Een opleiding voor Journalisten

1938

Speech

 

Een opleiding voor Journalisten

Inleiding op een buitengewone Algemeene Vergadering van de R.K. Journalisten-vereeniging op 20 Februari 1938 te Utrecht.[1]

Een voordracht van Prof. Dr. Titus Brandsma

 

We leven in een tijd van merkwaardige allerscherpste tegenstellingen niet het minst in het rijk van den geest.

Ook met betrekking tot de vraag, welke ik heden bij U mag inleiden, ontbreken de tegenstellingen niet.

Er zijn er, die alle heil verwachten van een breed opgezetten cursus ter opleiding van den Journalist en zonder dien geen toekomst zien voor onze eigen Katholieke Pers. Deze zal op den duur haar plaats niet behouden en zeker niet verbeteren, indien er niet een cursus ter opleiding komt. Zij zien o.a. in de Katholieke Journalistiek een schitterende toekomst weggelegd, mits maar uit de beschikbare krachten wordt gehaald, wat er in schuilt, mits een goede scholing wat wij bezitten zoo efficient mogelijk weet te brengen op de hoogte, waarop het staan kan en staan moet. Zonder een doelmatige scholing gaat een energie verloren, die wij niet kunnen missen, blijven krachten sluimeren, gaven onbenut, die onmisbaar zijn. En waar het toch al zoo moeilijk is, in de wereld van de pers onze plaats te handhaven, om van verbeteren nog maar te zwijgen, daar moeten we hoe eer hoe beter door een cursus tot opleiding van Journalisten ons zoo sterk mogelijk maken met het dreigend gevaar voor oogen, dat, zoo wij daartoe niet overgaan, we ondergaan. Dit standpunt wordt in den regel ingegeven door hooge waardeering van het werk der pers, door liefde tot haar vooruitgang en bloei.

Heel anders oordeelt een andere groep. Aanleg is alles, oefening komt vanzelf. Zonder aanleg baat alle oefening en scholing niets. Waar aanleg is, vindt men zijn weg vanzelf. Gooi een jongen eend in het water, al is hij er nooit in geweest, hij zwemt. Een kuiken tegelijk met hem uitgebroed, zal het nooit leeren. Men test de jonge menschen op hun aanleg, is die vastgesteld, dan is het leven, het maar aanpakken de beste school. En zoo één vak, zoo meenen dezen, dan is het wel de Journalistiek, waarvoor men met recht de ‘flair’ moet hebben en waarin men zonder dien ‘flair’ nu eenmaal niets begint.

Zou de waarheid ook niet hier in het midden liggen?

Onmiskenbaar is voor een vak als de Journalistiek de aanleg van de allergrootste beteekenis. Niet iedereen is er voor gemaakt. Ook de beste scholing kan hier niet van alle hout timmerhout maken. Het journalistiek bedrijf vraagt heel speciale gaven van liefde en geestdrift, van toewijding en belangstelling, rijkdom van verbeelding en vaardigheid van uitdrukking, een vlugge opmerkingsgave verbonden met helder en gezond inzicht. Niet allen verkeeren physisch en psychisch in het gelukkige gesteltenis al deze gaven te beschikken. Heeft men deze gaven, dan zal met de aanwending van de noodige energie geleidelijk beter voorgelicht door de ervaring, zij het af en toe met schade en schande, uit zulk een begaafd aankomeling een journalist groeien, die er zijn mag. Maar naast hem worstelt er een, die die gaven niet in diezelfde mate bezit, die in het bedrijf gekomen is, nu ja, om iets te hebben, die te sterk is om het op te geven, maar te zwak om een kracht te worden.

Een scholing zou deze misschien niet hebben geholpen, tenzij om hem te zeggen, dat op den weg der Journalistiek zijn toekomst niet ligt. Een school is er niet alleen om degenen, die ze komen bezoeken, allen tot het eindresultaat van het onderwijs te brengen, een der taken van de school is altijd geweest, selectief te werk te gaan, de al te zwakken weg te zenden, de minder sterken sterk te maken, de meest begaafden zekerder tot de hoogste hoogte op te voeren.

Zoo zie ik het ook in de Journalistiek. Aanleg en vaardigheid is veel, maar niet alles. Als Cicero van den redenaar in tegenstelling met den dichter zeggen durft, dat de dichter wordt geboren, de redenaar wordt gevormd, dan dunkt mij, dat de Journalist zich eerder met de redenaars dan met de dichters heeft te vergelijken.

Zonder andere scholing dan de harde leerschool van het leven zullen de meer begaafden er hun weg wel vinden, wellicht een enkele, scherp van opmerking en vaardig om de lessen der ervaring in practijk te brengen, nog beter zonder school dan in een langzame geleidelijke school-opleiding, maar het is toch haast niet te ontkennen, dat die meer begaafden, hadden ze een school gehad, in verreweg de meeste gevallen, [282] heel veel sterker zouden zijn geweest. Hoevelen betreuren in hun later leven, dat zij zoovele dingen in hun jeugd niet systematisch onder de oogen hebben gekregen? Wij zijn geen kuikens, die nooit zwemmen leeren, maar we zijn ook geen jonge eenden, die het zonder eenige oefening en scholing volmaakt weten te doen.

