De geschiedenis van het feest van Maria-Boodschap

1915

Article

 

De geschiedenis van het feest van Maria-Boodschap

Door P. Dr. Titus Brandsma, Ord. Carm. Oss.[1]

Alle geslachten zullen Mij zalig prijzen” zong Maria in geestvervoering bij de gedachte, dat zij de Moeder zou worden van God. Alle geslachten loofden en verheerlijkten haar, omdat zij is de Moeder des Heeren. De vereering van Maria is zoo oud als de Kerk.

De geschiedenis van Maria’s eeredienst is echter niet dezelfde als die van de bijzondere feesten, haar ter eere ingesteld. Zelfs het feest van Maria-Boodschap, haar feest bij uitnemendheid als Moeder van God, is eerst ontstaan, nadat de Kerk haar eeuwen lang onder dien roemvollen titel eer had bewezen. De legende verhaalt, dat reeds kort na Maria’s dood door kluizenaars op den Carmel een heiligdom aan haar vereering werd gewijd. Geschiedkundig is dat niet te bewijzen. En zoo staat het met tal van andere legenden, welke ons verhalen van Maria’s vereering in den allereersten tijd. Toch behoeven we niet zoo heel lang te zoeken om betrouwbare sporen te vinden van overoude vereering der H. Moedermaagd. Zien wij niet in Rome den eersten Christenkeizer Constantijn den Grooten in het begin der vierde eeuw tempels bouwen ter eere van Maria! En hebben de onderzoekingen van Pater Grisar, S. J. in hetzelfde Rome niet de grondslagen doen blootleggen van een veel oudere, van ‘de oude’ Maria-kerk of ‘Santa Maria Antiqua’. [244] Een wandeling door de Catacomben herinnert ons eveneens aan de vereering der H. Moeder Gods in de eerste eeuwen des Christendoms. En dan de Heilige Vaders. Wat putten zij zich niet uit om haar lof te verkondigen in hun talrijke redevoeringen en geschriften. Van eigenlijke Maria-feesten, van feesten, uitsluitend gewijd aan de gedachtenis der H. Maagd, vinden wij in die allereerste tijden echter niets. Het oudste bericht over een feestdag, uitsluitend ter verheerlijking van Maria ingesteld, geeft een lofrede omstreeks het jaar 500 uitgesproken door den H. Theodorus op den H. Theodosius. Daarin verhaalt hij, hoe in de kloosters van Palestina de monniken ééns in het jaar met groote plechtigheid de gedachtenis vierden van de H. Moeder Gods. Waarschijnlijk is dit het feest van Maria-ten-Hemel-Opneming. Dit toch zien wij later als het eigenlijke hoofdfeest van Maria. Wel echter vierde men reeds vroeger feesten des Heeren, welke zijdelings ook Maria golden. Van overoude tijden vierde men het Kerstfeest. Reeds op het einde der vierde eeuw vinden wij gewag gemaakt van het feest van de Opdracht in den Tempel. Doch al geldt tegenwoordig dit laatste als een feest van Maria, bij zijn ontstaan in de Grieksche Kerk en nog lang daarna werd het meer beschouwd als een feestdag des Heeren.

