Brand in ons Maria-heiligdom te Weenen

1928

Article

 

Brand in ons Maria-heiligdom te Weenen

Door Prof Dr. Titus Brandsma, Ord. Carm. Nijmegen.[1]

Het Heiligdom van Onze Lieve Vrouw van den Berg Carmel te Weenen is in Nederland niet onbekend. Jaren geleden werd met den steun der Kath. Pers een oproep gedaan aan het Nederlandsche volk, om in een der armste nieuwe wijken van de groote stad Weenen een kerk te bouwen, welke aan deze van andere kerken verre wonende bevolking tenminste den troost van den godsdienst zou waarborgen. De Paters Carmelieten der Duitsche Provincie namen op dringend verzoek van Zijne Eminentie Kardinaal Piffl de zielzorg onder deze bevolking op zich, vol vertrouwen, dat het hun hierbij niet aan steun en medewerking van zoovele vrienden en vereerders van de Lieve Vrouw van Carmel zou ontbreken.

Die steun ontbrak ook niet.

Met tallooze kleine giften zijn duizenden guldens bijeengebracht. Met opgewektheid begonnen de Paters in de Windtenstrasse te Weenen de stichting, door zoovelen onmogelijk en niet te verwezenlijken genoemd.

Een flinke noodkerk werd gebouwd. Ze was van hout en haar duurzaamheid was maar betrekkelijk, vooral toen reeds spoedig na den bouw zwammen het hout begonnen aan te tasten, maar er was toch een kerk en zij liet den Paters tijd tot het inzamelen van nieuwe giften voor den bouw van een steenen heiligdom, zonder dat het arme volk al dien tijd van een kerk verstoken bleef.

Eerst woonden de Paters in een houten keet, met enkele schotten afgedeeld. Maar al spoedig maakten goede vrienden van den Carmel, die niet langer getuige wilden zijn van zulk een primitief-wonen van de onvermoeid werkende Paters, het mogelijk, in de plaats van die houten keet een [165] flink huis te bouwen, groot genoeg om tot woning te dienen voor een niet te uitgebreide kloosterbevolking, van welker werkzaamheid men te Weenen, ook op ander gebied dan dat der zielzorg onder de onmiddellijke omgeving der kerk, voordeel hoopte te trekken. Naast de zielzorg in het uiterste deel van het tiende Bezirk, de tiende Wijk van Weenen, namen de Paters Carmelieten aldaar de geestelijke verzorging op zich der begrafenissen op ’t groote kerkhof, een druk, maar vruchtbaar apostolaat, dat wij hier in Nederland niet kennen. Dit beteekent meer dan het zegenen van het aangedragen lijk, het uitspreken der liturgische gebeden. Daar op het kerkhof heeft de priester de gelegenheid, een woord te spreken tot velen, die anders nooit een priester hooren of nauwelijks aandacht schenken aan zijn woord, maar dan veelal in de beste gesteltenis zijn, uit zijn mond een les aan te nemen over het vergankelijke van het aardsche, onze hoop op den Hemel, de Voorzienigheid Gods, de beteekenis van het lijden, het voorbeeld van Jezus, van Maria en van zoovele Heiligen. Er geschieden op ’t groot kerkhof te Weenen dagelijks tientallen begrafenissen, waarbij de aanwezigheid van een priester nog op prijs wordt gesteld, maar er heeft geen katholieke begrafenis plaats, zonder dat de priester het woord richt tot degenen, die aan de begrafenis deelnemen, om hen de meest noodzakelijke lessen uit deze droeve plechtigheid te doen trekken. Aan dit apostolaat hebben de Paters Carmelieten te Weenen zich nu reeds jaren met groote geestdrift gewijd en hun ernstig steeds wel overwogen woord op het kerkhof heeft een zekere beroemdheid te Weenen verkregen.

Het zwaartepunt van hun werkzaamheid ligt echter in de zielzorg van Wijk 10, een der buitenwijken, waar een bevolking van 140.000 Katholieken twee parochiekerken heeft en dus de Paters welkom waren om in de dringende behoefte aan priesterlijke werkzaamheid te voorzien. Kardinaal Piffl schreef openlijk, “dat hij het besluit der Orde, daar een kerk te bouwen, van het standpunt van de zielzorg begroette, als iets, waaraan dringende behoefte was, en hij allen zegende, die een steentje tot den bouw van dit heiligdom zouden bijdragen.”

Reeds jaren tobben de Paters zich af om de ontoereikende en min of meer bouwvallige noodkerk door een steenen te kunnen vervangen. Er is een klein bouwfonds gevormd, maar te klein, veel [166] te klein om daarvan de zoo noodige steenen kerk te bouwen. Daarom kon noch de Hoogeerw. Pater Provinciaal der Duitsche Provincie, noch de Hoogw. Generaal der Orde te Rome tot heden verlof geven tot den bouw der kerk. Er moest noodzakelijk gewacht worden, tot meer middelen beschikbaar waren.

