Het Bloed uit Jezus’ H. Hart

1923

Article

 

Het Bloed uit Jezus’ H. Hart

[1]

Toen de twijfelende Apostel Thomas na de Verrijzenis des Heeren het voorrecht had, zijn beminden Meester te aanschouwen, zeide Jezus tot hem: “Leg uw hand in mijne zijde en zie, dat Ik het ben.”

Een diepe breede wonde had de lans in Jezus’ zijde aangebracht. De scherpe punt der lans deed uit het Goddelijk Hart van dat Kostbaar Bloed, dat Jezus voor ons storten wilde, de laatste druppelen vloeien. Telkens, als wij de beeltenis van Jezus’ H. Hart aanschouwen, moet het voor ons zijn, of Jezus herhaalt: “Leg uw hand in mijne zijde en zie, dat Ik het ben.”

De doorboring van zijn H. Hart was de bekroning van zijn Offer op het Kruis. Daar heeft Hij zijn Hart voor ons geopend en ons de diepte er van doen peilen, de warmte doen voelen van het vuur, dat daar in dat voor ons gestorven Hart bleef gloeien. Aan die wonde vooral herkennen wij Jezus. Uit dat Hart is vuur op de aarde gedaald. In de druppelen van dat Bloed vielen vonken op de dorre aarde, welke de aarde in vuur en vlam moesten zetten.

Maar de aarde bleef koud ondanks die warmte, kil en doodsch omdanks dien gloed.

De vonken vielen neer, de druppelen Bloeds werden in smarten vergoten, het vuur der Goddelijke Liefde laaide op tot ongekende hoogte, maar, des menschen hart bleef koud en ongevoelig voor het lijden, dat Gods Liefde den Godmensch deed verduren. Men besefte Jezus’ Liefde niet.

Als een Thomas bleef men koud bij het enthousiasme der uitverkoren leerlingen, die spraken van Gods heerlijkheid en van de Openbaring Zijner Liefde.

Ook wij zijn vaak, als Thomas, koud, terwijl rondom ons de godsvrucht levendig is en het besef van Jezus’ Liefde zijne uitverkorenen tot wederliefde brengt. Maar daarom klinkt ons juist in deze tijden het woord. van Jezus tegen: “Leg uw hand in mijne zijde en zie, dat Ik het ben.” “Vestig uw blik op de wonde van mijn Hart en peil daarin mijn Liefde. Leg uw hand in mijne zijde en [178] voel den gloed van mijn Godde1ijk Liefdevuur. Dan zult Gij weten, dat niemand U beminde, gelijk Ik het deed. Dan zal mijn Liefde het besef in U wakker roepen, dat Liefde wederliefde vraagt en zal Ik niet langer behoeven te klagen, dat mijn Liefde wordt miskend.”

Ja, Heer, ik zal als Thomas tot U gaan en in het diepe besef Uwer eindelooze Liefde, zal ik met dien Apostel U aanbidden en zeggen: “Mijn Heer zijt Gij en mijn God.”

Als ik uw kostbaar Bloed zie druppelen uit uw Hartewonde, dan zal ik mij herinneren, dat uwe eindeloos groote Liefde mij bindt tot wederliefde.

Dr. Titus Brandsma, O. Carm., Oss.

 


  1. Published in: Kijkjes uit het Missieleven, Vol II, June 1923, 177-178.

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2022