Het Carmelietenklooster te Oss

1915

An article in four parts

 

Het Carmelietenklooster te Oss (1890-1915)

[1]

Toen de Hervorming met haar verwoesting over Nederland kwam, overal de kloosters platbrandde of althans de monnikken daaruit verdreef, brak ook voor de Orde van Carmel in Nederland een droeve tijd aan. De schoone kloosters van Haarlem, Schoonhoven, Woudsend, IJlst, Ouddorp, Appingedam, Vlissingen, Utrecht en de kleinere termijnhuizen te Dordrecht, Zierikzee, Bergen op Zoom, Roermond, Delft, ‘s Gravenhage, Breda, alle werden verwoest of zagen hun bewoners nooit meer binnen hun muren weder. In ‘s Hertogenbosch bleven zij nog tot 1629, maar op de andere plaatsen was het hun onmogelijk stand te houden. Slechts hier en daar bleven enkele monniken verspreid achter om in allerlei vermomming de troostmiddelen van den godsdienst te schenken aan de vervolgde Katholieken. Zoo was bijv. te Utrecht de Prior van Schoonhoven Pater Henricus van Schoonhoven met Pater Andreas Huberts uit het klooster van Antwerpen nog een tijdlang de gast van de familie Canters te Utrecht, terwijl de Prior van Utrecht Pater Hubertus Willems tot zijn dood in 1585 de parochiëele bediening van de geloovigen der St. Nicolaasparochie te Utrecht waarnam. De meesten echter waren gevlucht of geroepen naar de kloosters in België. Doch ook hier leed de Orde zware verliezen en vermoordden de Geuzen in 1580 te Mechelen zelfs den eerbiedwaardigen Provinciaal Pater Petrus de Wolf, de glorie der Nederlandsche Provincie in die dagen, wiens deugd en heldenmoed een lichtstraal zijn in die donkere tijden en wiens zaligverklaring wij misschien nog eens mogen verwachten. Ook te Brugge, [210] Brussel, Gent, Antwerpen was het bestaan der Paters dikwijls zeer onzeker, maar deze kloosters trotseerden den zwaren storm en spoedig keert daar de godsdienstvrede weder. Spoedig zien wij van Brugge en Gent, doch vooral van Antwerpen de Carmelieten weer beproeven, Noord-Nederland te betreden om er te preeken, biecht te hooren en, niet het minst, de devotie levendig te houden tot de H. Maagd Maria, hun Moeder en bijzondere Beschermster. Herhaaldelijk bereikten den Provinciaal in België brieven uit Noord-Nederland, waarin men, door de godsvrucht tot het H. Scapulier van Carmel gedreven, den arbeid vroeg van de van ouds bekende en beminde Lieve-Vrouwebroeders. Pater Franciscus Crespin, Iangen tijd Provinciaal, ook als wijsgeer bekend, getuigt dit uitdrukkelijk in een schrijven aan den Paus, waarin hij voor zijn medebroeders bij hun arbeid in Noord-Nederland dezelfde voorrechten vraagt, welk reeds de andere bedelorden hadden verkregen. Meermalen, zoo schrijft hij, worden onze Paters in Noord-Nederland gevraagd om de devotie, welke het volk nog steeds tot het kleed van Carmel, het H. Scapulier, heeft behouden. Reeds in het begin der zeventiende eeuw zien wij te Amsterdam Pater Jacobus Vivarius gedurende een groot aantal jaren de zielzorg uitoefenen en herhaaldelijk vroegen later de burgers van Amsterdam een priester van de Orde van Carmel. Uit verschillende bepalingen der Provinciale Kapittels blijkt, dat zeer vele Paters met verlof des Pausen buiten het klooster parochiëele bedieningen waarnamen, zoozelfs, dat de kloosters er door ontvolkt werden en men gedwongen was, eenigen terug te roepen. Dikwijls hadden zij, waar zij werkzaam waren, geen vaste standplaats, allengs echter, toen het gebrek aan priesters steeds grooter werd, traden zij geheel in de plaats der pastoors en werd de zorg voor de parochie aan de Orde overgedragen. Dit nam nog toe, toen in 1652 Graaf Albertus van den Bergh op zijn vrijheerlijkheid te Boxmeer de Paters uit Antwerpen een klooster deed stichten niet slechts om in Boxmeer zelf, doch ook om in de omliggende plaatsen in de godsdienstige behoeften des volks te voorzien. Was men in Boxmeer zelf vrij, in den omtrek was het voor de priesters vaak moeilijk, hun bediening te vervullen. Uitdrukkelijk was hun toegestaan, in hun bediening in de omstreken van Boxmeer en elders in Noord-Nederland het Ordekleed af te leggen en zich in een of andere wereldsche kleeding te vermommen. De evangelische werkzaamheid breidde zich voortdurend