haar nu in wakenden toestand, dat een nagel door haar voeten werd gedreven. Na eenig[e] uren openbaarde zich op den wreef van beide voeten ‘n blauwachtige zwelling ter grootte van een vijf-markstuk, ongeveer een rijksdaalder. In het midden daarvan waren verschillende roode plekjes te zien, zoo groot als een erwt. Elisabeth had daarvan veel pijn, zoodat zij herhaaldelijk kermde en steunde. Op de voetzolen was slechts een klein rood plekje ter grootte van een linze te zien. Door vermoeidheid sliep Elisabeth dikwijls in, waarop de roode plekken bleeker werden. Dikwijls moest dan ook de dokter zijn suggestie herhalen.

Gedurende den avond nam de zwelling nog steeds toe. Den volgenden morgen was echter, doordat Elisabeth in den nacht de concentratie niet had volgehouden de kleur der roode plekken sterk verbleekt en was ook de pijn er van verdwenen. Na vernieuwde sterke suggestie werden de roode plekken spoedig weer hoogrood en vloeiden samen. Ook aan de voetzolen nam de roode plek toe in kleur en uitgebreidheid. Om 9 uur in den morgen zag de dokter op den wreef van den linker voet in het midden ongeveer van de roode plek bloed te voorschijn komen. Het was slechts ’n klein druppeltje als een speldeknop. Ook op de voetzool kwam een bloeddruppeltje te voorschijn. Enkele minuten later vertoonde zich eveneens in de plek aan den rechter voetzool bloed. Op den wreef van den rechtervoet verdiepte zich eerst de roode plek, waarna ook daarin een druppeltje bloed te voorschijn kwam.

In de opvolgende minuten werd hier ook de wonde grooter, de huid scheurde en een stukje van de huid liet los. Dit alles geschiede niet slechts in tegenwoordigheid van den dokter, maar ook de plaatselijke geneesheer Sanitätsrat was geroepen om de feiten te controleeren, alsmede een paar diaconessen van de inrichting en de fotograaf, de heer Albert Fiedler, die mij bij mijn bezoek aan Neustadt verklaarde, hoe de wonden geleidelijk meer kenbaar en zichtbaar werden, tot verrassing ook van den plaatselijken geneesheer, die oorspronkelijk weinig lust had, zich met de zaak in te laten en met het hysterisch meisje niets te doen wilde hebben, echter moest toegeven, dat de feiten echt waren. Ook de evangelische pastor Tovote van Neustadt, dien ik evenals diens vrouw om nadere inlichtingen en bevestiging vroeg, verzekerden mij van de echtheid der feiten overtuigd te zijn en alle vertrouwen te stellen in de personen, welke de verschijnselen waarnamen.

Nu suggereerde de dokter, dat ook de wonden der handen zouden bloeden. Na korten tijd werden de plekken op de boven– en binnenzijde der beide handen hoogrood en glimmend en na een uur traden op alle vier de plaatsen weliswaar minimale, maar toch werkelijke bloedingen op. In de volgende uren werden op de bovenzijde der handen ook geleidelijk de wonden grooter. Zoodra het meisje zich niet meer op de bloedingen concentreerde, hielden deze op. Den volgenden morgen werd haar echter weder de concentratie daarop bevolen. Na een half uur scheidden de wonden, welke zich reeds hadden gesloten, een waterig vocht af, echter geen bloed.

Bij de eerste proeve in het begin van 1932 suggereerde haar de dokter, nadat de wondteekenen weder gesloten waren, dat zij een doornenkroon op haar hoofd kreeg en hij drukte met zijn vinger op eenige plaatsen, waar de doornen haar zouden steken. Zij gevoelde terstond een hevige pijn in haar voorhoofd. Den volgenden morgen was haar voorhoofd boven geheel rood en gezwollen, terwijl op verscheiden plaatsen kleine bloedpuntjes zichtbaar waren. Eenige wonden waren grooter en driehoekig van vorm. Het meisje verklaarde des nachts herhaaldelijk wakker te zijn geworden met een gevoel, alsof met naalden in haar hoofd werd geprikt. De dokter zeide haar daarop, dat de wonden spoedig zouden bloeden en na een uur kwam werkelijk bloed te voorschijn. Zoodra Elisabeth de concentratie op de bloeding losliet, hield de bloeding op.

In Augustus 1932 herhaalde de dokter ook deze proeve. Een uur ongeveer na de suggestie vertoonden zich aan het voorhoofd eenige gezwollen roode plekken zoo groot als een erwt. Na korten tijd kwam in ’t midden dezer plekken bloed te voorschijn. In de volgende uren nam het aantal dezer gezwollen plekken geleidelijk toe en kwam op verschillende plaatsen bloed door de huid dringen, zoodat vrij groote bloeddroppels zich vormden en langs het voorhoofd afliepen. Geheel den tijd klaagde het meisje over hevige pijn in het hoofd. Zij had een gevoel, alsof zij met naalden werd gestoken.

Kort na de eerste proeve gebood de dokter haar in hypnotischen toestand, haar aandacht sterk te concentreeren op de voorstelling van den kruisdragenden Heiland door Rudolf Schäfer, welke haar op den reeds genoemden Goeden Vrijdag bijzonder had getroffen. Den volgenden morgen klaagde Elisabeth over hevige pijn in haar linker schouder. Zij hield ook den linker arm, met welken op deze voorstelling Jesus het kruis draagt, krampachtig gebogen en liep ook in een naar links gebogen houding. Zij vertelde, dat zij den geheelen nacht aan den kruisdragenden Heiland had moeten denken en na haar ontwaken had zij Hem levendig voor zich gezien, terwijl Hij zijn kruis droeg. Zij kon zich haar pijn en haar houding niet verklaren. Aan den linker schouder was ’n groote roode plek zichtbaar, gezwollen en uiterst gevoelig. Toen de dokter haar de oorzaak er van verklaarde en zij er niet langer haar aandacht op concentreerde, verdween de pijn en de gezwollenheid weder spoedig en des avonds was van het geheele verschijnsel niets meer over.