Het journalistiek bedrijf is geleidelijk zoo omvattend en ingewikkeld geworden, dat het alle aanbeveling verdient, er systematisch te worden ingeleid. Er is te veel, dan dat een lukraak er in de practijk van het leven mee in aanraking komen den journalist tijdig en zonder schade wegwijs maakt. In den stroom geworpen zal de journalist zich wel redden, wellicht zonder dat de buitenwereld bemerkt hoe hulpeloos hij stond, maar dat is toch een ongezonde toestand. Hij moet voor zijn werk staan, in den worstelstrijd der pers, zoo krachtig mogelijk toegerust, zoodat hij de situatie beheerscht en niet de situatie hem. Hij komt met te veel dingen in aanraking, zonder dat hij op het oogenblik, dat hij het noodig heeft, den tijd en de gelegenheid vindt, er zich eenigszins in te werken. Hij redt zich door in de meeste gevallen zich op de vlakte te houden, aan de oppervlakte te blijven, omdat hij de scholing mist om in korten tijd, als hij het niet weet, te zoeken waar het te vinden is, zich te herinneren, dat hij er de diepere gronden van in zich heeft opgenomen. Het vaak al te jachtend journalistiek bedrijf vraagt menschen, die van zessen klaar zijn, met een breeden diepen ondergrond. Zonder scholing is dat eigenlijk niet denkbaar.

Het valt niet te ontkennen, dat het vak den journalist dwingt zich telkens opnieuw op de dingen van den dag in te stellen en het onmogelijk is, hem voor al die gevallen te voren in te lichten, welk standpunt hij heeft in te nemen, welke gedragslijn hij te volgen heeft, op welke wijze hij zich het best uit de vele moeilijkheden redt. Maar om in zulke omstandigheden den juisten kijk op de dingen te hebben, wat de hoofdlijnen betreft, de richting waarin hij zijn standpunt moet bepalen, klaar voor zich te zien, daarvoor mag hij niet op de gelukkige intuitie van het oogenblik vertrouwen, maar moet hij door meer ervarenen voorgelicht en geleid als vanzelf in de goede richting gaan. Zeker, allerlei encyclopedieën, handboeken en gidsen worden vaak met veel succes ter hande genomen, ze zullen onmisbaar blijven, maar het scheelt toch zooveel, als men voor zijn werk staat met een geoefenden blik, met een gericht oog.

Een breede opleiding voorkomt ook, dat de journalist al te zeer wordt ingesteld op de een of twee rubrieken, waarvoor hij werkzaam is, en hij de noodige algemeene belangstelling behoudt. Vooral bij den hoogeren bloei der pers, bij de specialiseering van ’t werk is dit gevaar van eenzijdigheid niet denkbeeldig. Men kan wel komen aandragen met het zeker niet zonder beteekenis gevleugeld geworden woord: Timeo hominem unius libri, ik heb respect voor den man van één boek, in den tegenwoordigen tijd kan een journalist het daarmee niet stellen, d.w.z. kan hij zich niet opsluiten in een eng hokje en daartoe zijn belangstelling bepalen. Daarvoor hangt alles te zeer samen. Het dagblad moet gedragen worden door één geest, die allen, die er aan werkzaam zijn, verbindt, en dit wordt het best verkregen door een opleiding, die dien geest instort, den journalist uiteraard bewaart voor een noodlottige eenzijdigheid.

Maar behalve dat de journalist in den regel, eenmaal in het bedrijf opgenomen, nauwelijks tijd heeft om op de onderscheiden vragen van den dag, welke hij te verwerken krijgt, dieper in te gaan, de vragen van het moderne leven zijn ook zoo ingewikkeld en zwaar, dat hij met eigen lezen en denken er zoo maar geen klare oplossing voor vindt, terwijl hij ook niet altijd naast zich op het bureau de menschen vindt, die hem daarbij kunnen helpen. In de groote vragen eerst ingeleid te zijn door menschen van erkende wetenschap en van beproefde levenservaring, is van onberekenbaar nut, dunkt mij, voor een bedrijf als dat van den journalist.

Maar ik draag, zoo voel ik eigenlijk bij mijzelven, uilen naar Athene en preek over dingen, waartoe de practijk van het leven U al lang bekeerd heeft. Ik kom met rameien voor deuren, die mij open schijnen. Ik kan me nauwelijks voorstellen, dat er onder U zijn, de verdienstelijksten niet uitgezonderd, die niet dikwijls in hun practijk verlangd hebben, een beteren, een breederen, een dieperen ondergrond te hebben gehad, die zich niet herinneren, hoe zij dikwijls met moeite, wellicht met schade en schande hebben geleerd in lange, lange jaren, wat een grondige opleiding hun in enkele jaren zou hebben bijgebracht. Wat zouden velen hun werk lichter en gemakkelijker, wat zouden velen het ook nog beter hebben gedaan, waren ze na een goede scholing in het bedrijf gekomen. O zeker, men komt er zoo geleidelijk wel in en men wordt niet dadelijk voor het moeilijkste werk gesteld, maar na een scholing zou dat toch beslist heel wat vlotter zijn gegaan.

Maar laten we nu eens aannemen, dat U allen overtuigd zijt, dat een flinke practische opleiding van veel waarde is, ik kan me voorstellen, dat bij eenigen, misschien bij velen de voorstelling[2] opkomt, dat ik[3] luchtkasteelen bouw, dat een cursus, zooals hij zou moeten wezen om aan zijn doel te beantwoorden een utopie is, of niet te verwezenlijken of niet te betalen, terwijl ik ook de moeilijkheid hoorde, dat hij zoo goed zou kunnen wezen, dat hij menschen vormt, die de ouden verdringen.