uit. Vaste standplaatsen hadden blijkens een staat der Provincie uit het jaar 1675, bewaard in het Generaal Archief der Orde te Rome, de Paters in Zevenbergen, Hilvarenbeek, Tongelre, Amersfoort, Sprundel, Beugen, Sambeek en Rucphen. Omstreeks[2] dienzelfden tijd zien wij de Paters ook te Amsterdam, ‘s Gravenhage, Standdaardbuiten, Hontenisse, Ossenisse, Hengstdijk, Aardenburg, Bergeik, Vierlingsbeek, Groot­Linden, Haps, Balgooy en Mill de parochiëele bedieningen waarnemen. Bovendien voorzag het klooster te Boxmeer door zijn Gymnasium in [211][212] een dringende behoefte aan onderwijs, waarvan druk gebruik werd gemaakt, zelfs door vele familiën in Holland. Waren de arbeiders uit hun vroeger arbeidsveld verdreven, een nieuw, wellicht nog uitgebreider lag voor hen open. Onderscheidde zich vóór de Hervorming in Nederland de Orde door haar onderwijs, nauwelijks heeft zij na de Hervorming weder vasten voet op Nederlands gebied, of een bloeiende onderwijsinrichting verrijst naast het eerste klooster. Vooral in Brabant heeft de Orde zich in die ernstige tijden voor het behoud des geloofs verdienstelijk gemaakt. Mochten de laatste Carmelieten, die wellicht in Nederland nog een vaste standplaats hadden, in 1629 bij het beleg en den val van ‘s Hertogenbosch het beeld der Zoete Lieve Vrouw redden uit de Kathedraal en door die schoone devotie voor Brabants hoofdstad te bewaren, onsterfelijke verdiensten voor de provincie en het bisdom van ‘s Hertogenbosch verwerven, onder de schutse hunner Moeder zien wij kort daarna de Carmelieten vele hunner beste krachten naar alle zijden van deze provincie en van dit Bisdom zenden om er het geloof te bewaren en de devotie van Maria te prediken. Ruim een eeuw bleven zij aldus in deze streken werkzaam. Toen verdreef een nieuwe onderdrukking hen van de ingenomen standplaats. Ingevolge de besluiten der Staten-Generaal van 19 Juli 1730 en 12 Maart 1731 moesten de reguliere priesters, die in de Generaliteitslanden pastoreele bedieningen uitoefenden, na hun dood door seculiere geestelijken worden vervangen. Zoo verdween de eene statie na de andere. Was dit voor de Orde een verlies, het doel was bereikt. Nu het grootste gevaar voorbij was en het getal priesters weer vermeerderde, kon de seculiere geestelijkheid de door den dood der kloosterlingen open vallende parochiën weder bezetten. Slechts Boxmeer, het centrum van de werkzaamheid der Orde in deze streken, bleef voor de Orde behouden. Boxmeer was een vrijheerlijkheid, waar de besluiten der staten niet golden. Het stond nog altijd onder het bestuur der graven van den Bergh. In Boxmeer bleven dan ook de Paters op hun post. En toen in België de saecularisatie alle kloosters sloot, bleef Boxmeer het eenige klooster der Orde in de Nederlanden. De hoop, dat het een uitgangspunt zou vormen voor de stichting eener nieuwe Provincie in de Nederlandsche gewesten scheen echter ijdel. Het vervolgingsdecreet, 2 September 1814[3] door Koning Willem I uitgevaardigd, verbood den Paters, novicen aan te nemen. Het klooster moest uitsterven, doch het stierf niet uit. Nog drie oude Paters waren over, toen 28 Nov. 1840 Koning Willem II het tyranniek besluit weder introk en toestond, nieuwe leden in de kloostergemeenschap op te nemen. Nieuwe leden kwamen en wel in zoo grooten getale, dat men na 15 jaar reeds te Zenderen bij Borne een tweede stichting begon, waaraan spoedig een gymnasium werd verbonden. En 50 jaar na het besluit van Koning Willem II, in 1890, staan wij bij den bouw van een derde klooster, waarvan wij dit jaar met blijdschap het vijf- [213] en-twintigjarig bestaan mogen vieren, het klooster te Oss met zijn Inrichting voor Hooger Onderwijs en zijn nog te openen Hoogere Burgerschool. In den loop dezer laatste vijf en twintig jaren zagen wij een vierde stichting verrijzen, het klooster te Hoogeveen, terwijl bovendien in Brazilië een uitgebreide Missie werd aangenomen, waarin op het oogenblik 25 leden der Orde werkzaam zijn. Na den tijd der verdrukking mag thans in Nederland de Orde van Carmel juichen en jubelen. En blijde herdenkt zij dit jaar te Oss hetgeen in de vervlogen 25 jaren in het bijzonder dit klooster tot bloei bracht.

