Nogmaals over de Beersche Maas

1920

Article

 

Nogmaals over de Beersche Maas

[1]

In ons vorig nummer[2] maakten wij eenige kanteekeningen bij een uitlating van De Tijd over het vraagstuk van de Beersche Maas.

Het verheugt ons, dat wij niet alleen bleven staan bij het protest, dat wij tegen de woorden van het blad aanteekenden.

De Residentiebode schrijft:

Ook onze lezers zullen zich uit vroegere jaren herinneren dat dezelfde klachten steeds terugkeeren, zonder dat er afdoende hulp komt. Wat De Tijd hier aanraadt, gaat echter niet heelemaal op. De Beersche Maas komt wel degelijk ieder jaar. En men kan daar in Brabant zich niet helpen, wil men nog niet veel grooter ellende wakker roepen. Men heeft nu den Beerschen overlaat een halven meter opgehoogd; het baatte niet, maar wel hoorden we reeds klachten van den Gelderschen kant, dat de dijken daar gevaar liepen. En of de breuk aan de Niftriksche sluis niet mede een gevolg is van die verhooging, staat nog te bezien. Het Rijk belet wel degelijk de definitieve sluiting van den overlaat. En terecht, zoolang er geen andere voorziening is getroffen.

Wel kan men zich in Brabant helpen in dezen zin, dat er krachtiger de handen in elkaar geslagen worden om het euvel verholpen te krijgen. Waarom, zoo hebben we jaren geleden reeds herhaaldelijk gevraagd, waarom sluit men zich niet krachtig aaneen? Deed men dat, zooals Limburg in zijn Maasvereeniging, dan zou men eens zien, hoe spoedig onze ingenieurs raad zouden schaffen in den vorm van een spuikanaal ongeveer waar nu de traverse der Beersche Maas ligt. Meteen was dan ook de Maas daar, althans het kanaal, des zomers bevaarbaar. Want ’t is sterk, juist die Brabantsche Maas, die ’s winters zooveel ongerief aan te veel water veroorzaakt, laat men aan haar lot over, hoewel ze ook des zomers niet bevaarbaar is, terwijl Limburg en ook West Noord-Brabant geholpen worden aan een bevaarbare rivier.

Het grapje aan ’t slot van het Tijd­stukje is dan ook niet voor de toekomst, maar voor het heden: De Belgische tapperij zal ’s winters nooit baten, maar thans houdt ze het water des zomers wel terug, zoodat de betrokken streek in N.O. Noord­Brabant ’s winters en ’s zomers gedupeerd is … Niet voor niets gaat daar van verschillende dorpen het spreekwoord: X is een arm land, ’s winters water en ’s zomers zand …

***

Nog krachtiger geluid laat pastoor Roes hooren. In Rust Roest schrijft hij naar aanleiding van hetzelfde stukje.

Wij hebben voor een paar jaar getracht De Tijd, die heelemaal niet op de hoogte is der toestanden langs de Maas, tot betere gedachten te brengen.

Inplaats van te luisteren naar onze voorlichting, – inplaats van onderzoek in te stellen, bazelt ze thans maar weer voort. De Residentiebode zet haar weer eens recht.

Met groote instemming nemen wij het stuk uit De Residentiebode over.

We stellen nog eens vast:

Tot November 1919 mochten de bewoners geen dam opwerpen. Dus konden ze er niets aan doen, dat het water hen bijna jaarlijks teisterde. Nu na jaren schrijvens en smeekens is het verlof tot een kade gegeven.

Deze kade is aanstonds opgeworpen op kosten van een 20tal dorpen.

(Heel veel gronden hooren toe aan groot grondbezitters te ‘s-Hage, ‘s-Bosch enz.)

Nu is de kade doorgebroken en alles staat 10 cM. dieper onder water dan toen wij het beleefden in 1919.

De menschen langs den Maaskant, die niet kapitaalkrachtig zijn, hebben alle recht en reden om hunne stem wederom te verheffen om hulp.

De boeren der gemeenten Alem, Maren, Kessel hebben bij een overstrooming zooals deze nu is, een schade van in de twintigduizend gulden in gewone tijden. Nu is het ’t dubbele. Ze kunnen niet meer doen dan roepen om hulp.

En nu zou de Tijd hen dat roepen ook nog willen beletten!

Neen Maaskanters! Ik deel van af het hooge Peelland uw bitter treurig lot.

Dit jaar had ge uw vertrouwen gesteld in den dam.

Meer winterkoren gezaaid, – meer gemest, – hooi en stroomijten, aardappel en bietenkuilen, – pulpkuilen wat verder der boerderij gelaten, omdat ze op uw klein erf zoo in den weg lagen. – Nu moest plotseling alles opgeborgen worden.

Het water kwam in de stallen, in de kelders, in de huizen enz. mestvaalten spoelden weg – het veel meer gezaaide winterkoren ging verloren – alle communicatie werd afgebroken … en te midden dier ellende roept het Amsterdamsche blad “Helpt U zelf”!

Neen dat is geen christelijke taal.

Dan klinkt een ander geluid van af den bisschopszetel van ‘s-Bosch, – om te bidden, dat God het kwaad der overstroomingen en waterschade van ons moge afwenden.

Niet alleen is dit woord gericht tot de geteisterde streken, doch ook den priesters van ’t heele bisdom wordt bevolen in elke H. Mis voor dat hooge doel te bidden.

***

Onzerzijds nog een korte aanteekening bij de boven geplaatste persstemmen.

Wij vestigen er de bijzondere aandacht op, dat de Staatscommissie tot onderzoek van het vraagstuk ingesteld, tot de slotsom is gekomen, dat de dichting van de Beersche Maas volstrekt niet de nadeelen brengt, welke men er zich altijd van heeft voorgesteld.

Zeker, het klinkt heel aannemelijk, dat de Geldersche dijken het harder, veel harder te verantwoorden krijgen, als de Overlaat gedicht wordt maar het onderzoek heeft aan het licht gebracht, dat bij werkelijk heel hoog water dus wanneer het op de dijken aankomt, het van geen beteekenis is, of al dan niet de Beersche Overlaat werkt. In de onmiddellijke nabijheid is de verhooging van het peil slechts 2 c.M. een weinig verderop gelijk nul.

Die legende, dat de dichting zulke enorme gevaren meebrengt voor Gelderland en Utrecht en gedeeltelijk ook voor Limburg en Noord-Brabant zelf, dat dichting onmogelijk is, die legende moet de wereld uit en het besef moet levendig worden, dat aan deze streken onrecht is geschied, onrecht, dat een schade van millioenen beteekent en dat goed gemaakt moet worden.

Ook wij zouden het toejuichen, indien hier een “Maasvereeniging” voorzieningen trof om de Maas een betere en snellere afwatering te geven, er blijft hier, ook bij dichting van den Overlaat, nog zooveel te doen over met betrekking tot het kwelwater, dat zulk een vereeniging een [zegen] zou wezen voor de streek, maar men verwarre de zaken niet.

Iets anders is de Beersche Maas, iets anders de soms kritieke hoogte van het Maaswater. Om dien kritieken toestand te bezweren heeft men een middel meenen te moeten aanwenden, dat erger is dan de kwaal en wat nog erger is, niet baat om in de kwaal verbetering te brengen.

Het wordt tijd, dat aan de toepassing van dat noodlottig middel een einde komt.

 


  1. Published in: De Stad Oss, 20 January 1920, p. 1 (editorial). The unsigned article is attributed to Titus Brandsma, the chief editor of the newspaper.
  2. Over de Beersche Maas’, in: De Stad Oss, 17 January 1920.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2023