Hier rijst dan allereerst de vraag, hoe zulk een cursus wel zou moeten wezen om aan de hooge eischen daaraan te stellen, te voldoen. De inzichten zullen daarover wel niet gelijk zijn. Zien we naar het buitenland, waar in meer dan één land zulke cursussen bestaan, dan zien we heel verschillende inrichting. Er zijn er, die zoo’n cursus erg Socratisch zien, d.w.z. de hoogste waarde hechten aan de verstandelijke voorlichting omtrent de vragen van den dag en daarmee eigenlijk tevreden zijn. Als de geest maar verlicht is en in de kwesties van den dag georienteerd, dan meenen ze, moet de [283] practijk de rest doen en kan men de jonge mannen vrij een plaats in ’t bedrijf geven. Het is ’t standpunt, dat wel eens het Duitsche wordt genoemd. Er is een Zeitungswissenschaft, welke sterk theoretisch is en als ze al een practischen kant heeft, dan is ze dit door de pragmatiek der historie, d.w.z. zij geeft een geschiedkundig overzicht, dat overeenkomstig den aard der geschiedenis een les is voor het leven.

Een andere richting in dit onderricht raakt slechts terloops en ik zou haast zeggen alleen incidenteel de vragen van den dag. Hoofdzaak is daar de oefening, de practijk. Men wordt aan het werk gezet en dat werk wordt verbeterd en beoordeeld, totdat men het goed doet. Oefening baart kunst, maar gelijk in de muziek, in de studie der vreemde talen enz. niet aanstonds maar begonnen kan worden met louter oefening, maar daarnaast de theorie onder de oogen moet worden gezien, opdat men bewust en doordacht zich rekenschap kan geven van zijn vorderingen, zoo is het ook in de journalistiek en nog veel meer, omdat hier de gedachte en het inzicht een veel grooter rol spelen, de vorm, hoe belangrijk ook, toch vergeleken bij den inhoud op de tweede plaats komt. Niettemin heeft vooral in Amerika de opleiding van den journalist een sterk practischen inslag. Al smedende wordt men smid, meent men, en zoo zet men de aankomende journalisten maar aan het werk om ze zoo te oefenen en practisch te scholen. Gaat dit onder goede leiding, dan heeft dit zijn groote voordeelen, voordeelen, die niet verkregen worden bij een aan het werk tijgen zonder onder leiding systematisch aan het werk gezet te zijn. Is de leiding goed, dan kan bij een practischen cursus, d.w.z. bij een cursus, die vooral laat werken en weinig theoretiseert, heel veel bereikt worden, ja, men zou kunnen zeggen, dan is deze te verkiezen boven een cursus met louter theorie.

Bij de bespreking van een mogelijken opleidingscursus hebben we gemeend, voor Nederland een cursus te moeten ontwerpen, die noch naar de eene noch naar de andere zijde uitsluitend georienteerd is, maar een, die het practische koppelt aan het theoretische en beide richtingen om zoo te zeggen tot haar recht laat komen. Praxis sine theoria sicut caecus est in via: Practijk zonder theorie is als een blinde op den weg. Maar ook: Theoria sine praxi sicut currus sine axi: Theorie zonder practische oefening is als een wagen zonder as. Hij rijdt niet. Zoo hebben we gemeend beide te moeten verbinden en naast een scholing op theoretisch gebied in de voornaamste vragen, die zich in de journalistiek voordoen, een intense streng geleide en gecorrigeerde oefening te moeten eischen[4]. En beide door mannen van erkend gezag, de besten, die er voor te vinden zijn.

Om met betrekking tot allerlei vragen de beste wetenschappelijke voorlichting te krijgen heeft men gemeend, den cursus het veiligst te kunnen organiseeren in verband met de katholieke Universiteit of ook met de Kath. Handelshoogeschool. Noodig is dit niet. Omdat voor de vakken, waarin onderricht gewenscht is, zeker in de grootere steden met kath. middelbare scholen en gymnasia en andere instellingen, waaraan mannen van wetenschap verbonden zijn, ook buiten de Universiteit goede docenten gevonden zullen kunnen worden. Het valt echter niet te ontkennen, dat verband met de Kath. Universiteit of met de Kath. Handelshoogeschool een zeker cachet op den cursus drukt, dezen gemakkelijker goede docenten waarborgt en daar bovendien veel gelegenheid bestaat, zich op allerlei gebied verder te orienteeren en te bekwamen.

Welke vakken moeten worden onderwezen? Voor een juiste beantwoording dezer vraag meen ik allereerst aandacht te moeten vragen voor de voor-opleiding. Het komt mij voor, dat wil de cursus binnen niet te langen tijd eenig resultaat bereiken, hij dan van een vrij hoogen trap van algemeene ontwikkeling moet kunnen uitgaan en voor toelating tot dezen cursus de eisch moet worden gesteld van eind-examen gymnasium of hoogere burgerschool of een ontwikkeling, die daarmee op één lijn kan worden gesteld. Met betrekking tot dit laatste is een zekere gestrengheid eisch. Wijkt men daarvan af, dan drukt men noodzakelijkerwijze den cursus naar omlaag. Gaat men van dit standpunt uit, dan kan in den cursus door ons georganiseerd veel gemist worden van hetgeen men daarin in andere landen ziet opgenomen, omdat men van een lageren trap van ontwikkeling begint.