27 juni 1888 was door Z.D.H. Mgr. Adrianus Godschalk aan de Paters verlof gegeven te Oss een klooster te bouwen. Nadat ook de Hoogw. Generaal der Orde te Rome, Pater Angelus Savini zijn goedkeuring daaraan had gehecht, werd reeds zeer spoedig aan de Molenstraat te Oss een paar minuten over den overweg van het spoor, en in de onmiddellijke nabijheid van het station van den tram naar Helmond een terrein van 1,3 H.A. aangekocht. De plannen voor den bouw van kerk en klooster werden ontworpen door den heer Hendriks te Oss, den lateren architect van het spoorwegstation te ‘s Hertogenbosch, die zich hiervoor de medewerking verzekerde van den toen reeds beroemden bouwmeester Cuypers. De uitvoering van het werk werd opgedragen aan den heer A. Peters te [214] Oss, die ook de Kerk en den voorvleugel van het klooster te Zenderen bouwde en de vergrooting en restauratie der Kerk te Boxmeer uitvoerde.

De kerk door den architect ontworpen werd niet aanstonds gebouwd. De onkosten, door aankoop van terrein en bouw des kloosters gemaakt, bedroegen reeds 65 duizend gulden, zoodat de Paters huiverig waren, hun schuldenlast nog met het voor den kerkbouw geraamde bedrag van 75 duizend gulden te verzwaren. Men stelde zich tevreden met een noodkerk aan de zuidzijde des kloosters. Wel moeten wij dankbaar gedenken, dat zeer velen uit alle zijden des lands een bijdrage schonken voor de nieuwe stichting, doch de edelmoedige gaven, welke tot een bedrag van 20 duizend gulden toevloeiden, dekten nog niet voor een derde de onkosten voor den bouw des kloosters gemaakt. Een woord van hulde mogen wij hier niet onthouden aan den intusschen reeds overleden Pater Benedictus Jansen, wiens welsprekendheid, door tal van missiën en oefeningen bekend, velen tot een gift bewoog en wiens rusteloos ijveren de stichting vele gaven deed toekomen. P. Anastasius ter Haar, thans Provinciaal der Orde in Polen, was hierbij zijn trouwe gezel. Beiden behoorden dan ook tot de eerste Paters, die naar het nieuwe klooster werden gezonden.

Nog vóór den winter van 1888-1889 was men met den bouw des kloosters begonnen en legde men de fundamenten. Het volgend jaar was het huis, in drie vleugels gebouwd, voltrokken en in Mei 1890 was het klooster ter bewoning gereed. De bevolking van Oss zag nu verlangend de komst der Paters tegemoet.

Reeds waren in stilte plannen beraamd om hun intocht een feestelijk aanzien te geven, maar toch niet zoo in stilte, of het was den Paters bekend geworden, dat men hen in optocht, met muziek begeleid, van het station naar hun nieuwe wooning wilde geleiden; een toespraak zou worden gehouden, kortom, men dacht er veel werk van te maken.

