De Paus en de Vrede

1920

Article

 

De Paus en de Vrede

[1]

De pas te Parijs geteekende vrede geeft ons aanleiding, om deze oude quaestie nog eens op te halen. Niet echter om nog eens na te gaan, wat de Paus reeds voor den vrede heeft gedaan, evenmin om nog eens uiteen te zetten, waarom die Parijsche vrede onder de volken der wereld slechts met onverschilligheid wordt gadegeslagen, doch eenig en alleen om in het licht te stellen, hoe het zoo gekomen is, dat de Paus, de eenige macht in geheel de wereld, die een waarachtigen vrede kon en wilde bewerken, van het deelnemen aan de Vredesconferentie is uitgesloten.

Eer Italië besloot, om met de Entente in den oorlog te gaan, wilde het zwart op wit hebben, wat zijn aandeel in den buit zou zijn en daarnaast stelde het de voorwaarde, dat de H. Stoel onder geen beding aan de vredesbesprekingen zou deelnemen.

Minister Sonnino vreesde eene heropening van de Romeinsche quaestie en de besprekingen daarover leidden tot het verdrag van Londen, dat in de laatste dagen zoo dikwijls is besproken, doch waarvan niemand, of in elk geval de pers niet wist, hoe de inhoud daarvan luidde.

Met zekerheid wist men, dat genoemd verdrag was tot stand gekomen; maar meer ook niet.

Toen daarna het Czarenrijk in elkaar stortte, besloten Lenin en Kerenski de geheime verdragen door Rusland gesloten openbaar te maken en zoo werd ook de inhoud van genoemd verdrag bekend aan den H. Stoel, die geen oogenblik aarzelde om het geheel in haar blad de Osservatore Romano te doen opnemen.

Sonnino zal met die openbaarmaking niet weinig in de war, want er bleek uit, dat de eisch van den Italiaanschen minister ten opzichte van den Paus volledig toegegeven was. Wel trachtte hij zich te redden met den leugen, dat de tekst van het verdrag door de Osservatore vervalscht was, doch dit blad hield voet bij stuk, totdat ten slotte de minister, door de Kamer in de engte gedreven, door de mand moest vallen.

Maar daar zat ‘m de eigenlijke kneep niet, want in dat verdrag kwam ook een artikel voor, waarin bepaald werd, dat o.m. de zeehaven Fiume zou toegewezen worden aan de Yougo Slaven.

Sonnino was den gewonen tuimeldood van vele ministers gestorven en zijne opvolgers trachtten zich te redden, met den leugen, dat dit te wijten was aan Rusland, en indertijd werd dit door iedereen geloofd. Maar toen na den wapenstilstand de Italiaansche afgevaardigden met hun eisch, dat hun Fiume zou worden toegewezen, ter Vredesconferentie kwamen, brachten ze de volgende mooie redeneering voor den dag:

Italië heeft er wel is waar in toegestemd, om Fiume af te staan, doch Rusland, dat op dien afstand had aangedrongen bestaat niet meer en daarom is de bepaling van het verdrag daarover van nul en geener waarde.

Lloyd George en Clemenceau lieten zich dit niet aanleunen, en het was hun werk, dat de Italiaansche minister Nitti in de Kamer moest verklaren, 1e dat de tekst door de Osservatore Romano van het Londensch verdrag juist was en 2e dat Rusland nooit heeft aangedrongen om Fiume aan het Slavenrijk toe te kennen.

In weerwil van dat lawaai van den dichter Gabriele d’Annunzio, zal Italië het dus zonder Fiume moeten stellen.

De Osservatore maakte nu onlangs de zeer juiste opmerking, dat Sonnino om de uitsluiting van den H. Stoel er door te krijgen, niet alleen bereid was om Fiume, maar ook alles af te staan wat men wilde. Zoozeer werd deze minister door het heropenen der Romeinsche quaestie beheerscht, dat hij zelfs geen nieuwe eischen dorst stellen; als de Paus maar van de Vredesconferentie werd uitgesloten, dan was hij tevreden en voldaan.

Hij heeft zijn zin gehad. Maar ten koste van leugens en verdachtmakingen, wat hem zelf betreft, en ten koste van zijn land, dat hij op den rand van den economischen afgrond heeft gebracht.

En dan durft men nog beweren, dat de Romeinsche quaestie niet meer bestaat en zelfs dat zij nooit bestaan heeft!

En dan deze vrede, die de juichtonen op de lippen der volken doet verstommen, wat zou hij anders geweest zijn, als de groote en eenige Vredevorst der wereld mee aan de Vredestafel had kunnen aanzitten!

 


  1. Published in: De Stad Oss, 13 Januari 1920, p. 1 (editorial). The text is attributed to Titus Brandsma, the chief editor of the newspaper. The editorial is not signed.

© Nederlandse Provincie Karmelieten.

Published: Titus Brandsma Instituut 2020