Verder komt het mij voor, dat in de opleiding weinig moet worden gespecialiseerd, tenzij geheel op het einde. Het is juist noodig, dat de journalisten breed en alzijdig gevormd worden, zoodat zij ook inzicht hebben in elkanders werk, het geheele bedrijf eenigszins kunnen overzien en in den loop van den cursus blijke, in welke richting vooral hun aanleg gaat, opdat daarvan later partij worde getrokken. Te vroeg specialiseeren werkt nadeelig en brengt ook het risico mee, dat niet de richting gekozen wordt, waarin men het best zou slagen. Zeker, later zal, tenzij men komt aan een klein blad, meer speciaal werk moeten worden gedaan, maar is men op breede basis geschoold, dan is men ook wat ruimer bruikbaar, valt gemakkelijker voor een ander in, is in een woord een geschikter kracht. Eerst als in den cursus bij de lessen in verschillende vakken en bij het werk in verschillende richting een bijzondere aanleg in een bepaalden zin zich doet kennen, verdient het aanbeveling, daarin nog eenige bijzondere scholing en oefening te ontvangen, opdat men volgens aanleg en getoonde prestatie een zoo hoog mogelijk opgevoerde geschiktheid en vaardigheid verwerft.

Bij overweging van hetgeen zou moeten worden onderwezen komt het ons voor, dat er enkele algemeene vakken zijn, waarin een nadere orienteering voor den journalist van het hoogste belang is, omdat zij den grondslag vormen van zijn houding in zijn arbeid. Wij meenden de vragen, welke behandeling eischen, in zes groepen te mogen verdeelen: theologische, philosophische, juridische, literaire, politieke en economische. In deze vakken zou in een tweejarigen cursus minstens één uur per week onderwezen moeten worden. Het is niet noodig, dat voor elk dezer zes vakken een afzonderlijk docent aan den cursus wordt [284] verbonden. Combinatie van theologie en philosophie, wellicht ook van juridische, politieke en economische vraagstukken lijkt niet onmogelijk of ongeschikt. Integendeel. Ik meen hier op hetgeen uit deze vakken behandeld moet worden voor den toekomstigen journalist niet nader te behoeven in te gaan. Een schema zou daarvoor te ontwerpen zijn, waaraan men zich dan ook streng zou moeten houden. Dit schema zou de te behandelen vragen zooveel mogelijk tot één groot geheel moeten maken.

Naast deze algemeene lessen zouden nog enkele meer speciale moeten worden gegeven. Op de eerste plaats wordt noodig geacht een historisch inzicht in de ontwikkeling en den huidigen stand van het dagbladwezen in al zijn geledingen en betrekkingen. Hiermede moet dan een meer theoretische les in het wezen de taak, de mogelijkheden en betrekkingen van het dagbladwezen verbonden worden. Bedoeld is m.a.w. een behandeling niet a priori, maar een, die uitgaat van de feiten en van de ervaring om aan de hand daarvan te komen tot een juiste bepaling van wezen en taak. Dit overzicht moet natuurlijk niet beperkt blijven tot Nederland, het moet zoo breed mogelijk zijn om vooral ook uit de ervaring in andere landen de mogelijkheden, welke het dagbladwezen besluit, te leeren kennen en daardoor tot nieuwe initiatieven geprikkeld te worden.

Met deze algemeene beschouwingen kan echter niet worden volstaan, hetzelfde moet geschieden met betrekking tot[5] de onderscheiden hoofdrubrieken, welke in een groot dagblad kunnen worden onderscheiden en waarin de journalist, deel voor deel, de noodige inleiding zoowel als oefening noodig heeft.

Wij meenden in het dagblad, meer in het bijzonder gezien van den kant der Redactie, vooral tien rubrieken te mogen onderscheiden. In elk dezer tien moet de toekomstige journalist worden ingeleid en geoefend, niet slechts om deze te kunnen bedienen maar wellicht nog meer om daardoor geleidelijk langs selectieven weg te komen tot de afdeeling, waarvoor men het rijkst is aangelegd, waarin men het meeste kan presteeren. Deze indeeling is misschien een beetje willekeurig en behoeft ook niet streng gevolgd te worden. Het verdient intusschen wel aanbeveling, voor den cursus deze vakken of rubrieken nader vast te stellen en te omschrijven, vooral ook om ze niet in elkaar te laten loopen. Wij hebben gedacht aan de volgende tien groepen artikelen en berichten:

  1. het leidend hoofdartikel.
  2. politiek overzicht over het Binnenland, landelijk, gewestelijk en plaatselijk.
  3. politiek overzicht over het Buitenland.
  4. Godsdienstige en kerkelijke artikelen.
  5. Reportage van afzonderlijke feiten en verwerking van de reportage door anderen.
  6. Literair werk en onderhoudende literatuur.
  7. Boek-en kunstbesprekingen.
  8. Tooneel- en film-besprekingen. Radio.
  9. Sportverslagen.
  10. Handelsrubriek.