In Augustus 1932 werd haar ook opnieuw gesuggereerd, dat zij bloedige tranen zou schreien. Na eenige uren sterke concentratie kwam vooral in de beide binnenste ooghoeken betrekkelijk veel bloed te voorschijn. Merkwaardig was hetgeen mij de fotograaf hierover nog vertelde. Hij was tegen twee uur des middags ontboden. Dan zouden de bloedige tranen voldoende zichtbaar zijn om gefotografeerd te worden. Hij maakte dan ook een opname. Het bleek hem bij het onmiddellijk daarna ontwikkelen thuis, dat de opname mislukt was. De dokter was intusschen van huis gegaan. De fotograaf deelde het meisje mede, dat zijn opname niet gelukt was en hij over een uur terug zou zijn om een nieuwe opname te maken. Hij vroeg haar derhalve haar concentratie op de bloedige tranen aan te houden. Zij deed het en na een uur kon nog een foto worden gemaakt.

Deze suggesties en de daarmede verbonden concentratie vragen van het meisje veel, zoodat zij er zich niet gaarne aan blootstelt. Na Augustus 1932 heeft de dokter deze proeven dan ook niet herhaald. Ik had verwacht, dat de Goede Vrijdag van dit jaar een gunstige gelegenheid zou zijn om de stigmata van Elisabeth Kolb te zien. Ik moest mij tevreden stellen met het zien van de litteekens, welke zij hadden achtergelaten en de onderscheiden mededeelingen over het verloop van hun ontstaan en verdwijnen. Ik vroeg het meisje bij mijn bezoek aan Hohemark – het was op Goeden Vrijdag – of zij er geen godsvrucht voor gevoelde, op een dag als dezen het Lijden van Christus mee te lijden, Zijn smarten te deelen en Zijn wonden in haar lichaam te ontvangen, nu toch gebleken was, dat zij daartoe de geschiktheid en de ontvankelijkheid bezat.

Zij antwoordde, er in het geheel geen godsvrucht voor te gevoelen, omdat het tenslotte toch maar “krankhaft”, ‘ziekelijk’ was en het te veel van haar krachten vroeg. Zij wilde haar krachten liever sparen om haar gewoon werk te doen. Wel had zij dezer dagen over het Lijden van Christus iets gelezen, maar zij onthield zich van verdieping daarin, omdat dit haar te veel aangreep en te veel deed lijden. Zij had zich een paar maal daarvoor beschikbaar gesteld, omdat het zijn nut kon hebben, gelijk de dokter haar gezegd had, te demonstreeren, dat verschijnselen als bij haar werden waargenomen, bij een hysterisch aangelegd persoon door hypnose kunnen worden opgewekt. Dat doel was bereikt, het had geen doel, de demonstratie te herhalen.

We moeten hierbij bedenken, dat zoowel de dokter als Elisabeth Kolb Protestant zijn en aldus in het medelijden met den Verlosser niet die heilzame en verdienstelijke handeling zien, welke in de Katholieke Kerk gezien wordt in een vrijwillig lijden met Christus voor den naaste of voor zichzelf. Zij kennen het aanvullend en verzoenend lijden niet, zoodat wat een Katholiek in een soortgelijk geval nog tot het ondergaan van dit lijden zou kunnen voeren, bij de Protestanten niet als motief kan gelden.

Ik drong dan ook geenszins op herhaling van de proeve aan. Het was voldoende te weten, dat te Hohemark een meisje leeft met hysterischen aanleg in die mate, dat, zoo haar onder gunstige omstandigheden in hypnotischen toestand de wondteekenen des Zaligmakers worden gesuggereerd, zij deze zal kunnen doen zien, geheel psychogeen opgewekt.

 

Wondeteekenen en Lijdensvisioenen.

Visioenen van het Leven en Lijden des Heeren

door Prof. dr. Titus Brandsma, O.Carm.[8]

Elisabeth van Hohemark bezit ook in hooge mate de gave, in extatischen toestand het leven en lijden des Heeren te aanschouwen en dit na haar visioenen te beschrijven.

In verband met haar stigmata valt de nadruk op haar lijdensvisioenen, maar omdat deze te diepen indruk op haar maken, vermijdt zij zelve een verdieping in het Lijden en wil ook de dokter deze liever niet meer bij haar te voorschijn roepen.

In zijn boekje beschrijft de dokter echter, hoe hij in Mei 1932 aan Elisabeth het bevel gaf, het verhaal van het Lijden volgens den H. Johannes aandachtig te lezen, daarbij telkens het oog te richten op een kruisbeeld en zich in de gedachte daaraan te verdiepen. Na een kwartier sloot zij de oogen, legde de H. Schrift weg en kermde en schreide. Met lange onderbreking gaf zij eindelijk openbaring aan hetgeen zij aanschouwde: “Zij willen den Heiland kruisigen … Kruisig Hem, Kruisig Hem … Pilatus vindt geen schuld in Hem … Jesus is heel rustig … zij trekken Hem een purperen mantel aan … een is bijzonder wreed … hij slaat Hem in het gezicht … de Heiland moet Zijn kruis zelf dragen… drie kruisen…”

Onder de aanschouwing van dit lijden begon zij hoe langer hoe harder te schreien. Plotseling strekte zij de armen uit, zij nam de houding aan, alsof zij zelve gekruisigd was, ademde bijna niet meer en zeide tenslotte zachtjes: “Het is gedaan: Jetzt ist’[s] aus”.

Op de vraag van den dokter, wat zij had gezien, antwoordde zij eerst niet. Op zijn uitdrukkelijk bevel antwoordde zij: “Ik heb den Heiland aan het kruis gezien en toen heb ik ook zelf aan het kruis gehangen, daar waar de moordenaars hingen. Ik ben ook een zondaar en hoor bij hen. Ik heb den Heiland aan het kruis naast mij gehad. Toen zag ik niets meer.”