Reeds bij hun eerste komst wilde men den Paters een bewijs geven van de sympathie der bevolking voor de Broeders van Onze Lieve Vrouw van den Carmel, wier kleed zij reeds droegen en met wie zij zich door dat kleed, het H. Scapulier, reeds verbonden gevoelden in de godsvrucht tot de alom beminde Moeder des Heeren. De paters wilden dat uiterlijk vertoon vermijden. Was reeds enkele dagen de Eerw. Broeder Eliseus van der Weegh in het klooster om in huis alles eenigszins te regelen, 2 Juni 1890 kwamen op een onverwacht uur de overige Paters en Broeders, voor de nieuwe stichting aangewezen. Het waren de eerste Prior des huizes Pater Bernardus Dekker, de Supprior Pater Bonifacius Groot, de Procurator, belast met de tijdelijke zaken des huizes, Pater Benedictus Jansen, de Sacrista, belast met de zorg voor de Kerk, Pater Anastasius ter Haar en als Organist Pater Martinus Güppertz. Drie Broeders stonden hun bij deze nieuwe stichting ter zijde, de reeds genoemde Broeder Eliseus van der Weegh, verder Broeder Dominicus Brammer en Broeder Aloysius Sentis. [215] De bevolking was verrast. Moest op die wijze dit eerste blijk van sympathie achterwege blijven, de Paters waren er niet minder welkom om en spoedig was hun komst in het geheele dorp bekend en ook, dat reeds den volgenden morgen de noodkerk zou worden ingezegend en de eerste H. Missen voor de geloovigen zouden worden opgedragen. Op schitterende wijze kwam de sympathie der bevolking reeds in die eerste dagen tot uiting. Dankbaar vermelden de Annalen des kloosters, dat men om strijd de Paters van de eerste benoodigdheden kwam voorzien en de eerste moeilijkheden, welke een nieuwe stichting meebrengt, hielp te boven komen.

Den morgen van 3 Juni 1890 was de nog al ruime noodkerk meer dan vol en zeer velen kwamen een vaste plaats vragen in het nederig kerkje. Zij wilden er geregeld komen. Niet slechts dien morgen, alle Zon- en Feestdagen zou de Kerk der Paters gevuld zijn met geloovigen, dat wist men reeds dien eersten dag.

Zoo gingen in zorgen en vreugde de eerste weken voorbij. 16 Juli naderde, het feest van O. L. Vrouw van den Berg Carmel, het feest, waarop de Orde herdenkt, hoe eens op dien dag de H. Maagd aan den H. Simon Stock, den zesden Generaal der Orde, verscheen om hem in het H. Scapulier het onderpand harer bijzondere bescherming van al degenen, die dit zouden dragen, te schenken. Voor de eerste maal moest dit feest wel met meer dan gewonen luister worden gevierd. Allen, die het kleed van Maria nog niet droegen, moest het worden opgelegd.

Mocht op een plaats, waar de Broeders van Onze Lieve Vrouw van den Carmel hun klooster hadden gesticht, nog iemand zijn, die niet door het aannemen van het Scapulier der Orde zich met de Orde stelde onder de schutse van de Koningin des Hemels? De viering van het feest overtrof echter nog de verwachting. Een driedaagsche oefening tot voorbereiding voor het feest werd met de meeste godsvrucht gehouden en toen de feestdag daar was, kwam de bevolking in groote scharen het kleed der Orde vragen. Niet, dat allen toen voor het eerst zich het H. Scapulier deden opleggen, de meesten droegen [216] het reeds, maar men wilde het zich opgelegd zien door de Ordebroeders zelve. Men wilde toonen, dat men zich één met hen voelde in hun liefde tot Maria.

Het feest was een voldoening voor de bewoners van het Klooster en deed hen met vertrouwen de toekomst tegemoet zien.

Nieuwe zorgen mengden zich echter in die vreugde. De afsluiting des kloosters van de buitenwereld, omstreeks dezen zelfden tijd doorgevoerd, vorderde het bouwen van een muur rondom den tuin. Een uitgave van 4 duizend gulden was voor het nieuwe klooster niet gemakkelijk. Geholpen door goede vrienden en trouwe weldoeners, maar toch niet zonder hun schuldenlast te verzwaren, besloten de Paters evenwel tot de uitgave, wijl zij die noodzakelijk achtten. Nog hetzelfde jaar was de muur voltooid. Daar binnen golden de wetten van het Slot. Slechts aan de zuidzijde des kloosters vanaf den weg tot aan de noodkerk, welke binnen de ommuring viel, bleef een deel van het terrein voor het publiek toegankelijk. Toen door den bouw der kerk aan de noordzijde de noodkerk verviel werd ook dit gedeelte tot het Slot getrokken. Brengt hun priesterlijke roeping de Paters in aanraking met het volk, de regel der Orde zoowel als de algemeene voorschriften der Kerk eischen voor het kloosterleven afzondering van de wereld, stilzwijgen en eenzaamheid. Na hun bezoeken aan de menschen moeten de kloosterlingen zich kunnen terugtrekken in de stilte van hun kloostercel om daar zich te wijden aan gebed en studie.

