Duitsche mystiek

1935

Encyclopedic entry

 

Duitsche mystiek

[1]


Bij het eigen karakter, de eigen psyche van het Duitsche volk en de eigen stroomingen in zijn geestelijk en cultureel leven sluit aan een eigen wijze in den opgang tot God en een eigen voorstelling van het verkeer met Hem. Over het algemeen kan men zeggen, dat de Duitsche mystiek een sterk speculatief intellectualistisch karakter draagt. Zeker ontbreken er noch in den vroegsten noch in den lateren tijd de zangers en zangeressen van de Minnemystiek, het is voldoende te herinneren aan een Hildegard van Bingen, Mechtild van Maagdenburg, Elisabeth van Schöngau, maar toch het karakteristieke van de Duitsche mystiek ligt in het speculatieve en intellectualistische en de grootmeester van de Duitsche mystiek is Eckehart, in later eeuwen onvergelijkelijk nagevolgd door Angelus Silesius. Het valt niet te ontkennen, dat zij in deze richting zeer ver gingen en vooral de terminologie van Eckehart tot scherpe tegenstelling leidde, zoo zelfs, dat hij werd veroordeeld, maar het mag worden aangenomen, dat die veroordeeling meer sloeg op de dubbelzinnigheid zijner terminologie, welke leidde tot misverstand, dan op de leer, welke hij vertegenwoordigde. Provinciaal der Duitsche Dominicanen, gevormd in de school van den H. Albertus den Grooten en den H. Thomas van Aquino, ging hij uit van den Aristotelischen grondslag der zintuigelijke kennis, doch om daarop voortbouwend des te vrijer uiting te geven aan de zuiver verstandelijke contemplatie in navolging van de school van Plato en Plotinus. Hier is een onmiskenbare invloed van de neo-Platoonsche richting, in Europa ingevoerd vooral door Joannes Scotus Eriugena, die de werken van den Pseudo-Dionysius den Areopagiet uit het Grieksch vertaalde en met vertalingen door anderen, als abt Hilduinus, zeer veel bijdroeg om de neo-Platoonsche negatieve en zuiver intellectualistische Godsvoorstelling ingang te doen vinden en te verspreiden. Onze Godskennis is te onvolmaakter, naarmate wij meer vasthouden aan de zintuigelijke beelden en bereikt haar hoogste hoogte, als wij er toe kunnen geraken, ten deele door eigen abstractie, meer echter door goddelijke begenadi- [551] ging, God in het ongebeelde te zien. Hoewel de liefde en haar uiting niet wordt uitgeschakeld, is toch de schouwing des verstands het eerste en het hoogste; de werking van den wil, de uiting van de liefde is er een noodzakelijk gevolg van, meer van bijkomstigen dan van wezenlijken aard. Deze beschouwing had ook in Nederland grooten invloed en Ruusbroec is in vele opzichten van deze opvatting der mystiek afhankelijk. Hij wist haar echter te matigen en tot een meer harmonieuze opvatting, waarin verstand en wil samengaan, te herleiden, terwijl hij eveneens de heerlijkheid der verstandelijke schouwing wist te vereenigen met een sterke verheerlijking van de practische beoefening van velerlei deugden en echte werkheiligheid. Reeds de eigen leerlingen van Eckehart, de Dominicanen Tauler en Seuse, temperden zijn hoog verheven en daardoor eenigszins gevaarlijke bespiegelingen en deden naast de schouwing van het verstand aandacht schenken aan de uiting van den wil, de ontboezeming der liefde en de beoefening der deugd in het dagelijksche practische leven vooral in navolging van den menschgeworden God, Die voor ons is mensch geworden, leed en stierf, ons ten voorbeeld. Ook de Gottesfreunde uit het Rijnland en de daaraan grenzende deelen van het Duitsche Rijk, volgden een meer gematigde richting en vormden aldus een overgang tot de meer practisch georiënteerde Nederlandsche mystiek van Ruusbroec en zijn school, maar toch bleef ook daar het speculatieve intellectualistische karakter overheerschend. Tegenover de te ver doorgevoerde verheffing van de werkheiligheid stelden later Luther en de Hervorming weder in de zgn. Duitsche Theologie, door Luther de samenvatting van Tauler’s leer genoemd, de aanbidding in geest en waarheid, het geloof in Gods aanwezigheid en begenadiging, de verstandelijke vereeniging met God. In de mystiek der Duitsche Protestanten, in velerlei opzicht oprechte Godzoekers, zijn vooral Jacob Böhme en later Franz Baader de meest op den voorgrond tredende vertegenwoordigers. De bekeerling Angelus Silesius ging geheel terug tot de bespiegeling van Eckehart en had ook in niet-Katholieke kringen grooten invloed. Het is zeer opmerkelijk, dat in de 19e en 20e eeuw visionnaires als Anna Katharina Emmerich en Teresia Neumann zulk een groote belangstelling in Duitschland vonden en wellicht als een reactie op het al te ver doorgevoerde intellectualisme in de stelsels van Kant en Hegel zijn te beschouwen. Toch valt er ook in dezen tijd in Duitschland in de geschriften van mystieken aard een sterke tendenz tot het speculatieve vast te stellen. In het bijzonder zij hier gewezen op de werken over de geschiedenis der mystiek van Preger en Görres, waarin de voorliefde tot het mystieke in de Duitsche mystiek zeer sterk tot uiting komt, en in den laatsten tijd van pater Przywara S.J., Zahn e.a. Een goede leiding in de geschiedenis zoowel als in de beoefening der mystiek in Duitschland is in den allerlaatsten tijd het door de Duitsche en Oostenrijksche paters Jezuïeten uitgegeven Zeitschrift für Aszese und Mystik.

Brandsma.

 


  1. Published in: De Katholieke Encyclopaedie, Vol. IX. c. 550-551. The NCI preserves the printer’s proof.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2019