Uit den hypnotischen slaap gewekt, wist zij zich van het geziene niets meer te herinneren. De dokter liet haar op dezelfde wijze ook andere tafereelen van het lijden aanschouwen. Spoedig nadat zij in den hypnotischen toestand was gebracht, zag zij het voorval, dat de dokter haar wilde doen zien, zoo levendig mogelijk voor zich. Haar houding en gebaren verrieden ten duidelijkste haar innig medeleven.

Zegt de dokter haar, voordat zij uit den hypnotischen slaap wordt gewekt, dat zij alles moet onthouden, wat zij in dien toestand gezien heeft, dan kan zij dit later mededeelen.

Onder de tafereelen, die zij gaarne nog eens ziet, neemt de ontmoeting als kind met Jesus als kindervriend een zeer bijzondere plaats in. Zij bewaart daaraan een prettige herinnering en heeft tegen reproductie daarvan geen bezwaar.

Op den Goeden Vrijdag, waarop ik haar dit jaar bezocht, wilden zoowel zij als de dokter mij gaarne ter wille zijn en vond zij goed, dat de dokter bij haar nog eens het visioen van Jesus als vriend der kleinen opwekte.

Zij werd met een korte manipulatie onder hypnose gebracht. Toen werd haar gesuggereerd, dat zij een meisje was van zes jaar. Heel kort daarna bleek zij in die gesteltenis verplaatst. Zij vroeg den dokter, waar de kinderen waren. De dokter ging een zijner dochtertjes roepen, een meisje van ongeveer dienzelfden leeftijd. Mij zeide zij goeden dag als een “oom”, dien ze nog niet kende en voor wien ze eerst een beetje verlegen was. Zij kwam bij mij op de sofa, het dochtertje van den dokter moest haar pop halen en ging toen tusschen ons beiden in zitten. Beide kinderen onderhielden zich heel aardig met elkaar. Zij zat erg verlegen met de vraag van den dokter, hoe zij aan haar gouden tanden kwam – enkele harer tanden zijn met goud gevuld – daar begrip zij niets van. Ze dacht, dat ze vuil waren en ging ze poetsen, wat natuurlijk niet hielp. Toen de dokter haar een spiegeltje voorhield om haar tanden te laten zien, begreep zij er niets van en zeide den dokter, dat hij iets met het spiegeltje had gedaan. Zoo ging het eenigen tijd echt kinderlijk door. De dokter suggereerde haar toen, dat zij Jesus ging zien, die wil, dat de kleinen tot Hem komen. Spoedig zag zij nu Jesus. Zij sprong van de sofa, maakte een neiging met de knie, zooals men dat in Duitschland veel bij de ontmoeting van geestelijken doet, en scheen opgetogen van vreugde. Aanstonds begon zij met Jesus te praten. “Zijn dat Uw Apostelen? … Moeder heeft mij veel van u verteld … En ook zuster Babeth (van de bewaarschool) … En wat heeft U mooie lange haren. En lange kleeren … Waar gaat ge nu heen? … Naar den Hemel? … Moeder zegt, dat ge van den Hemel alles ziet. Hoe kan dat? Zijn er dan gaten in den Hemel, waar ge doorheen kijkt? … Ik ben blij, dat, als Moeder dood gaat, zij dan naar den Hemel gaat. Ze hebben me gezegd, dat de Engeltjes komen om Moeder te halen en naar den Hemel te brengen. Is dat waar? En mag Bethle (Elisabeth) dan ook mee? … Moet ik in den Hemel zingen? Ik kan zoo niet zingen. Dan moet iemand mij voorzingen … Ja, dat kan ik wel zingen.”

Zij zingt nu:

“Ich bin nur klein,
Mein Herz ist rein.
Soll niemand d’rin wohnen
Als Jesus allein
Soll niemand d’rin wohnen
Als Jesus allein.”

“Ja, dat heeft moeder ook gezegd: Gij zijt een goede Herder. Daarom hebt ge zeker dien langen stok. Ik moet uw schaapje zijn. Als ik stout ben, dan zijt gij bedroefd, heeft Moeder gezegd. Ik zal altijd een braaf meisje zijn … Dan behoef ik voor u niet bang te zijn. Voor vader ben ik wel bang. Hij is dikwijls kwaad en dan blijft hij aan het opspelen. Moeder huilt soms den heelen nacht … Ik zal goed oppassen en goed doen, wat vader zegt … Mag ik dan gauw naar de groote school? Moeder zegt, dat ik dan ook een naald krijg en lapjes. Ik moet dan alles naaien … Moeder zegt, dat de Heiland altijd helpt … Maar hoe moet Moeder dan dikwijls boos zijn, omdat de broertjes vechten. Kunt gij haar dan niet helpen?… Neen Neen.”

Zij begint nu opeens hartelijk te lachen.

“Zie, dat is mooi. Ja, dat heeft moeder mij allemaal verteld. Mag ik naar den Hemel de pop ook meenemen? … Gaat dat niet? Waarom niet! Ik wou ze toch graag meenemen en ook mijn grooten bal. En de kinderbijbel? Daar staan zulke mooie plaatjes van u in … Welke ik mooi vind? Nu, die waarop ge ligt te slapen. Petrus is met een bootje op het water. Het water slaat er over heen. Petrus heeft U gewekt. Toen hebt Ge tegen den storm gezegd, dat hij stil moest zijn. En hij is toen dadelijk stil geworden. Toen hebt Ge over het water geloopen.

Moeder heeft ook gezegd, dat ge voor Bethle gestorven zijt. Maar ge wist toch niet of ik een braaf Bethle of een slechte Bethle zou zijn. … O, voor alle menschen … Daar heeft zuster Babeth mij van verteld. Eerst hebben ze palmen gestrooid en blaren. En doeken over den weg. Toen hebben ze u later gevangen genomen … Neen ik weet het niet precies meer … O ja, ze hebben u gevangen genomen. En toen hebben ze u een rooden mantel om gedaan. En een kroon opgezet. En aan het kruis genageld … Dat zou ik niet gedaan hebben.”