(Wordt vervolgd.)

 


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. III, Jan. 1915, p. 209-216. (‘Van de broeders van O. L. Vrouw van den Berg Carmel’)
  2. In the publication erroneously: ‘omstreek’.
  3. In the publication erroneously: ‘1841’.

Het Carmelietenklooster te Oss (1890-1915) Vervolg

[1]

Zijn gebed en studie de eerste bezigheden, welke binnen de kloostermuren den Carmeliet onledig houden, dan kan het ons niet verwonderen, dat al spoedig in het nieuwe klooster het gebed met al den luister van den eigen ritus der orde werd verricht en het klooster behalve een huis des gebeds een huis van studie werd. De eerste maanden baden de Priesters, nog te weinig in getal om een geregelden koordienst in te stellen, ieder voor zich op vastgestelde uren hun brevier in het priesterkoor der kerk. Zoodra echter den 14den October nieuwe leden de kleine kloostergemeente waren komen aanvullen, veranderde dit en werden de getijden in dubbel koor gereciteerd, op Zon- en Feestdagen de Vespers plechtig gezongen. Op het feest der H. Teresia, de glorievolle Hervormster der Orde, zong men voor het eerst met groote plechtigheid de Vespers en sinds klonken dagelijks de gewijde hymnen en psalmen door de kloosterkerk.

Terzelfder tijd werden de studiën in het klooster geregeld. Den 14den October waren zes Fraters, die kort te voren in het Moederhuis te Boxmeer de H. Geloften hadden afgelegd en nu hun Hoogere Studiën moesten beginnen, naar het klooster van Oss gekomen om er onder leiding van P. Gabriel Wessels de Wijsbegeerte te studeeren. Was het nog op bescheiden voet, het klooster van Oss was daardoor een studiehuis geworden. Nu, na 25 jaar is het dit nog, maar het werd in dien tijd met nieuwe krachten bezet, het getal leeraren werd vertienvoudigd, het is een inrichting van Hooger Onderwijs geworden, waarop de Nederlandsche Provincie der Carmelietenorde met recht trotsch mag zijn.

In Nov. en Dec. van dit eerste jaar werd nog de kloostergemeente uitgebreid door de komst van Pater Petrus Thomas Hikspoors en de Broeders Clemens Broer en Simon Jans. Op het einde van het stichtingsjaar telde zij dus 18 leden, 7 Paters 6 Fraters en 5 Broeders. Zoo geleidelijk was ook in den loop van dit eerste jaar het eerst noodige geregeld. In het najaar was, terwijl de muur zijn voltooiing naderde, met de beplanting en bebouwing van den tuin begonnen; in het bewoonde gedeelte, den west- en zuidvleugel, werd voor den winter een centrale verwarming aangelegd, kortom, het klooster werd, hoewel er armoede heerschte, zoo ingericht, dat het den kloosterlingen werkelijk een tehuis aanbood. Het verdiende ten volle de eer, dat de Hoogw. Generaal der Orde, Pater [235][236] Aloysius Maria Galli, die in September 1890 op zijn reis ter visitatie der kloosters in Ierland reeds een kort bezoek bracht aan het klooster, tegen Mei 1891 het Provinciaal Kapittel der Nederlandsche Provincie in het nieuwe klooster van Oss samenriep en zelf wilde voorzitten.

Onder verschillend opzicht was dit Kapittel belangrijk voor het klooster.

Het bracht eenige, zij het ook geen groote verandering in het bestuur en het ledental des kloosters. De eerste Prior, P. Bernardus Dekker werd herkozen. Twee der eerste medestichters gingen echter het huis verlaten. Pater Anastasius ter Haar vertrok naar Zenderen en P. Martinus Güppertz naar Boxmeer. Hun plaats werd evenwel ingenomen door vier anderen, P. Stephanus ter Haar, P. Alphonsus van den Bergh, P. Francus Verzett en P. Joannes Verheijen, welke laatste tot Supprior des kloosters was gekozen. Het huis telde nu 20 leden, van wie 9 Priesters.

