De oudste Mariakerk te Rome

1912

Article

 

De oudste Mariakerk te Rome

1912[1]

Te Rome, de stad, waarnaar wij eerbiedig opzien, als er sprake is van oude gedenkteekenen, welke het geloof der eerste Christenen openbaren, te Rome zoeken wij ook bewijzen van de vereering van Maria in die eerste tijden van de Kerk. Te Rome zijn die bewijzen.

Een omgang door de geheimzinnige en met het bloed der Martelaren gewijde gangen der Romeinsche Catacomben zou ons doen ontdekken, hoe daar overal sporen zijn te vinden van de liefde tot en de vereering van de H. Moeder Gods van af de eerste eeuw. Toen sinds de keizerlijke erkenning van de vrijheid der Kerk in 313 geen schuiloorden meer behoefden te worden opgezocht voor de viering der Heilige Geheimen, doch eigen paleizen en gebouwen aan den eeredienst des Allerhoogsten konden worden gewijd, toen werd menig adellijk huis met zijn voorhoven en groote zalen herschapen in een basiliek en werden op de fundamenten der oude Romeinsche paleizen tempels gebouwd voor den alleen waren God. Kan het ons verwonderen, dat ook ter eere van Maria, ter eere van Haar, wier vereering, naar het getuigenis der Catacomben, zoo levendig was, een heiligdom werd gebouwd, dat, gewijd aan den dienst van haren goddelijken Zoon, onder hare bijzondere schutse stond en waar als onder haar oogen en door haar handen de godsdienstige plechtigheden werden verricht? Wij verwachten het.

Lang ontbraken voldoende bewijzen om dat godvruchtig vermoeden grond voor zekerheid te geven. Maar de opgravingen in de oude stad hebben schatten aan het licht gebracht, schatten voor de geschiedenis van het Romeinsche volk, van zijn zeden en gebruiken, schatten ook voor de geschiedenis van de Kerk en haren eeredienst. De voornaamste opgravingen geschiedden op het oude Forum Romanum, in den tijd der Keizers de plaats der openbare gebouwen, der rechtspleging en der markt. De heele plaats is blootgelegd. Meters diep is de grond er uitgegraven. Men kan er weer wandelen over de oude straten der eeuwige stad, over de groote steenen van den Ouden en den Nieuwen Appischen weg, tusschen de oude fundamenten door, waaruit hier en daar een afgeknotte zuil, een halve muur omhoog rijst en de verbeelding leidt in de voortoovering van al dat grootsche en heerlijke, dat er eenmaal stond en nu weg is en wel nooit meer zal worden opgebouwd. Zulk een wandeling stemt tot weemoed, tot overweging van de vergankelijkheid van al het aardsche schoone, maar ook tot bewondering, tot waardeering ….

Men zou die heiligdommen van oude kunst weer willen zien opgericht of althans geëvenaard. Men heeft het laatste beproefd en veel schoons is sinds door ’s menschen hand in steenen opgebouwd, met den beitel [21] uitgehouwen en met het penseel geschilderd. Maar toch, dat oude daar, reeds half vergaan, we willen het niet geven voor het nieuwe, wij voelen, dat alle latere kunst niet vermag te schenken, wat uit die oude stukken spreekt, de ziel van die ze maakten.

Zoo gaat het ook met Maria’s heiligdom in die eerwaardige ruïnen. Sinds de kerk haar vrijheid zag erkend, heeft vijftien eeuwen lang de kunst, na God, aan Maria haar schoonste en heerlijkste voortbrengselen gewijd. Maar toch ging er een jubel op onder al haar kinderen, toen in 1900 te Rome een kerk werd uitgegraven, welke spoedig bleek naar alle waarschijnlijkheid de oudste Mariakerk te zijn, welke te Rome heeft bestaan. Zeker, men had de Catacomben en de vele afbeeldingen daar verhaalden reeds van Maria in alle kleuren en tinten, in tal van tafereelen. Maar een Kerk! Een kerk van Maria, dat was nog iets meer. En die kerk op alle muren vol van voorstellingen, waarin Maria een eereplaats innam. Dat was iets, dat nieuw leven gaf aan het vrome gevoelen, dat het leven der ware Roomsche Kerk zich altijd kenmerkt door een warme en bijzondere vereering van de H. Moeder Gods.

Men had in de oudheid ook elders Mariakerken. Hield men bijvoorbeeld in 431 niet te Ephese onder het voorzitterschap van den H. Cyrillus van Alexandrië ter bevestiging dat Maria de Moeder was van God, een algemeene kerkvergadering in een kerk aan Maria toegewijd? Maar te Rome werd nu een kerk ontdekt, naar naam en beschildering te oordeelen, nog ouder dan die van Ephese en zoo niet de oudste van alle Mariakerken, toch de oudste in de stad der zeven heuvelen, de stad der Pausen.