Het zou noodig zijn, dat de toekomstige journalisten in al deze rubrieken niet alleen door journalisten, die in deze rubrieken hun sporen hebben verdiend en dus leiding mogen geven, theoretisch worden ingeleid, hoe zij daarin het beste werken, hoe die rubrieken moeten worden opgevat, hoe dit in de Nederlandsche en in de buitenlandsche pers geschiedt, maar hier is ook het terrein, waarop ter dege en zeer intens practisch werk moet worden gedaan. Zij moeten een paar maanden probeeren, wat zij in die rubriek kunnen presteeren. Hun werk moet worden nagezien en verbeterd, besproken en beoordeeld. Er moeten punten voor worden gegeven, opdat tenslotte uit de behaalde punten in de onderscheiden rubrieken eenig idee over aanleg en geschiktheid kunne worden verkregen.

Het moge betrekkelijk gemakkelijk zijn, in Nijmegen, Tilburg of een andere stad de noodige docenten te vinden voor de algemeene lessen, voor deze bijzondere lessen zal dit veel en veel moeilijker zijn, vooral als men vasthoudt aan den zeker hoog te waardeeren eisch, dat die leiding moet gegeven worden door de besten onder onze journalisten, die getoond hebben, een rubriek te verstaan en aan te kunnen.

lk zal u niet verhelen, dat oorspronkelijk is gedacht, contact te zoeken met een bepaald blad zooals bijv. te Nijmegen De Gelderlander, maar om twee redenen is men daarvan teruggekomen. Op de eerste plaats kreeg men op die wijze niet de beste docenten en leiders. Zonder ook maar het minst iets ten nadeele van De Gelderlander te willen zeggen, mag ik toch gerust uitspreken, dat, hoe goed verschillende rubrieken aan dit blad mogen bezet zijn, eerstens niet alle genoemde rubrieken er een eigen redacteur hebben en tweedens, zij, die bepaalde rubrieken verzorgen, toch nog niet altijd de aangewezen menschen zijn voor onderricht in hun rubriek. De een zal er dit werk niet bij kunnen doen, een tweede heeft er weinig lust toe, een derde heeft de noodige ervaring en vaardigheid om in zijn rubriek te schrijven, maar niet om er onderricht in te geven enz. Een tweede reden, om de oplossing niet in deze richting te zoeken, is, dat men onder katholieke bladen moeilijk één kan aanwijzen, waarvan nu op alle gebied de leiding zou moeten uitgaan. Zooiets maakt den cursus niet populair en ontneemt hem het noodzakelijke algemeen karakter. Er is dan ook gedacht aan een andere oplossing en wel in dezen zin, dat voor de onderscheiden rubrieken een der besten wordt gevraagd. Wie de beste is, is moeilijk te zeggen. Laat het niet heeten, dat men den beste hebben moet. Dat klinkt onprettig en aanmatigend. Het is voldoende, dat men een der besten bereid vindt. Daardoor is het prestige van den cursus het best gewaarborgd. Men zoekt dus deze docenten over heel het land. [285] Om hen in te schakelen in de opleiding is gedacht aan een tusschenpersoon, die de onmiddellijke leiding over de oefeningen heeft, het werk uitdeelt en inneemt en aan den docent opzendt ter correctie. In elke rubriek wordt een tweetal maanden gewerkt. Om de twee jaar heeft de betreffende docent twee maanden druk werk met deze correctie. Hij moet daar de grootste aandacht aan besteden, wenken en adviezen geven, naar verdiensten punten geven enz. Maar daarnaast moet hij ook nog – en het beste geschiedt dit twee maanden eerder – gedurende twee maanden theoretisch les geven over die rubriek, minstens eens in de week gedurende enkele uren. Hiertoe moet het wel beperkt worden om het iemand in functie mogelijk te maken, als docent in den cursus op te treden. Zelfs dit zal zijn moeilijkheden meebrengen, maar het is waarschijnlijk mogelijk, deze lessen op Zaterdagmiddag te doen geven.

Op het einde van den cursus wordt een stage aan een bepaalde krant aanbevolen, speciaal om in de rubriek, waarvoor een cursist blijkbaar den meesten aanleg heeft, nog een paar maanden op proef werkzaam te zijn naast een redacteur, die hem verder daarin leiding geeft. Kan dit de docent van den cursus zijn, des te beter. Het verdient bovendien aanbeveling, ook onder de vacanties contact te zoeken met een blad in de naaste omgeving van de stad of het dorp der inwoning. Eindelijk zullen onder den cursus nu en dan uitstapjes moeten worden georganiseerd om met het journalistiek bedrijf nader in kennis en contact te komen.

Het spreekt vanzelf, dat een cursus op deze wijze georganiseerd en geleid door mannen in het volle journalistieke leven naast mannen van erkende wetenschap niet geringe kosten meebrengt. Deze kosten worden relatief nog hooger, omdat men het er over eens was, dat deze opleiding een numerus clausus vroeg d.w.z. dat er telken jare maar een zeer beperkt aantal jonge krachten tot dezen cursus zou kunnen worden toegelaten, bijv. niet meer dan tien, omdat men aan degenen, die den cursus volgen, ook een redelijke kans zou moeten geven, daarna een plaats te vinden in de Katholieke Dagbladpers.

