De Z. Jacobinus

1921

Article

 

De Z. Jacobinus

Door P. Dr. Titus Brandsma, Ord. Carm., Oss.[1]

 

Een voorbeeld van nederigheid en van de strengste beoefening der armoede, bovendien uitmuntend in godsvrucht tot het H. Sacrament des Altaars en tot de H. Maagd.

Hij werd geboren in het diocees van Vercelli in het Noorden van Italië 3 Maart 1428. Reeds als kind gevoelde hij een innige godsvrucht tot Maria en hij besloot dan ook zich aan God toe te wijden in een Orde, die zich op bijzondere wijze de vereering van Maria ten doel stelde. Zoo trad hij op nog jeugdigen leeftijd te Vercelli in de Orde van Onze Lieve Vrouw van den Berg Carmel. Ootmoed deed hem den staat van leekebroeder kiezen en een bijzondere bevrediging van zijn zucht tot vernedering was zijn aanwijzing tot het rondgaan om aalmoezen voor het onderhoud des kloosters. Vier en vijftig jaren vervulde hij dit zware ambt. Bij zijn geregelde tochten in en om de stad versmaadde hij standvastig alwat men hem bood ter verkwikking of tot onthaal. Vier dagen in de week vastte hij zelfs op water en brood. Op de feestdagen, waarop hij zijn rondgang moest onderbreken, en ook op de Donderdagen, waarop naar het schijnt niet werd rondgegaan, kon men hem vinden voor het altaar of voor het beeld van Maria. Men verhaalt, dat gedurende een dezer uren van gebed Maria hem verscheen om hem zijn naderenden dood aan te kondigen. Op zijn tachtigsten verjaardag werd hij door God opgeroepen om het loon van den trouwen dienaar te ontvangen. Bij zijn dood erkende men, dat een heilige was gestorven en vol vertrouwen riep men zijn voorspraak in. Zichtbaar werd dit vertrouwen beloond en zoo bleef te Vercelli de nagedachtenis van den eenvoudigen bedelbroeder in eere, totdat Paus Gregorius XVI door zijn zaligverklaring nieuwen luister aan zijn gedachtenis schonk. Zijn afbeeldingen doen hem terstond herkennen als den Italiaanschen bedelbroeder, in nederige onderwerping, steunend op zijn stok rondgaande, om in den geopenden zak ook de kleinste gaven te ontvangen. Als symbolen van de gaven hem geschonken, zien wij op den achtergrond het brood en den wijn. Onverzorgd zijn baard en haren en ootmoed spreekt uit heel de houding.

Zalig de nederigen, want zij zullen verheven worden.

 


  1. Published in: Carmelrozen Vol. X, Aug. 1921, p. 85.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2022