Ook het feest van Maria-Boodschap is een feest van gemengd karakter, dat oorspronkelijk werd ingesteld als een feest, dat op de eerste plaats den Verlosser gold. Doch omdat de Menschwording van God den Zoon vooral op den Kerstdag wordt herdacht, is het feest van Maria-Boodschap al spoedig de bijzondere verheerlijking geworden van Maria’s Moederschap. Wij vinden dan ook in de oude handschriften, ook in die van Nederland, naast de titels ‘het feest der Menschwording’, ‘het Begin der Verlossing’, ‘de Aankondiging des Heeren’, ‘de Ontvangenis van Christus’, de steeds meer algemeen wordende benamingen: ‘de Boodschap aan de Maagd Maria’, ‘de Boodschap des Engels aan de H. Maria’, ‘de Begroeting van Maria’, ‘de Ontvangenis der H. Maria’ enz. De eerste gezaghebbende vermelding van dezen feestdag bezitten wij in een feestrede van den Patriarch Proclus van Constantinopel, gestorven in 466. In een zijner redevoeringen zegt hij, dat “gedurende geheel deze eeuw” het feest door de geheele Kerk werd gevierd. De synode in 372 te Laodicea gehouden schijnt het echter nog niet te kennen, zoodat de invoering ervan algemeen gesteld wordt op het einde der vierde eeuw. Doch ook Proclus zelf erkent het niet als een verplicht kerkelijk feest, waar hij in twee andere redevoeringen de in zijn rechtsgebied te vieren feesten opnoemt en van dit feest geen melding maakt. Hieruit zou men moeten besluiten, dat, hoewel het feest door het volk algemeen en met bijzondere godsvrucht gevierd werd, het daarom toch niet een verplichte kerkelijke feestdag was. Als zoodanig bestond het in het Oosten zeker op het einde der zevende eeuw, daar de Trul- [245] laansche synode (692) voor dit feest een uitzondering maakte bij haar bepalingen voor de groote Vasten en toestond, op dien dag de H. Mis op de gewone wijze op te dragen. In de Vasten toch werd, behalve op Zaterdag en Zondag de H. Mis gelezen als thans nog op Goeden Vrijdag. Wanneer het feest juist als verplicht kerkelijk feest is erkend in het Oosten, is niet zeker uit te maken, waarschijnlijk echter reeds in de vijfde eeuw. Op het einde der zesde eeuw vinden wij het als zoodanig te Rome. In het eerste, behoudens enkele toevoegingen aan den H. Gregorius toegeschreven gedeelte van het Sacramentarium Gregorianum maakt deze Paus melding van het feest onder den titel van ‘de Boodschap des Engels aan Maria’, een bewijs, dat onder zijn Pausschap (590 – 604) het feest reeds te Rome gevierd werd. Een eeuw later vinden wij er bijzondere vermelding van gemaakt in de Handelingen van Paus Sergius I (687 – 701), die voor de vier Maria-feesten: Lichtmis, Boodschap, Ten Hemel-Opneming en Geboorte een plechtige processie voorschreef. Deze trok van de Kerk van den H. Adrianus naar de hoofdkerk van Maria, Santa Maria Maggiore, waar dan het feest gevierd werd. Nog een eeuw later vinden wij het feest in onze streken. Blijkens het door den H. Willebrord gebruikte en aangevulde Martelaarsboek en een Kalender uit de jaren 702 – 706 kende deze Apostel van Nederland het feest van Maria-Boodschap nog niet, doch reeds een vijftig jaar later zien wij het gevierd door de Kerk van Maastricht. Dit blijkt uit een oud Martelaarsboek van het klooster Weissenburg bij Spiers, dat in 772 geschreven werd naar een ouder, dat in Maastricht werd gebruikt. Op 25 Maart vinden wij daar het feest van ‘de Boodschap des Engels aan de H. Maria’. In een kostbaar Evangelieboek, in de achtste eeuw voor de St.-Lebuinuskerk van Deventer geschreven en bewaard in het aartsbisschoppelijk museum te Utrecht, vinden wij achter in een lijst der Evangeliën voor de Zon- en feestdagen: “Den 25sten dag der maand Maart, de Aankondiging des Heeren”. In het Bisschoppelijk museum te Haarlem bezitten wij een ander Evangelieboek uit de negende eeuw en gebruikt in de Mariakerk te Utrecht. Ook hier vinden wij melding gemaakt van het feest, thans onder den titel ‘de Boodschap der H. Maria’. In de Koninklijke bibliotheek te ’s Gravenhage eindelijk bewaart men een Evangelieboek, in de negende eeuw door Dirk II, graaf van Holland, geschonken aan de abdij van Egmond. Daarin leest men in de lijst der feesten: “Den 25sten dag der maand Maart, de Aankondiging des Heeren”. Verder behoeven wij niet te gaan. De eerste viering van dit feest in ons land ligt voor verschillende streken zeker in de achtste, voor de andere echter niet later dan de negende eeuw. Veel heeft hiertoe ook bijgedragen de Constantijn van ’t Noorden, keizer Karel de Groote. In het jaar 781 stelde Godschalk op bevel van Karel en diens gemalin Hildegarde een feestkalen- [246] der op en den 25sten Maart vinden wij daarin het feest van ‘de Ontvangenis der H. Maria.’ Dezelfde keizer gelastte tusschen 786 en 797 een der geleerden van zijn hof, Paulus, den Diaken, “uit de geschriften der Kerkvaders, als van wijd uitgestrekte velden, bloemen te verzamelen en tot eenen krans te winden”, nl. van de feestreden der Heilige Vaders één ter verklaring van het Evangelie van iederen Zon- en feestdag uit te kiezen en deze in één boek samen te brengen om ze in de nachtgetijden door al de priesters van zijn rijk te doen lezen. Omdat wij hierin het feest van Maria-Boodschap niet terug vinden, moeten wij besluiten, dat het feest, hoewel in 781 op last des keizers in zijn feestkalender opgenomen, omstreeks 790 nog niet een algemeen verplichte feestdag was en eerst in de negende eeuw verplichtend werd gesteld.