De cursus zou niet moeten uitgaan van de R.K. Journalistenvereeniging, althans niet van deze alleen, maar in elk geval mede van de Vereeniging van Directeuren, omdat zij het zijn, die er allereerst de vruchten van plukken en het ook bij hen ligt, den cursus in dien zin aan zijn doel te doen beantwoorden, dat zij niemand meer tot de Redactie van onze Kath. Bladen toelaten dan wie dezen cursus heeft gevolgd, een enkele uitzondering natuurlijk daargelaten. Zij zouden dan een maatstaf hebben waaraan zij de geschiktheid van de candidaten zouden kunnen toetsen en een waarborg, dat zij geleidelijk een goed geschoold personeel aan hun blad verbinden. Het komt mij voor, dat, indien wij hiertoe geraakten, wij het prestige van onze pers in niet geringe mate zouden verhoogen en dat niet alleen, maar ook den besten waarborg zouden hebben voor den bloei onzer pers. Men zou angstig de vraag kunnen stellen, of een cursus in dezen zin wellicht niet in het nadeel zou kunnen zijn van degenen, die nu aan onze Katholieke pers verbonden zijn, dat de jonge geschoolde krachten de oudere niet geschoolden zouden kunnen verdringen. lk geloof niet, dat het gevaar daarvan zoo heel groot is, maar, het zou tevoren onder de oogen kunnen worden gezien en met de Directeuren zou te voren een afspraak kunnen worden gemaakt in dien geest, dat zij toezeggen, geen ontslag aan ouderen te zullen geven om voor hen jongeren aan te stellen.

Wat de kosten van dezen cursus aangaat, ik zal U niet met cijfers vermoeien, maar mag toch wel zeggen, dat deze per jaar toch moeten worden geschat op een f 7000.– wat meebrengt, dat, indien de cursisten deze moeten dekken een lesgeld van 400 gld. zal noodig zijn. Verwacht wordt echter, dat de Directies onzer Dagbladen zooveel voor dezen cursus zullen voelen, dat zij met elkander een vrij beteekend bedrag voor de instandhouding van zulk een cursus zullen willen beschikbaar stellen. Wij hoopten, dat op die wijze het lesgeld tot een 250 per jaar zou kunnen worden teruggebracht.

Ik onthoud mij ook van het noemen van namen voor de onderscheiden docenten, die voor den cursus noodig zouden zijn. Ik wil me zelfs niet uitspreken over de plaats, waar de cursus zou moeten worden gegeven, al wil ik niet verbergen, dat Nijmegen mij het meest geschikt voorkomt. Dit alleen zou ik nog naar voren willen brengen, dat het mij buitengewoon veel pleizier zou doen, indien deze vergadering zich wat de groote lijn betreft in gunstigen zin voor de opleiding uitsprak en onze scheidende voorzitter, wien deze opleidingscursus zoo na aan het hart lag, zijn voorzitterschap nog bekroond zag met het besluit der algemeene vergadering over deze opleiding de noodige besprekingen met de Directeuren-vereeniging te beginnen om ze zoo spoedig mogelijk te verwezenlijken, tot heil en bloei – me dunkt, ik mag dat vrij verklaren – van onze dierbare vereeniging.

Moge God, wiens bijzonderen zegen wij hedenmorgen opnieuw in een H. Mis namens de Vereeniging opgedragen, vroegen, zijn zegen in het bijzonder aan deze opleiding schenken.[6]

 