Zij zegt nu een versje op, waarin gesproken wordt van vier nagelen, waarmede hij werd doorboord. Hij is gestorven ook voor mij op Golgotha.

De juiste woorden kon ik van dit laatste versje niet opvangen. Het was overigens uitermate moeilijk het gesprek van de kleine te volgen, omdat zij als kind van zes jaar sprak in het dialect van haar geboortedorp.

Na het versje ging zij weer door:

“Ik heb nu een versje van het Lijden opgezegd, nu moet gij mij ook wat vertellen … Ja, dat ken ik. Ge hebt toen veel brooden en visschen gemaakt. ‘Die Schneider-Marie’ (Maria van den kleermaker) heeft zoo weinig brood, kunt ge voor haar ook niet wat brooden en visschen maken? … Moeder zegt, dat we geen twee stukjes suiker moeten nemen, maar dat we er een van moeten sparen voor arme kindertjes. …

Wat zijt gij goed … Was vader ook maar zoo goed. Ik ben bang voor hem. Als ik thuiskom, mag ik niets zeggen. Ik wil zoo graag wat van school vertellen. Maar ik moet dan altijd stil zijn … Ja Moeder zegt ook, dat ik vader goeden nacht moet zeggen. Als Moeder er bij is, dan gaat het wel, maar anders ben ik bang. Hans ook wel een beetje. Peterle schreit soms. Dan krijgt hij klappen, dat hij stil moet zijn …

O ja, ik ben erg blij. De lieve Heiland ziet in het hart. Zie dan in vaders hart, dat hij niet meer boos wordt. Toe, wees nu zoo goed.”

Zij vouwt nu haar handen en bidt dan tot den Heiland:

“Lieve Heiland, geef, dat ik een braaf meisje ben, lief voor vader en moeder, dat ik in den Hemel kom, dat moeder niet meer schreit, dat Rosalie weer gauw beter wordt en geen hoofdpijn meer heeft, dat ik niet meer zoo dom mag zijn, dat ik goed mag leeren. Amen.”

Zij zegt dan nog een versje op, waarvan ik echter niets kon verstaan dan dat er sprake was van een breed uitslaan van vleugelen, waarschijnlijk een klein engelenliedje, waarmee ze naar bed ging.

Zij ziet den Heiland nu heengaan. Zij wuift Hem levendig toe en roept een paar keer: “Wiedersehen lieber Heiland”. Zij gaat op de teenen staan als om Hem na te zien en nog na te wuiven.

Ik heb dit visioen, dat hiermede ten einde liep, zoo uitvoerig opgeteekend en weergegeven, omdat het een helder licht werpt op haar godsdienstige opvoeding en op de sfeer, waarin Elisabeth als klein kind opgroeide.

Nadat de dokter haar weer uit den hypnotischen slaap gewekt had spraken we eenigen tijd met elkander. Toen de dokter vroeg of ik haar nog in visioen van een ander tafereel wenschte te zien en zij daartegen geen bezwaar had, stelde ik voor, dat zij Jesus zou zien als twaalfjarigen knaap te Jeruzalem achtergebleven en door Maria en Jozef gezocht. De dokter gaf mij te kennen, dat zij dit nooit eerder als voorwerp van schouwing had gehad en hij vreesde, dat haar wellicht de gegevens zouden ontbreken om zich daar een levendige voorstelling van te maken. Ik achtte dit een reden te meer om haar aan dit tafereel te binden. Over de resultaten een volgende maal.

 

Wondeteekenen en Lijdensvisioenen.

Visioenen van het Leven des Heeren

door prof. dr. Titus Brandsma, O.Carm.[9]

De dokter bracht Elisabeth dan weder onder hypnose en zeide haar, dat zij nu Jesus zag als twaalfjarigen knaap in Jeruzalem. Na een korte pauze kon men aan haar gelaat zien dat zij in een andere wereld was verplaatst. Zij bleef lang zwijgen, hoewel het duidelijk was, dat zij verschillende dingen achtereenvolgens zag. Blijkbaar was zij aan het nadenken, waar Jesus toch kon zijn. En ook scheen zij af en toe in gesprek met iemand, die Jesus ook zocht.

“Hij was toch op het feest?” …

In antwoord op iets, dat haar blijkbaar werd gezegd, antwoordde zij: “Neen” …

Dan schudde zij het hoofd. Toen ging zij met het hoofd in de handen zitten.

“Neen, dat is onmogelijk. Dat is uitgesloten.”

“Hij komt spoedig genoeg terug. Ge behoeft geen zorg over Hem te hebben. Hij is nog nooit ongehoorzaam aan Zijn ouders geweest.”

Opeens zien zij blijkbaar Jesus.

“Ziet ge wel, ik heb het u toch gezegd” …

“Ge moogt niet op Hem brommen”.

Dan knikt zij af en toe met het hoofd, dan schudt zij echter weder heftig van neen.

“Dat die dat nu niet begrijpen”.

“Wel zeker. Uw God is mijn God, Mijn volk is uw volk.”

“Waar gij zijt, wil ik ook wezen”.

“Ja, ja. Ik moet zijn in hetgeen Mijns Vaders is”.

Zij knikt nu weer voortdurend.

Dan roept zij ineens: “Och, wat jammer toch” … Laat Hem toch, laat Hem toch” … “Och, gij begrijpt hem niet” ….

“Allemaal dom, allemaal verkeerd” …

“Jammer toch”.

Zij lacht nu weer en kijkt rond. Na eenigen tijd zegt zij: “Ja, ja”.

Dan schudt zij weer het hoofd en zegt:

“Och wat, kom daar nu niet mee aan”.

Zij maakt een sterk afwerend gebaar.