Bezat het klooster in P. Benedictus Jansen reeds een prediker van groot talent, in P. Francus Verzett was een redenaar van niet geringer begaafdheid naar het klooster geroepen. Beider naam was door tal van missiën en oefeningen, in verschillende plaatsen des lands gegeven, bekend en gevierd. Geen wonder, dat het volk gaarne naar de Paterskerk ging om hun welsprekend woord te hooren. De toeloop tot de kerk overtrof werkelijk de verwachtingen, welke men bij de stichting des kloosters koesterde. Hoe armoedig de noodkerk ook was, de hierbij gegeven illustraties doen dit duidelijk uitkomen, toch was zij door rijk en arm bezocht en de deftigste en rijkste burgers der stad stelden er prijs op, de godsdienstoefeningen in het schamele schuurkerkje der Paters bij te wonen. Geen wonder, dat zij ook de Paters aanspoorden, de ontworpen kerk zoo spoedig mogelijk te bouwen. Steun werd van alle zijden in ruime mate toegezegd, want men begreep, dat anders van bouwen volstrekt niets komen kon. Het klooster was daarvoor te arm. Maar men kon en wilde gaarne helpen. Vooral de heer Arnoldus Jurgens drong er bij den Prior op aan, met den bouw der kerk te beginnen. Niets zou den Prior aangenamer zijn, mits hij maar mogelijkheid zag, de groote kosten te bestrijden. Reeds voor het Kapittel van Mei 1891 waren verschillende burgers bijeengekomen om bij de Paters die mogelijkheid te bepleiten. En toen allen, Dr. Van der Steen, G. Meyers, Burgemeester Fenseling, G. Cox, J. van Dinther, Dr. Proot, de familie van Loon en tal van anderen grootere en kleinere giften toezegden en vooral verschillende leden der familiën Jurgens en van Erp krachtigen financieelen steun beloofden, zoodat in het geheel uit Oss 30.000 gulden voor den bouw werd samengebracht, toen meenden de Paters voor den op zoo edelmoedige wijze geoefenden drang te moeten wijken. Hoewel het aangeboden bedrag nog slechts twee vijfde bedroeg van de te maken onkosten, besloot de Prior, moedig vertrouwend op de hulp der Voorzienigheid, toch het Kapittel te vragen, tot den bouw te mogen overgaan. Zijn bede werd ingewilligd. Tot den bouw werd besloten. [237][238]

Het was wel een belangrijk Kapittel geweest voor het klooster van Oss en men begrijpt de blijdschap der burgerij toen men de goedkeuring van het plan vernam.

Door de goede zorgen van den Prior werd al zeer spoedig met de uitvoering van het werk begonnen. Reeds in Juli 1891 begon men met het leggen der fundamenten voor een groote, wel eenvoudige, doch niettemin zeer schoone kerk.

Dat, naar evenredigheid met de inkomsten, de schuldenlast, door den bouw der kerk op het klooster gelegd, dit al te zwaar drukte, begreep eenieder en vele vrienden deden dan ook hun best, de Paters tegemoet te komen in het bestrijden hunner groote uitgaven. Met verlof van Z.D.H. Mgr. A. Godschalk mocht in het vervolg een broeder des kloosters collecteeren in de Dekenaten van Oss en Boxtel en het moet tot eere en lof der bevolking worden vermeld en dankbaar worden herdacht, dat zij door haar vele kleine gaven veel, zeer veel bijdroeg tot leniging van den nood des kloosters. Broeder Elizeus van der Weegh, die gedurende bijna 20 jaren ‘termijn hield’ voor het Patersklooster te Oss, was voor de bevolking spoedig een oud bekende geworden, dien men gaarne telken jare een kleine liefdegift schonk ter eere van onze Lieve Vrouw, wier Broeders de Paters zich zoo gaarne noemen.

Behalve de zorgen voor hun onderhoud kwam op het einde van 1891 ook ziekte het klooster drukken. Aan de hevige influenza-epidemie, welke in den winter van dat jaar in Nederland zoo vele offers vroeg, ontkwam ook het klooster van Oss niet. Wel dreigde er geen gevaar voor het leven der kloosterlingen, doch de ziekte hield bijna allen te bed, zoodat uit het klooster van Zenderen hulp moest komen om de zieken te verzorgen en de herstellenden bij te staan.

