De H. Teresia Margarita Redi

1940

Article

 

De H. Teresia Margarita Redi

[1]

Wel eens de kleine Teresia van Italië genoemd. Te Arezzo in Etrurië in 1747 geboren, trad zij reeds in 1764 in bij de Ongeschoeide Carmelitessen van Florence. Op 22-jarigen leeftijd was deze Carmelbloem geheel open en werd zij in den tuin des Hemels overgeplant. Maar in dien korten tijd klom zij op tot de hoogste volmaaktheid.

Haar leven is boven alles een leven geweest van voortdurend gebed, d.w.z. haar vereeniging met God bij alles, wat zij deed, scheen daardoor nooit te worden onderbroken. Volgens den wenk der H. Teresia trachtte zij met het gebed de beoefening van de schoonste deugden te verbinden. In dit gebedsleven was de godsvrucht tot het H. Hart de bron van voortdurende overweging van de liefde Gods en een aansporing, harerzijds ook de liefde tot den mensch tot het uiterste te beoefenen, echter steeds met inachtneming van de pijnlijkste stiptheid in alles, wat Regel en gebruiken in het klooster voorschrijven. Het deerde haar niet, dat dit soms zware offers van haar vroeg. Nog minder, dat haar heilige bedoelingen soms geheel werden miskend. In haar vereeniging met Jezus vond zij, dat die offers en miskenning iets vanzelfsprekends waren. Zij dacht er niet aan, zich daarbij ongelukkig te gevoelen. Haar woord en daad was: Lijd en zwijg. Dit gaf haar een gemoedsrust, die wonderbaar was.

Altijd was haar uiterlijk blij en lag er een lach op haar gelaat. En dit beantwoordde zoo aan haar innerlijke gesteltenis, dat er niets gedwongens in te bespeuren viel. En dat, terwijl zij door allerlei verstervingen en boetedoeningen het haar lichaam allesbehalve aangenaam maakte. Zoo was zij niet enkel door haar liefderijke toewijding en offervaardigheid, maar niet minder door haar open blijheid, als die van een kind, een troost voor de zieken, een engel voor het huis. Dit verloochende zich niet onder de hevigste pijnen, die haar laatste ziekte meebracht. Met het kruis in de hand geklemd, Jezus’ liefde indachtig, verdroeg zij die heldhaftig.

Van het strenge slotklooster drong de faam van haar blije heiligheid door tot in de stad. En toen zij, zoo jeugdig nog, was gestorven, liep heel Florence uit om de nieuwe Heilige te zien. Geen lijklucht, maar een wondere geur vervulde de kapel, waar ze stond opgebaard en om den aandrang van het volk veertien dagen onbegraven bleef staan. Toen eindelijk begraven, bleef haar lichaam tot heden zelfs de blanke kleur behouden.

7 Maart 1770 stierf zij. Paus Pius XI nam haar in 1929 op onder de Zaligen, in 1934 onder de Heiligen der Kerk en bepaalde haar feest op 11 Maart.

 


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. XXVIII, April 1940, p. 276.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten.

Published: Titus Brandsma Instituut 2020