Dan vouwt zij opeens de handen en neemt blijkbaar deel aan een gebed. Zij besluit ook hier met “Amen”.

Voordat de dokter haar uit den slaaptoestand wekte, gebood hij haar te onthouden, wat zij gezien had.

Nadat zij nu weder in wakenden toestand was gebracht, vertelde zij, dat zij opeens in een straat met allerlei kleine huizen verplaatst was met een groote menigte volk. Maria en Jozef gingen alle huisjes een voor een af om te vragen, of men Jesus ook gezien had. Zij was toen met Maria en Jozef meegegaan en had hen getroost, dat Jesus spoedig terug zou zijn. Zoo kwamen ze op een groot plein, waar het toeging als op een jaarmarkt. Opeens stonden ze daar voor den tempel. Zij werden er door verrast. Het was een groote tegenstelling. De voorgevel van den tempel had hen niet geimponeerd. De ingang was laag, zoodat zij zich moest bukken. Maar binnen in was het één licht en luister. Hooge zuilen rezen op en gaven er een verheven aanzien aan. In een hoek van den tempel zagen zij Jesus. Maria en Jozef wilden dadelijk op Jesus af. Zij weerhield hen. Zij mochten Hem niet hard vallen. En dan moesten zij Hem niet dadelijk meenemen. Zij wilde graag hooren, wat Jesus zeide en vertelde. Zij kon zich maar niet begrijpen dat Maria en Jozef daar niet begeerig naar waren en Hem maar wilden meenemen. Ze zeiden haar nog, dat Jesus naar het feest moest, maar daar had zij geen ooren naar. Daar gaf Jesus niets om. Daar moest men bij Jesus niet mee aankomen. Zij wilde Jesus zelf nog tegenhouden, maar Hij had gezegd, dat men zijn ouders moest gehoorzamen en Hij maakte zich derhalve gereed om met Maria en Jozef mee te gaan. Een der priesters sprak toen een plechtig dankgebed, waaraan zij ook had deelgenomen.

Omdat verschillende punten, wat de herkomst betreft, den dokter niet geheel duidelijk waren, bracht hij haar nog een laatste maal in slaap om uit te vorschen, waaruit zij die bijzonderheden had geput. Op de eerste plaats vroeg hij haar, hoe zij aan die voorstelling van den tempel kwam. Zij gaf te kennen, dat in haar voorstelling de nadruk viel op de tegenstelling: buiten den tempel de wanorde van een jaarmarkt, binnen alles licht en luister, omdat Jesus daar moest zijn. Zij zag Jesus altijd in licht. Haar voorstelling van Jesus moest zij wel hoofdzakelijk ontleend hebben aan den kinderbijbel met zijn vele platen van Jesus. Jesus was gekleed in een langen rok met een gordel om het middel. Zijn haren waren lang. Maria was in een zwarten rok met een witten omslagdoek, die zij op merkwaardige wijze over het hoofd en om haar schouders had. In haar hand had zij een tasch. Zij liep erg treurig naar Jesus te zoeken. Jozef had een stok met een punt op zijn rug. Zij pasten heelemaal niet bij de andere bezoekers. Op de vraag, hoe zij aan deze voorstelling van Maria en Jozef kwam, zeide zij, dat ze ze zoo had afgebeeld gezien op de vlucht naar Egypte. Zij vertelde nog, hoe mooi Jesus’ gehoorzaamheid was. Hij twistte niet met Maria, verzette zich niet, maar was blij meegegaan, toen hij begreep, dat zij hem mee wilden hebben. Hoe zij aan die voorstelling kwam? Moeder had het haar zoo verteld en zij had er ook van gelezen. Jesus voelde zich in het geheel niet thuis tusschen de bezoekers van de jaarmarkt en had zich daarom in den tempel teruggetrokken. Daar moesten zij hem zoeken en vonden zij hem.

Tijdens deze gezichten is Elisabeth geheel onontvankelijk voor hetgeen in de kamer of in haar nabijheid gebeurt. De dokter maakte opeens een beweging, alsof hij haar een stomp in het gezicht wilde geven en kwam met zijn vuist vlak voor haar gezicht, zij verroerde geen ooglid zelfs. Zelfs al raakt men haar oog aan, toch zoo uiterst gevoelig, in dien toestand reageert zij daarop op geen enkele wijze. Na het gezicht gaat zij zitten, laat het hoofd op zij vallen en slaapt. Zij kan dan weder hooren, wat er gezegd wordt ook nieuwe suggesties ontvangen, gewekt worden enz. Wel kan de dokter haar visioenen door suggestie afbreken.

Haar gevoeligheid is zoo groot, dat ook zonder suggestie van iemand anders verdieping in een of ander onderwerp haar tot een gezicht kan brengen. Dit onderwerp behoeft volstrekt niet uitsluitend godsdienstig te zijn. Angst kan haar soms bepaalde gevaren zoo werkelijk doen zien, dat zij er geheel door van streek raakt. Na lezing van de ontvoering van het kind van Lindbergh maakte zij zich zoo angstig voor ontvoering van het dochtertje van den dokter, dat zij des nachts niet alleen duidelijk stappen hoorde, maar ook een man op de trap zag. Verlangen haar werk gedaan te hebben en de herinnering aan de kabouters deden haar eens de kabouters aan het werk zien. Zoo heeft zij op dezelfde wijze ook verschijningen van den duivel en van engelen.

Het is merkwaardig, hoeveel zij in het onderbewustzijn vasthoudt en daaruit in hypnotischen toestand kan versterken en naar boven doen komen. Zij wist uit de jaren van haar eerste jeugd voor den dood van haar moeder zoo goed als niets meer. Wat weten de meeste menschen van de eerste zes levensjaren? De dokter bracht haar in slaap en vroeg haar in dien toestand naar allerlei bijzonderheden. Hij legde haar antwoorden stenografisch vast, werkte ze uit en verraste haar op zekeren dag met de meest uitgebreide jeugdherinneringen, waarvoor zij hem nog altijd dankbaar is. Als iets in huis verloren is, dan is in den regel hypnose van Elisabeth voldoende om de indrukken, welke het verloren voorwerp in het onderbewustzijn nog heeft nagelaten, zoodanig te versterken, dat zij het verlorene doen terugvinden.