Aan het Forum te Rome stond voor twaalf jaren een oude kerk Santa Maria Liberatrice gewijd aan de H.Maagd als overwinnares. Zij stond den plannen tot uitbreiding en verbetering van het verkeer op die druk bezochte plaatsen in den weg en daar zij niet uitmuntte door schoonheid of bijzondere oudheid, besloot men, met goedkeuring des Pausen, ze af te breken en zoo een weg vrij te maken tusschen den triomfboog van keizer Titus en het oude Kapitool. Toch werkte men [22] met een zekere aarzeling. Bekende oudheidkundigen, in het bijzonder Pater Grisar S.J. hadden het vermoeden uitgesproken, dat onder die kerk, nog een oudere zou liggen, Sancta Maria Antiqua, waarvan documenten uit de zevende en achtste eeuw nog melding maakten en de plaatsen aanwezen op het Forum. En dat vermoeden bleek waarheid. Toen men de fundamenten der Kerk begon uit te graven, stiet men op oudere muren en legde men achtereenvolgens het portaal, het schip, de zijbeuken, het priesterkoor en de koornis bloot van een dieper gelegen kerk en stond men dus voor de ruïnen eener oude basiliek. Een groote zaal, naar het schijnt, van den bibliotheek van den tempel van Augustus, gebouwd in mooie steenen, dagteekenend uit de eerste eeuw, was veranderd en omgebouwd in een kerk ter eere van Maria. Op den voormuur van het koor stond nog ‘Toegewijd aan de H. Moeder Gods, Maria, altijd Maagd’. Later toen meer Mariakerken in het aan heiligdommen zoo rijke Rome verrezen, noemde men ze Santa Maria Antiqua, de oude Mariakerk. Die naam wijst er op, dat we staan voor een heiligdom van Maria, dat onder de toen bestaande Mariakerken te Rome uitmuntte door vroege stichting. Daar de Kerk van de H. Maria de Meerdere vóór 440 aan Maria werd toegewijd, mogen we de stichting dezer oudere kerk wel stellen in de vierde eeuw. De schilderingen bevestigen dit vermoeden en geven het zekerheid. Treedt men nu nog de ruïnen binnen, dan ziet men aan de voorstellingen op alle muren, dat het wel een overoude, maar tevens schoone Mariakerk moet geweest zijn. Aan alle kanten vindt men sporen van schilderijen, welke er met smaak zijn aangebracht en bijna altijd in betrekking staan tot de H. Moeder Gods. Van groote waarde zijn die voorstellingen, van nog meer waarde dan die der Catacomben, omdat men ze ziet in een kerk. Zij zijn dus niet zoozeer aangebracht als uiting van de godsvrucht der geloovigen, doch meer onder den onmiddellijken invloed van de kerkelijke Overheid zelve. Dragen de voorstellingen in de Catacomben altijd eenigzins het karakter van voorstellingen, uitgevoerd op last van particuliere personen, deze zijn meer aan te merken als de uitdrukking der gedachte van de Kerk als zoodanig, dragen dus een meer openbaar karakter.

Niet alle schilderijen in deze kerk zijn even oud, niet alle hebben evenveel waarde. Het zou ook niet doenlijk zijn, hier alle te bespreken, slechts op een willen wij meer in het bijzonder de aandacht vestigen: Maria zetelende als de Moeder des Heeren op een koningstroon. Die voorstelling van Maria als Koningin vindt men op vier verschillende plaatsen van dit eerbiedwaardig heiligdom. De schoonste bevindt zich in de absis of koornis, in alle basilieken zoo rijk beschilderd of met mozaiek belegd om een waardigen achtergrond te vormen van het altaar. Rechts in de nis is daar op de natte kalk – de Italianen noemen dit al fresco – een beeltenis van Maria geschilderd, welke zooals P. Grisar in 1901 schreef, wel de oudste afbeelding is in deze kerk bewaard. Die schildering verdient onze volle aandacht en de schets, welke wij er hiervan opnemen, ontleend aan de Civilta Cattolica, het tijdschrift, waarin P. Grisar zijn artikelen plaatste, stelt ons in staat er de aandacht, welke het verdient, ook aan te wijden. De Moeder Gods is er gezeten op een koninklijken troon. Midden op haar schoot zit haar goddelijk Kind met een rol – het boek des Levens? – in zijn handjes. Bij ‘t beschouwen van dit mooie Mariabeeld velt men geen [23] vermetel oordeel, als men zegt, dat het nog ontstaan moet zijn, vóórdat het tijdperk van verval in de kunst van Rome intrad. Het gezag van bekende oudheidkundigen bevestigt deze meening, zelfs aarzelt P. Grisar niet het te plaatsen in den tijd der vrijmaking van de kerk, dus in het begin der vierde eeuw.

Wij noemen dit een schoone Madonna vooral om de voorstelling, zoo vol waardigheid en toch zoo streng eenvoudig. Majesteit spreekt er uit, maar een majesteit vol blijheid, goedheid en beminnelijkheid.

Men weet niet, wie de meeste aandacht vraagt, zooveel eenheid is er in dit schoon geheel. Is het de Moeder, die daar zetelt op een koningstroon, of is het haar Kind, dat, in het middelpunt der voorstelling, gedragen door den schoot der Moeder naar voren schijnt te komen? Beiden zijn zoo één, als een moeder één is met haar kind en bovenal Jezus met Maria.

Alle tijd heeft op zijn wijze Maria’s beeltenis trachten weer te geven en iedere stijl en vorm heeft zijn bekoorlijkheid. Doch ’t verdient bijzondere vermelding, dat we hier een beeltenis zien van Maria, gelijk die werd aangebracht boven het altaar van de oudste Mariakerk in de hoofdstad van het Christendom. Dit geeft daaraan een heel bijzondere wijding en stempelt haar tot een der eerbiedwaardigste voorstellingen van de H. Moeder Gods.

P. Dr. Titus Brandsma. Ord. Carm.

Oss.


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. I, May 1912, p. 20-23.

© Nederlandse Provincie Karmelieten.

Published: Titus Brandsma Instituut 2018