Hare Kinderen

1922

Article

 

Hare Kinderen

Door P. Dr. Titus Brandsma, Ord Carm. Oss.[1]

 

De roem eener moeder zijn hare kinderen.

Groot is de H. Teresia door haar heilig door God gezegend en begenadigd leven en streven[2], maar een zeer bijzonderen zegen heeft God haar geschonken door den geest, haar ingestort, te doen voortleven in duizenden kinderen, die haar vereeren en volgen als hun moeder en zich beijveren haar geest in zich uit te drukken.

Er is een wisselwerking van ontleende heerlijkheid.

Niet slechts roemt de orde van Carmel op de serafijnsche maagd van Avila als op een der schoonste bloe- [149] men uit Carmels lusthof, ook de H. Teresia leeft voort in de kinderlijke vereering van zoovele katholieken, omdat men hare kinderen bemint en zich getrokken voelt tot dezer heilig, Godgewijd leven.

Is dit sinds den dood, neen dit is reeds tijdens het leven der H. Teresia het geval geweest, toen in alle oorden van Spanje nieuwe Carmelieten- en Carmelitessenkloosters verrezen en een roep over heel dit schoone Iberisch schiereiland ging over het leven in innige vereeniging met God van dezer bewoners, in onze tijden geschiedt dit in niet geringer mate. Met blijdschap en dankbare vreugde constateeren wij, dat in onze dagen als het ware een nieuwe bekoorlijkheid van den Carmel uitgaat en steeds meer zielen tot haar heiligdommen trekt.

De levens van een Zuster Teresia van het Kindje Jezus, de ontbladerde roos uit den tuin van het Carmelitessenklooster te Lisieux, van de haast nog verhevener Zuster Elisabeth van de H. Drievuldigheid, wier leven saam te vatten is in de verheerlijking, den lof Gods, om slechts deze twee te noemen hebben weer eens opnieuw geopenbaard, met hoe schoone bloemen Carmels kruin is beplant en welk een genot het voor den Heer is, in de tuinen van dien heiligen berg te weiden tusschen de leliën en er als hemelsche hovenier de door zijn hand geplante bloemen te besproeien en ze in haar hoogste schoonheid te doen ontluiken.

De bestijging van dien heiligen berg moge volgens het schoone beeld van den H. Joannes van het Kruis, den trouwen gezel der H. Teresia, een tocht zijn door een donkeren nacht, waarin de ziel al het stoffelijke uit haar oogen ziet verdwijnen, op den top des bergs maakt die mystieke duisternis plaats voor een hemelsch licht, dat de hoogten van den Carmel reeds een voorsmaak, een weerspiegeling doet zijn van de heerlijkheid des hemels.

Hoe kan iemand, die deze heerlijkheid van Gods-vereeniging op de kruinen van den heiligen berg aanschouwt, het verlangen bestormen daarnaar op te stijgen en hoe vol bewondering staat hij in zulke oogenblikken niet voor een heilige, aan wie het meer dan anderen door God is gegeven op de hoogste toppen van die heilige plaats met God te spreken en daar neer te zitten aan de voeten des Heeren in de overweging zijner heilige wet dag en nacht.

Bij die beschouwing verschijnt ons het beeld der H. Teresia als dat van Mozes, toen hij na zijn innig verkeer met God op den Sinai terugkeerde tot zijn volk. Zijn hoofd straalde van een goddelijk licht zoo sterk, dat de Joden het niet konden verdragen en hij zich voor hun aanschijn moest sluieren. In een niet minder schitterenden aureool treedt ons de H. Teresia tegemoet. In hare handen houdt zij de wet des Heeren, waarin de weg ter volmaaktheid staat omschreven en gelukkig vindt zij haar kinderen niet dansend om een afgodsbeeld en uit elkander stuivend bij haar verschijning. Zij daalt in hun midden neer en eerbiedig ontvangen zij hare wijze lessen. God heeft haar moeder [150] gemaakt van een volk, dat hij leerzaam heeft doen zijn. Hij heeft haar kinderen geschonken en schenkt ze haar nog steeds, die haar roem vermeeren, en zijn als nieuwe bloemen op den stam, waaraan zij in onvergelijkelijke schoonheid bloeien en nog heden doen zien, hoe schoon de bloem eens was, wier groote bekoorlijkheid den hovenier steeds nieuwe loten aan dien stam ontnemen deed om haar schoonheid in steeds wijder kring te doen bewonderen.

Zelf een bloempje in dien tuin zie ik met bewondering, maar met vreeze tevens, hoe schoon rondom die bloemen bloeien. Och, was ik ook zoo’n schoone bloem, die de heerlijkheid weergaf, waartoe door Gods genade deze bloemensoort schijnt voorbestemd en waartoe rondom in Carmels tuinen zoovele bloemen in werkelijkheid geraken. Niet slechts door enkele woorden van bewondering, maar door weerspiegeling in de daad zou ik de H. Teresia willen verheerlijken, maar de bewondering van hare en harer kinderen schoonheid dringt een gevoel van vrees op, dat de hemelsche hovenier tusschen al die schoone bloemen het kleine verschrompelde bloempje mijner ziel haast geen plaats op den vermaarden rozenstam zal waardig keuren. Eén hoop verdrijft weer dat gevoel van vrees, dat Hij, die het lootje mijner ziel entte op dien stam, ziende, dat het nog zoo weinig deelt in de schoonheid van de soort, er nieuwe zorgen aan zal wijden, het zal snoeien en zuiveren, er het licht der zon van genade overvloediger op zal doen neerdalen, met hemelschen dauw en regen zal zegenen en besproeien en zoo den naam zal waardig maken welken het ontving.

Moge Jezus, die zichzelven als eeuwigen Bruidegom aan de H. Teresia wegschonk en haar roem en eer beloofde te bevorderen, haar steeds meer den roem schenken, dat hare kinderen haar gelijken en haar deugd weerspiegelen.

Geen schooner hulde kunnen haar kinderen haar brengen dan door haar portret zoo schoon mogelijk in zichzelve uit te drukken en te bidden, dat God al haar kinderen de genade schenke in haar voetspoor te treden bij de bestijging van den Carmel, om met haar op de kruin de hemelsche heerlijkheid te deelen.

 


  1. Published in: Carmelrozen Vol. XI, Nov. 1922, p. 148-150.
  2. Perhaps this is a mistake; perhaps it should have been: ‘sterven’.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2022