De Z. Francus

1920

Article

 

De Z. Francus

Door P. Dr. Titus Brandsma, Ord. Carm., Oss.[1]

Onder de vele Heiligen en Zaligen van de Orde van Carmel geeft geen ons een heerlijker voorbeeld van boete en versterving dan de Z. Francus.

In 1211 te Grotto bij Siena in Italië geboren, toonde zich de jeugdige Franco Lippi reeds spoedig een ongehoorzaam en weerbastig kind, dat grooter geworden, ten slotte zich aansloot bij een rooversbende.

Zijn gezondheid bleek echter tegen dat leven van uitspattingen niet bestand. Door ziekte op den rand des grafs gebracht, met blindheid gestraft, erkende hij eindelijk zijn zonden. Bij een pelgrimstocht naar het heiligdom van den H. Jacobus herkreeg hij nu het gezicht, ontving te Rome van Paus Gregorius X de kwijtschelding zijner zonden en verdiende eindelijk na de strengste boetedoeningen in een heiligdom van den Carmel, dat Maria hem verscheen en hem riep tot de Orde harer Broeders.

Eerst weigerde men hem aan te nemen, den grijsaard, van wien men kort geleden niets dan kwaad sprak, doch hij leefde zoo streng, dat men niet langer kon twijfelen aan zijn bekeering en op zeventigjarigen leeftijd trad de vroegere roover als leekebroeder in de Orde van Carmel.

Hiermede gaf hij echter zijn leven van boete niet prijs, hij verdubbelde er eer de gestrengheid van. Hij was een voorbeeldig beoefenaar van het voorgeschreven stilzwijgen en achtte zich zelfs het geringste niet waardig. Bijna onafgebroken was hij in beschouwend gebed in God verslonden en de Heer schonk hem in zijn gebed de verhevenste gunsten, verscheen hem eens, gelijk Hij hing aan het kruis en wekte hem aldus op tot nog strenger boetvaardigheid.

Zeer terecht stelt de beeltenis hem dan ook voor in biddende houding, de magere handen tot God opgeheven, terwijl hij als het ware ligt op het bed van distelen en doornen, waarin hij zijn lichaam wentelde. Met ketenen en stekeldraad is zijn beeltenis omlijst om te verzinnebeelden, dat hij zijn lichaam daarin onder bedwang hield.

Tien jaren leefde hij nog in den Carmel van Siena.

Toen riep Maria, die hem dikwijls verscheen, haar dienaar op. Vele wonderen verheerlijkten zijn graf.

 


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. IX, Dec. 1920, p. 175.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2022