Het is volkomen duidelijk, dat Elisabeth slechts aanschouwt, wat zij op een of andere wijze vroeger heeft gezien of gehoord en in haar verbeelding heeft ontwikkeld. Niet altijd weliswaar laten zich de bronnen van haar gezichten volkomen vaststellen, doch een navraag in hypnose maakt het duidelijk, dat zoo goed als alles reproductie is en voorzoover het dit niet is, verklaard mag worden als een gewone verdere werking van de verbeelding, die onder die visioenen haar werkzaamheid niet behoeft te onderbreken.

Kan men Elisabeth aldus van alles doen zien met verplaatsing in alle leeftijden, dan kan het geen verwondering wekken, dat men haar ook blindheid en doofheid, verlamming en lichaamsgebreken kan suggereeren. Zelfs al heeft zij bij suggestie van blindheid de oogen wijd open en is er overvloedig licht, dan is toch alles stikdonker om haar heen. Bij suggestie van een hoogen leeftijd heeft zij alle bekende kwalen en gebreken van den ouden dag.

 

Wondeteekenen en Lijdensvisioenen.

Een vergelijking tusschen Konnersreuth en Neustadt-Hohenmark

Men mag gelijkenis nog geen gelijkheid noemen

door prof. dr. Titus Brandsma, O.Carm.[10]

Na hetgeen we bij Elisabeth Kolb duidelijk als hysterische verschijnselen hebben leeren kennen, moeten we nog een oogenblik een vergelijking instellen met hetgeen ons van Teresia Neumann van Konnersreuth bekend is. Ook haar heb ik bezocht.

Er moge overeenkomst zijn, het verschil is toch wel groot.

Gevallen als we nu te Hohemark nader leerden kennen, mogen ons met verwondering vervullen voor hetgeen bij hysterische personen vooral onder hypnose kan worden opgewekt, de tot nu toe bekende verschijnselen, door de onderzoekingen en proeven van Dr. Alfred Lechler weder aanzienlijk uitgebreid en bevestigd, blijven zoo ver beneden hetgeen wij te Konnersreuth aanschouwen, dat wij tegenover een groote groep, die op al te lichtvaardige gronden dadelijk van wonderen spreekt niet zoo maar in een ander uiterste mogen vervallen en de zaak nu naar de zijde van een natuurlijke verklaring beslist mogen achten.

Wij hebben in Hohenmark wel aan het ongelooflijke grenzende dingen gezien, maar niet hetgeen te Konnersreuth nu al zooveel jaren de aandacht vraagt. Bezien we de feiten eenigszins nader.

Er is vooreerst op beide plaatsen een geheel andere sfeer. Dit verschil spruit vooral voort uit hetgeen de Katholieken en hetgeen de Protestanten leeren omtrent het lijden van Christus en de verdienstelijkheid van deelneming in dit lijden. Men kan niet ontkennen, dat door de eigen opvatting, welke de Katholieke Kerk daarover in tegenstelling met de Protestanten daaromtrent houdt, de Katholieken uiteraard meer voelen voor hetgeen bij hysterische personen de naaste aanleiding kan zijn tot het ontvangen van stigmata en lijdensvisioenen. Er is voor den Katholiek iets moois en verdienstelijks in gelegen, het lijden des Heeren met innige liefde en medelijden te overwegen, zich daarin te verdiepen en er zooveel mogelijk in te deelen. Vasten, lichaamskastijding, het verdragen van dorst tot in het uur van den dood, het bidden met uitgestrekte armen en tal van andere oefeningen in de Katholieke Kerk in eere duiden er op, hoe hooge prijs wordt gesteld op het op eenigerlei wijze deelen in het Lijden van Christus.

Alle menschelijk lijden wordt eigenlijk geheiligd door het te vereenigen met het Lijden van Christus en beschouwd als een middel om in dat Lijden te deelen. Men bidt en overweegt den Kruisweg, men stelt zich met Maria aan den voet van het Kruis. Men teekent zich met het kruis om heel het leven te stellen in het teeken des kruises. Er is geen rijker en vruchtbaarder bodem voor de overweging dan het lijden. Vandaar, dat zooveel vrome Katholieken veel meer dan Protestanten het Lijden des Heeren met de innigste godsvrucht beschouwen om er op alle mogelijke wijze in te deelen, niet slechts tot eigen heiliging en verdienste, maar niet minder om daardoor voor anderen verdiensten en gunsten te verkrijgen.

De H. Liduina placht te zeggen, dat bidden voor den naaste, om vruchtbaar te zijn, gepaard moet gaan met in het lijden van Christus, de bron, waaruit ons alle goed toevloeit, te deelen. Zoo heeft men daar de stigmata als uitdrukking van een groote gelijkvormigheid met den gekruisigden Zaligmaker lief.

Al wil men gaarne op zijn hoede zijn en niet de speelbal worden van verbeelding of inbeelding, toch beschouwt men de wondteekenen als iets heiligs en vereerenswaardigs. Men geeft toe, dat er gevallen zijn en geweest zijn, waarin men blijkbaar aan de wondteekenen niet te hooge waarde mag toekennen, toch meent men, dat zulks tot de uitzonderingen behoort. Men is er van overtuigd, dat God aan sommige personen de gave der wondteekenen geeft om hun deugd te bevestigen en hen tot nog grooter gelijkvormigheid met Hem te prikkelen. Men ziet gaarne in den Apostel Paulus reeds een voorbeeld van zoodanige begenadiging en na S. Paulus meent men een geheele reeks van Heiligen te kunnen aanwijzen, wier heiligheid, verbonden met stigmatisatie, aan deze laatste een bijzondere wijding heeft verleend. Ook deze waardering der gave van de stigmata is een gunstige voorwaarden voor het opwekken er van bij hysterische personen.