Wachten, wachten. Men kan niet altijd wachten.

Er komen soms oogenblikken, dat de wachtende moet doortasten ondanks zichzelven.

Zulk een oogenblik doorleven thans de Paters te Weenen.

De houten noodkerk ligt in asch. Een felle brand heeft haar geheel vernield, tot den grond toe in asch gelegd.

Maandag 2 Januari zagen des morgens om tien uur de bewoners der nabijgelegen kolonie op den Wienerberg opeens vlammen hoog oplaaien in en om het torentje der kerk. Terstond werd de brandweer opgeroepen, maar voor deze ter plaatse was, sloegen reeds huizenhooge vlammen uit toren en kerk. Toch werd het vuur met kracht aangegrepen en met machtige stralen althans bedwongen. Het kerkgebouw was niet te redden, maar het doortastend optreden van de brandweer maakte het mogelijk, uit de spoedig aan alle zijden brandende kerk het Allerheiligste, verschillende kerkmeubelen en kleederen te redden, ten deele zelfs nog de pijpen van het waardevolle orgel. De brandweer kon echter niet verhinderen, dat door den sterken zuidenwind stukken brandend hout werden afgerukt en tegen dak en ramen van het aangrenzend klooster werden geworpen en dat ook daar, begunstigd door de felle hitte door de brandende kerk ontwikkeld, een begin van brand ontstond, dat niet aanstonds kon worden onderdrukt. Ook hier ging een groot gedeelte van het dak en van de bovenverdieping door het vuur verloren. Voor een der Paters, den ouden Pater Jozef dreigde bovendien het ernstigste levensgevaar. Hetzij door ontsteltenis en schrik, hetzij door bedwelming door gassen, ontwikkeld bij den brand der dakbedekking, was deze op zijn kamer, gelegen op den hoek aan de zijde der kerk, bewusteloos geworden. Slechts met eigen levensgevaar konden de brandweerlieden, toen men den Pater miste en vermoedde, dat hij om een of andere reden niet van [167] zijn kamer kon, hem uit het brandend gedeelte redden. Een geneesheer slaagde er vrij spoedig in, hem weer tot bewustzijn te brengen. Intusschen woedde het vuur met kracht voort. Eerst tegen twaalf uur was het vuur in het klooster gestuit. In en om de kerk werd het reddingswerk hoe langer hoe moeilijker en gevaarlijker. Vooral de kokende en brandende vloeibaar geworden teer van de dakbedekking leverde groot gevaar op. Van het kerkgebouw bleef niets over dan de ruïnen, hieronder afgebeeld, een waardelooze massa hout en steen.

De aangerichte schade werd door “Die Neue Zeitung” in haar nummer van 3 Januari geschat op 200.000 Oostenrijksche schilling, ongeveer 70.000 Gld.

Slechts een zeer gering gedeelte hiervan wordt door de verzekering gedekt.

Het is zonder eenige overdrijving een ramp voor de Paters, die nu reeds zooveel jaren met de grootste toewijding en offers te Weenen werken; maar het is nog grooter ramp voor de bevolking, die nu ook deze kerk mist. “Onze menschen”, zoo schreef mij de Zeereerw. Pater Prior van het Weensche klooster, P. Telesphorus Hardt, “onze menschen hebben bitter geschreid om het verlies van hun lief geworden kerkje. Hier woont juist de armste bevolking. De armoede en de werkloosheid zijn hier verschrikkelijk. Nu is hun ook nog de geestelijke troost van den godsdienst ontroofd. Wij hebben terstond de grootste kamer van het klooster tot een kapelletje ingericht, maar wat beteekent dat voor zooveel menschen! De bouw van de kerk is nu een besliste noodzaak geworden.”

En dan vraagt hij dringend, uit naam van zijn arme bevolking, om hulp uit Nederland, dat zooveel voor Oostenrijk deed, dat hem reeds veel gaf en medelijden zal hebben met den toestand, waarin deze brand hem bracht. Zijn bede om hulp is een bede tot U, die als abonnés van Carmelrozen U een vriend en vereerder toont van de Lieve Vrouw van Carmel. Haar ter eere wordt dit Heiligdom van haar Broeders opgebouwd. Laat iedere abonné iets, al is het nog zoo weinig, per postwissel, brief of giro ( No. 112167) sturen aan de Directie der Carmelrozen te Oss “voor de Kerk te Weenen”.

Allen iets.

 


  1. Published in: Carmelrozen Vol. XVI, March 1928, p 164-167.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2022