Op de meeste plaatsen vinden wij, zooals uit alle aangehaalde voorbeelden blijkt, het feest bepaald op 25 Maart, negen maanden voor het hoogheilig Kerstfeest. Een kleine afwijking vertoonen de Ameniërs, die het feest vieren op 7 April. Dit staat echter in verband met hun viering van het Kerstfeest, dat volgens oud Oostersch gebruik bij hen nog samenvalt met het feest van Drie-Koningen op 6 Januari.

Het feest van Maria-Boodschap behoort uiteraard tot den feestkring van Kerstmis. Doordat men het echter negen maanden voor het Kerstfeest geplaatst heeft, valt het midden in den feestkring van Paschen en gewoonlijk in de Vasten, zoozelfs, dat men het vanouds vaak ‘Sint Maria in de Vasten’ heette. Dit strijdt in zekeren zin met de inrichting van het kerkelijke jaar, temeer omdat het een feest is, dat in zoo nauwe betrekking daartoe staat. Het mag ons derhalve niet verwonderen, dat in sommige streken meer is gelet op de kerkelijke indeeling des jaars dan op den tijd, welke er verliep tusschen de Boodschap des Engels aan Maria en Jezus’ Geboorte. Reeds omstreeks 650 vinden wij in Silos melding gemaakt van een feest van de H. Maagd in den Advent. In 656 bepaalde de synode van Toledo voor Spanje, dat het feest van Maria-Boodschap moest gevierd worden acht dagen voor Kerstmis, op den 18den December. De kerk van Milaan vierde eveneens het feest van den Advent en wel op den laatsten Zondag voor Kerstmis. Ook in het Zuiden van Frankrijk zien wij door Spaansche monniken, onder abt Odilo naar Cluny gekomen, het feest op 18 December vieren. Dit gebruik schijnt in de kloosters van dien tijd zelfs vrij algemeen te zijn geweest. Althans een oude regeling der Kerkplechtigheden ten gebruike der kloosters plaatst het feest van de ‘Ontvangenis der H. Maria’ in de week voor Kerstmis. Spoedig echter verdwijnt daar het feest in December en wordt het, als in Rome, op den 25sten Maart gevierd. Ook Spanje nam geleidelijk de feestviering van 25 Maart over, doch behield niettemin het feest op 18 December. Dit laatste verloor hierdoor zijn eerste beteekenis en werd langzamerhand meer opgevat in den zin van ‘Verwachting [247] der Geboorte’, onder welken titel het in 1573 door Paus Gregorius XIII voor Spanje werd goedgekeurd en in de achttiende eeuw door de Kerk van Rome overgenomen en algemeen verplichtend gesteld werd. Het feest van O. L. Vrouw-Verwachting heeft om die reden dezelfde mis en dezelfde getijden als dat van O. L. Vrouw-Boodschap. In Noord-Amerika ging men voor eenige jaren zoover, dat men, natuurlijk met goedvinden des Pausen, het feest van Maria-Boodschap geheel deed vervallen om slechts 18 December nog dat van O. L. Vrouw-Verwachting te vieren. Door de laatste regeling der feestdagen door Paus Pius X is het feest van Maria-Boodschap niet langer een feestdag, welke als Zondag moet worden gevierd, doch het blijft en zal blijven een dag van bijzondere devotie. De Zondagviering was er trouwens in vele landen reeds aan ontnomen, o.a. in Italië (behalve te Rome), in Frankrijk, België, Limburg en Luxemburg, Pruisen en de andere Noordduitsche Staten, in Denemarken, in een groot deel van Zwitserland en eindelijk in Noord-Amerika. Toch bleef die dag in de meeste landen een dag van stille godsvrucht, een dag van vreugde tusschen de sombere dagen van de Vasten, het gloren van den dageraad der Verlossing en der Opstanding.

 


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. III, March 1915, p. 241.244-247.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2020