Ik geef dus gaarne toe, dat in overigens gelijke omstandigheden men bij Katholieken eerder op hysterische verschijnselen verdacht moet zijn, dan in andere kringen, zeker dan in kringen van Protestanten, dat derhalve de verschijnselen om door hysterie verklaard te worden in een Katholiek milieu sterker mogen worden genomen, dan in Protestantsche of neutrale kringen, maar, al reken ik daarmede, dan moet ik toch verklaren, dat m.i. de feiten van Konnersreuth zoo ver boven het tot nu toe van hysterie bekende uitgaan, dat zij daarin nog geen bevredigende verklaring vinden en tot een denken aan bovennatuurlijke inwerking nog altijd ernstige aanleiding geven.

Terwijl in Neustadt de stigmata bij Elisabeth Kolb slechts een paar keer onder bijzonder gunstige omstandigheden voor enkele uren konden worden opgewekt, de aandoeningen alleen bij de sterkste concentratie der gedachte konden worden verkregen, bij de minste verslapping van de aandacht, gedurende insluimeringen wegens vermoeidheid aanstonds bleeker werden en na loslating van de concentratie geleidelijk binnen een paar dagen geheel verdwenen, blijven ze in Konnersreuth bij Teresia Neumann al meer dan acht jaar onveranderd, onverschillig, of zij waakt of slaapt, met haar gedachten bij allerlei zaken is, welke de voortdurende bezoeken en brieven onder haar aandacht brengen.

Zeer zeker zijn in Neustadt bij Elisabeth Kolb werkelijke wondteekenen in handen en voeten en hoofd verkregen en is daaruit ook bloed te voorschijn gekomen, maar alweer vergeleken bij de wonden van Teresia Neumann is hetgeen te Neustadt optrad zoo minimaal en zoo met stukjes en brokjes moeizaam verkregen, dat het bij het spontane en overvloedige, dat de verschijnselen van Konnersreuth kenmerkt, eigenlijk een enigszins armelijken indruk maakt. Ik geef toe, de feiten zijn er, de stigmata zijn reëel en ik zal de hooge beteekenis daarvan niet onderschatten, maar de leer der wonderen spreekt daarvan niet alleen bij feiten tegen of boven de natuur, maar ook, wanneer de feiten de maat der natuur te boven gaan. Waar de grens ligt, zal steeds moeilijk te bepalen zijn en de feiten van Neustadt maken tot nog grooter voorbehoud, men mag echter gelijkenis nog geen gelijkheid noemen en moet verschil erkennen, waar zich dit voordoet.

Wat de Lijdensvisioenen betreft, is er niet alleen het groote verschil voortspruitend uit het verschil in mentaliteit, waardoor ze in Konnersreuth gaarne worden doorgemaakt, in Neustadt en Hohemark worden vermeden en gevlucht, maar ook de inhoud is bij Teresia Neumann een andere dan bij Elisabeth Kolb. Bij de laatste is het duidelijk, dat zij slechts reproduceert hetgeen zij hoorde en las, bij Teresia Neumann is dit wel zeer moeilijk aan te nemen. Het weergeven van allerlei bijzonderheden, welke zij, voorzoover men kan nagaan, niet kent noch ooit hoorde of zag, het spreken van talen, in een bepaald dialect nog wel, welke zij niet alleen niet kent, maar ook niemand uit haar omgeving en bij nader onderzoek door geleerden in overeenstemming met de waarheid, zijn elementen, welke aan de visioenen van Teresia Neumann iets geven, dat bij de klaarblijkelijke reproductie door Elisabeth Kolb sterk afsteekt en daar hoog boven doen uitgaan.

Ik herhaal, dat het voortdurend leven met Christus, het steeds overwegen van Zijn leven en lijden en zich er mee vereenigen, het verblijf als kind reeds in kringen, waar de uitbeelding er van veel rijker en overvloediger pleegt te geschieden, bij Teresia Neumann iets meer mogen doen verwachten dan bij Elisabeth Kolb, maar er is zoovéél meer. Er zijn elementen, welke er een ander licht op werpen, welke het reproductieve karakter vragelijk maken, althans voor den geheelen omvang.

Men kan bij een hysterisch geacht persoon, als velen in Teresia Neumann willen zien, al staat ook dit niet vast, in het meeleven met het kerkelijk jaar, de toewijding van den Vrijdag aan de gedachtenis van het Lijden en meer dergelijke uiterlijke omstandigheden een zekere suggestie zien, wellicht sterk genoeg om invloed uit te oefenen en te leiden tot lichamelijke aandoeningen van zoo groote intensiteit, dat zij duidelijk waarneembaar zijn, deze suggestie steekt toch zeer sterk af bij het onder hypnose brengen en in dien toestand voortdurend sterk suggereeren, dat in Neustad en Hohemark noodig is om iets, dat er nog maar van verre op lijkt, te voorschijn te roepen.

Dr. Lechler erkende gaarne, in Elisabeth Kolb een uniek persoon te hebben gevonden voor het opwekken der genoemde verschijnselen. Hij kende geen tweeden zoo ontvankelijk. Bij Teresia Neumann zou echter, wil men de verschijnselen, welke bij haar optreden, door hysterie verklaren, de ontvankelijkheid toch zeker veel en veel grooter moeten zijn. Men kan de concentratie gemakkelijker en dieper noemen en daarmede den drempel der noodige ontvankelijkheid verlagen, maar men kan toch niet blind zijn voor het wel zeer groote verschil, dat hier aanwezig is.