  1. Published in: De Katholieke Pers 144, 15 April 1938, 281-287. The NCI also preserves the typescript (OP92.18), 12 pages. We present the publication and significant differences with the typescript are presented in footnotes.
  2. ‘voorstelling’, in the typescript: ‘vraag’.
  3. ‘dat ik’, in the typescript: ‘of ik geen’.
  4. ‘te moeten eischen’ is not in the typescript.
  5. ‘moet geschieden met betrekking tot’, in the typescript: ‘moet eigenlijk geschieden van’.
  6. In the publication the text of the speech is followed by a report of the discussion that took place after his speech: “De Debatten Bij het debat, dat op deze voordracht volgde, vroeg allereerst collega Berden naar de resultaten van den cursus in journalistiek aan de universiteit te Leiden. Kunnen er aan de op te richten cursus ook journalisten deelnemen, die beter kunnen aanvoelen, wat hun ontbreekt? Prof. Brandsma zeide de resultaten van Utrecht en Leiden niet voldoende te kennen. Maar deze cursussen bedoelen ook niet journalisten te vormen. Spr. maakte voor deze universitaire cursussen een vergelijking met eenzelfden cursus in Washington, waar onder de 80 deelnemenden slechts twee toekomstige journalisten waren. In die richting moet het niet worden gezocht, daar men hier niet geoutilleerd is voor een journalistieke opleiding. Wat de deelneming betreft, z.i. moet [286] de cursus worden bestemd voor jonge menschen met eindexamen H.B.S. of gymnasium, die verlangen journalist te worden, waarbij natuurlijk de noodige selectie moet worden toegepast. Collega Agasi bepleit oprichting van dezen cursus te Utrecht of te Leiden, omdat daar reeds cursussen zijn. Overigens doet spr. eenige mededeelingen over de cursus in Publiciteitsleer te Utrecht door den heer van Hout. Collega Busch beveelt een numerus clausus, toelatingsexamens en proeven van bekwaamheid aan. Hij vraagt of deze cursus er alleen zal zijn voor leerlingen met eindexamen H.B.S. en gymnasium. Is zij ook toegankelijk voor studenten van seminaries? Of kan er voor deze een aanvullende cursus worden gegeven? Prof. Brandsma meent, dat er selectie moet zijn. De candidaten moeten eerst beproefd worden op hun geschiktheid. Zij moeten ook goed zijn voorbereid. Seminarie-opleiding kan voor deze cursus heel goed zijn, maar is dat niet per se, men kan ze in sommige gevallen gelijk stellen met eindexamen H.B.S. of gymnasium. Collega B. Hulsman wijst een specialisten-opleiding af. Onze Katholieke Pers is hoofdzakelijk een kleinere pers, dat is onze kracht. Daarom moet deze cursus vooral geen specialisten-opleiding worden. Voorts zou spr. hieraan willen verbinden het probleem der ordening om van het volontairsysteem en van de beunhazerij af te komen. Prof. Brandsma meent, dat de specialisten-opleiding niet op den voorgrond moet treden, maar toch zeker niet mag worden verwaarloosd. Bij gebleken geschiktheid kan men gaan specialiseeren in een bepaalde richting. De cursus zelf moet echter algemeen zijn en alle rubrieken behandelen. Wat de ordening betreft, er moet geleidelijk gestreefd worden naar een moreel geheel. Deze cursus is een stap in de goede richting. Collega van der Valk uit zijn vrees, dat deze opleiding een kaste zal vormen van menschen uit betere kringen, daar deze slechts voor deze opleiding de financieele mogelijkheden zullen hebben. Prof. Brandsma deelt deze vrees niet en verwijst daarvoor naar de leerlingen op H.B.S. en gymnasia, die tegenwoordig voor iedereen toegankelijk zijn, daar het schoolgeld wordt vastgesteld naar den aanslag in de belasting. Spr. meent zelfs, dat het voor middenstanders eerder moeilijker zal zijn tot dezen cursus te komen, daar voor hen het schoolgeld op de middelbare school hooger is. De toegang tot de journalistiek zal daarom naar spr. meening voor de armeren niet worden belemmerd. Collega Smits stelt een aantal vragen. Bestaat er behoefte aan een theoretische opleiding? Heeft men soms de ervaring, dat de katholieke journalisten zich teveel op de vlakte houden bij de behandeling der verschillende onderwerpen? Zal een theoretische opleiding de zekerheid geven, dat zij de vragen van het leven kunnen beantwoorden? Wie willen deze cursus organiseeren? Spr. zegt in deze opleiding sociologie te missen. Wie zullen er worden opgeleid? Tien journalisten of zij die getoond hebben aanleg te hebben, of 10 nieuwelingen? Tien per jaar maakt per 10 jaar honderd. Is dat aantal te verwerken door de Katholieke Pers? Voorts meent spr., dat niet de directeuren het eerst daarvan de vruchten moeten plukken, maar Kerk, volk en vaderland. Als uitgangspunt lijkt dit spr. van belang. Prof. Brandsma, op deze vragen antwoordend, zegt, dat er groote toewijding is bij de Kath. Pers en hij haar gaarne oprechte hulde brengt voor haar werk, maar dat wil niet zeggen, dat meer geschoolde krachten haar bloei niet zouden versterken en verder waarborgen. Er is naast veel kracht ook zwakte. Bij belangrijke kwesties is de redactie nu soms aangewezen op het advies van anderen. Sommige artikelen zouden beter gefundeerd kunnen zijn. Men kan toch niet zeggen, dat er niets aan ontbreekt. Een opleiding kan zeker niet op alle vragen van de toekomst bij voorbaat antwoord geven, maar wel kan men daar leeren het geheel te overzien en boven de situatie te staan. Het aantal tien is als voorbeeld genomen. Dat wil nog niet zeggen, dat het eindresultaat hetzelfde aantal zal te zien geven. Dat aantal is gebaseerd op practische overwegingen en waarschijnlijk in overeenstemming met het aantal, dat jaarlijks uitvalt. Bovendien zullen niet alle deelnemers alleen naar de dagbladjournalistiek overgaan. De uitgevers moeten zorgen, dat hun uitgave verantwoord is en zij moeten dus ook de middelen hebben om die zorg te kunnen dragen. Doordat zij de redacteuren aanstellen, hebben zij de eerste verantwoordelijkheid en is het allereerst hun taak en hun belang, dat er een opleiding is, die hun het dragen van hun verantwoordelijkheid voor de uitgave van een blad verlicht, wellicht alleen mogelijk maakt. Tijdens de replieken