Ik heb mij bij deze vergelijking willen bepalen tot de wondeteekenen en visioenen om zonder andere elementen in het geding te brengen groot verschil te doen zien tusschen de verschijnselen van Neustadt-Hohemark en die van Konnersreuth. Het is mij intusschen bekend, dat voor velen, onder wie geneeskundigen van naam, de voortdurende onthouding van alle spijs en drank door Teresia Neumann geldt als de sterkste aanwijzing, dat hetgeen te Konnersreuth optreedt een bovennatuurlijke verklaring vraagt. Omdat ook in verband daarmede bij Elisabeth Kolb proeven zijn genomen, wil ik daarover nog enkele regels toevoegen.

Het is niet gelukt, haar bij onthouding van spijs en drank gedurende een paar dagen op hetzelfde lichamelijk gewicht te houden. Zij nam zienderoogen af. De gewichtsafname was, gelijk ze ook bij anderen zou zijn opgetreden. Wel eet zij zeer weinig, een derde van het normale, en blijft daarbij haar gewicht behouden. Bovendien is het mogelijk gebleken, bij vasthouden aan deze bescheiden voeding, onder psychischen druk haar lichaamsgewicht in eenige dagen zeven tot acht pond te doen toenemen. Bij loslaten van dien druk komt zij dan weder tot haar gewoon gewicht. Dat is toch heel wat zwakker dan nu reeds zeven jaar zich volstrekt onthouden van alle eten en drinken met uitzondering van de H. Communie. Dit blijft een merkwaardig feit, nog versterkt door de sterke gewichtsafname bij de geregeld terugkomende Lijdensvisioenen en het geleidelijk weder terugkrijgen van het gewone gewicht gedurende de eerstvolgende dagen. Er zijn ook op dit gebied merkwaardige gevallen van hysterische personen bekend, pater Thurston vestigde in 1924 nog de aandacht op een geval van onthouding gedurende eenige maanden (‘The extraordinary case of Georges Marasco’, The Month. dl. 144, 492 vv.) er zijn meer zulke gevallen, maar zeven jaar onder zulke omstandigheden. Is hier de maat der natuur niet overschreden?

Tot besluit nog een enkel woord.

Wanneer ik nog eens terugkom op de feiten van Konnersreuth en deze met weer nieuw ontdekte feiten vergelijk, dan moge men daaruit niet afleiden, dat ik de vraag, of deze feiten natuurlijk te verklaren zijn danwel om een bovennatuurlijke verklaring vragen, voor de Katholieke Kerk zoo buitengewoon belangrijk vind. Ons H. Geloof staat of valt daarmede niet.

In vele kringen wordt de beteekenis dezer feiten overschat. Ik zou ze gaarne natuurlijk verklaren en met mij, ik ben er zeker van, zeer vele Katholieken. Was zulk een verklaring mogelijk, zij zou ons nog sterker overtuigen, hoeveel dieper wij op de overweging van het Leven en Lijden des Heeren konden ingaan, hoeveel inniger wij ons met God zouden kunnen vereenigen. Nu wij eenigszins voor een raadsel staan en niet weten, wat wij er van moeten denken, nu mogen wij er de les uit trekken, dat, of dat nu natuurlijk of bovennatuurlijke is, deze feiten ons op nieuwe wijze spreken van het Lijden des Heeren, ons in herinnering terugroepen geen onbekende feiten, maar iets, dat God ons in het Evangelie heeft geopenbaard, maar waaraan we maar te weinig denken.

De feiten van Konnersreuth hebben aan honderdduizenden het Evangelie duidelijker gepredikt dan hetgeen in de laatste jaren geschreven en gesproken is. Het kan ons om een woord van de Navolging te gebruiken koud laten, wie ons de waarheid zegt of op welke wijze dit geschiedt, de hoofdzaak is, dat wij aanvaarden, wat er gezegd wordt. Wij hebben waarlijk geen nieuwe wonderen noodig om Gods macht en liefde te bewonderen. Wel hebben we meer aandacht te schenken aan hetgeen Hij ons openbaarde.

Dat die aandacht is verlevendigd, is de ware roem en de hooge beteekenis van Konnersreuth. En om de les van Konnersreuth te zuiverder te verstaan en de aandacht te vestigen op hetgeen daarin de hoofdzaak is, is het goed, kennis te nemen van verschijnselen als we nu in Neustadt en Hohemark mochten zien: Jesus leed voor ons, laten wij Zijn Lijden deelen om er de rijke vruchten van te plukken.


  1. First of five articles on ‘Wondeteekenen en Lijdensvisioenen’. Published in: De Maasbode, Sunday 26 May 1935 (Ochtendblad), 9. (This article is often erroneously dated on 6 May 1935).
  2. “Theresia Neumann van Konnersreuth en Liduina van Schiedam”, 20 January 1931, 19.15-20.15. Also broadcasted by K.R.O.-radio. See also: De Maasbode, 21-01-1922 (Ochtendblad), p. 2..
  3. See: De Tijd, 21-01-1922 (Ochtendblad), p. 2. .
  4. Titus Brandsma, ‘Theresia Neumann van Konnersreuth I’, Het Schild, Vol 13-1, p. 5-17; Titus Brandsma, ‘Theresia Neumann van Konnersreuth II’, Het Schild, Vol 13-2, p. 49-58.
  5. The newspaper shows the two pictures above this article.
  6. Second of five articles on ‘Wondeteekenen en Lijdensvisioenen’. Published in: De Maasbode, Sunday 2 June 1935 (Ochtendblad), 9.
  7. The newspaper includes a picture of the face.
  8. Third of five articles on ‘Wondeteekenen en Lijdensvisioenen’. Published in: De Maasbode, Sunday 23 June 1935 (Ochtendblad), 9.
  9. Fourth of five articles on ‘Wondeteekenen en Lijdensvisioenen’. Published in: De Maasbode, Sunday 7 July 1935 (Ochtendblad), 9.
  10. Fifth of five articles on ‘Wondeteekenen en Lijdensvisioenen’. Published in: De Maasbode, Sunday 21 July 1935 (Ochtendblad), 13.

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2022