werd deze uitspraak nader toegelicht, waarbij allen het erover eens bleken te zijn, dat de hoofdredacteur de verantwoordelijke persoon is, op wie de ‘uitgever’ de volle verantwoording moet kunnen laten rusten en dat daarom een goede opleiding een zorg van den ‘uitgever’ is. Collega Drabbe geeft in overweging allereerst journalisten in de gelegenheid te stellen van dezen cursus gebruik te maken, b.v. door een bepaling, dat de eerste twee jaar alleen journalisten den cursus kunnen volgen. Prof. Brandsma merkte dienaangaande op, dat dit practisch onmogelijk is, daar zij dan na enkele jaren werkzaam te zijn geweest een paar jaar hun carrière zouden moeten opgeven. Een samengaan van deelname aan de cursus en journalistieken arbeid is practisch niet bestaanbaar. Is een journalist echter in de gelegenheid, zijn carrière een paar jaar te onderbreken, dan is er niets tegen. Collega Leyen vraagt, welke onderdeelen der genoemde vakken prof. Brandsma op het oog heeft. Spr. denkt aan staatsrecht. Een journalist behoort daarvan op de hoogte te zijn. Maar dat alleen reeds vraagt een lange studie. Daarbij denkt spr. dan nog aan de geschiedenis van het staatsrecht, aan kunsthistorie en theologie. Hij wijst op het godsdienst­onderricht, dat reeds op de middelbare school wordt gegeven en vraagt, of dit niet voldoende is. Prof. Brandsma zegt, dat de kennis van Staatsinrichting van groot belang is, maar juristen, economen enz. te vormen, kan niet de bedoeling van dezen cursus zijn, deze dient slechts om de leerlingen wegwijs te maken. Kunsthistorie is eveneens noodzakelijk en zou kunnen worden ondergebracht bij de litteraire of aesthetische groep. Of het godsdienst-onderricht van H.B.S. en gymnasia voldoende is, betwijfelt spr., daar verschillende vragen daar worden voorbijgegaan. Collega van Lamsweerde wil een suggestie aan de hand doen op de vraag van collega v. d. Valk. De aanleg moet primair zijn, maar de aanleg manifesteert zich eerst in de practijk. Spr. zou als eisch willen stellen, dat men eerst een half jaar aan een krant moet hebben gewerkt. Dan weet men tenminste of de aanleg aanwezig is. Prof. Brandsma meent, dat zij, die eenmaal een betrekking hebben, zich niet meer als leerling zullen laten inschrijven. Het is echter nader te bezien. De aanleg kan echter ook tijdens den cursus worden waargenomen, daar de leerlingen practisch werkzaam zijn. Voor hen, die niet slagen, is de proef vrij kostbaar, maar selectie tijdens de cursus blijft van het grootste belang. In tweede instantie voeren verschillende leden het woord over de verantwoordelijkheid der hoofdredactie. Collega Muller bepleit de stichting van beurzen voor be- [287] gaafde, financieel niet draagkrachtige jongelieden, waarbij collega v. d. Valk zich aansluit. Prof. Brandsma erkent, dat deze moeilijkheid voor de minder gesitueerden zeer groot is, maar is ook van meening, dat voor begaafden wel een weg zal worden gevonden. Collega Berden blijft van meening, dat de cursus er op de eerste plaats moet zijn voor journalisten. Prof. Brandsma meent, dat dit practisch onmogelijk is, daar het aantal dan te miniem zal zijn om daarvoor een cursus te organiseeren, dezen bovendien den tijd missen om resultaat van den cursus te mogen doen verwachten. Collega Leyen meent gevaar te zien in de breedheid der opleiding waaronder de diepte zou lijden. Prof. Brandsma zegt hierop, dat er scholing zal worden gegeven en wanneer onder bekwame leiding systematisch twee jaar wordt gewerkt, waardeerbare resultaten kunnen worden verkregen. Een cursus van drie of vier jaar zou nog beter zijn, maar het betere is vaak de vijand van het goede. Wat in de bepaalde vakken moet worden gedoceerd, moet door deskundigen nader worden bepaald. Collega Schlichting wijst op de noodzakelijkheid van ordening en van een organischen ondergrond bij de opleiding. Spr. wijst ook op degenen, die hun opleiding genoten hebben en dan een betrekking zoeken buiten de kath. journalistiek, b.v. bij de niet-kath. Pers. Hij wijst op Noord-Frankrijk. Hij zou liever een school zien inplaats van een cursus, zooals de vakschool van prof. Verschaeve te Rijssel. Prof. Brandsma meent, dat men voorzichtig moet zijn met het betrekken van de ordening in de opleiding. Deze opleiding kan wellicht de ordening bevorderen. Deze opleiding mag ook weer niet zoo exclusief zijn, dat buiten deze niemand in de journalistiek zou worden toegelaten. Een emplooi bij de niet-kath. pers is niet per se te veroordeelen. Als er maar niets gedaan wordt in strijd met de Kath. beginselen. Bovendien is de situatie in Nederland anders dan in Noord-Frankrijk. Hier zijn de tegenstellingen grooter. Hier zal de cursus op de eerste plaats de eigen Kath. Pers ten goede komen. Omdat zij daarvan den verderen bloei verzekert, moet hij worden ingesteld. Hij kan voor een deel schriftelijk worden gegeven. Schoolverband en mondeling onderricht is zeker in hooge mate wenschelijk, ten deele onmisbaar. Maar een internaat acht spr. niet noodzakelijk. Voldoende is een opleiding op vaste tijden in eenig nader te bepalen schoolverband. In zijn dankwoord merkte de voorzitter, collega Bon, tenslotte op, dat een opleiding als deze de economische standing der journalisten ten goede zal komen. Mogelijk ook zal deze opleiding voeren tot uiteindelijke erkenning van den journa­listentitel en ons verlossen van de beunhazerij. Aan de bezwaren van collega Berden kan misschien worden tegemoet gekomen door aanvullende cursussen. Hier ziet spr. arbeid voor de groepen. De cursus zal, aldus spr., moeten uitgaan van de N.R.K.J.V., maar zonder de hulp der directeuren gaat het niet. Misschien zal ook een afzonderlijke stichting mogelijk zijn. Spr. vraagt de vergadering het bestuur te machtigen nadere besprekingen te voeren met de R. K. Directeuren-vereeniging om te komen tot een opleiding zooals door prof. Brandsma in groote lijnen is uiteengezet. Met de verleening hiervan is de behandeling der journalistieke opleiding ten einde.”

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2022