Het jaar 1892 ging zonder bijzondere gebeurtenissen voorbij. De bouw der kerk vorderde gestadig, in Augustus was men daarmede onder dak. Om den koordienst voor de Paters te vergemakkelijken had men, in aansluiting aan de gang van de verdieping des kloosters boven de Sacristie een koor ontworpen voor het bidden der getijden. Door drie open ramen was dit verbonden met het priesterkoor der kerk. Zoodra de kerk onder dak was, werd dit koor het allereerst afgewerkt, zoodat de Paters hiervan reeds in Nov. 1892 gebruik konden maken. Slechts de Vespers des Zondagsmiddags zong men nog in de noodkerk om de geloovigen in de gelegenheid te laten deze bij te wonen.

In Juni 1893 was ook de kerk gereed. Wel ontbrak nog bijna alles aan de bemeubeling, doch reeds kwamen hiervoor de eerste giften binnen. Weder ging een lid der familie Jurgens voor. Mev. de Wed. Jurgens – van Waardenburg deed een tombe plaatsen voor een prachtig hoogaltaar. Nu was alles voor de plechtige kerkwijding gereed. Den 19den Juni 1893 kwam Z.D.H. Mgr. van de Ven, die het vorig jaar Z.D.H. Mgr. A. Godschalk was opgevolgd als Bisschop van ’s Hertogenbosch, de [239] plechtige kerkwijding verrichten. Alles geschiedde met den grootst mogelijken luister en onder den jubel en begeestering der bevolking. De Deken en de Kapelaans der stad, de Pastoors van het Dekenaat Oss, Religieuzen van verschillende Orden en de notabelen der stad, door den Prior tot de plechtigheid en de feestviering uitgenoodigd, toonden door hun tegenwoordigheid, dat zij allen zich met de Paters verheugden over de spoedige tot-standkoming van de ruime kerk, welke men met recht beschouwde als de kroon op het werk van de stichting des kloosters. ’s Zondags daaraanvolgend werd door den Prior een plechtige H. Mis van dankbaarheid opgedragen. Een nieuw bewijs van genegenheid werd dien dag den Paters geboden. Er was uit de burgerij een zangerskoor gevormd, dat dien Zondag voor het eerst door de Missa tertia van Verhulst zijn jubel- en juichtonen langs de gewelven deed weerklinken en sindsdien alle Zon- en Feestdagen de Hoogmis met zijn steeds schitterend uitgevoerde zangen opluisterde. Den avond van dien eersten Zondag betrad de Prior zelf voor het eerst den kansel in de nieuwe kerk. Met recht was zijn woord een uiting niet slechts van eigen vreugde en blijdschap, maar tevens van erkentelijkheid en dank. Wel mocht de Prior dien avond een woord van vreugde spreken. Wat hij bij de aanvaarding van zijn ambt voor drie jaren wel droomde, maar niet verhopen dorst, wel nastreefde, maar [240] slechts na jaren bereikbaar vreesde, dat zag hij heden vol luister tot stand gekomen door de buitengewone offervaardigheid en welwillendheid der geloovigen van Oss. Wel moest hij, de schulden drukten zwaar, den wensch uiten, dat men hem zou blijven steunen, doch hij had grond, te verwachten, dat die wensch schitterend zou worden vervuld. Thans zien wij, hoe hij zich niet misrekende.

Wie thans te Oss de kerk der Carmelieten bezoekt, bewondert er met recht de schoone altaren, de vele gebrandschilderde ramen, het orgel, het eenvoudige, maar schoone koorgestoelte, den rijkgebeeldhouwden preekstoel, de communiebank, de beelden en andere sieraden. Dat alles werd daar in 25 jaren samengebracht door vrienden en weldoeners. De kerk was nauwelijks afgebouwd en in gebruik genomen, of zij werd begiftigd met een prachtig Maria-altaar, een geschenk van Mevrouw Rogmans geb. Remmers. Volgens de voorschriften der Orde was aan de Evangeliezijde een kapelletje gebouwd ter eere onzer Lieve Vrouw. Daar plaatste men het schoone altaar. Het stelt Maria voor aan den H. Simon Stock het scapulier schenkend als het onderpand harer bescherming. Des Zaterdagsavond komen de Lieve-Vrouwebroeders, gekleed in hun witten mantel in plechtige processie voor dit altaar samen om voor het beeld van Maria, hunne Moeder, het Salve Regina te zingen en de Litanie van de H. Maagd.

Naast deze groote gave kwamen nog vele andere in. De familie Verhaar uit Schalkwijk schonk uurwerk en klokken, de familie Brammer een zilveren godslamp en tien zilveren kandelaars, weer anderen gaven misgewaden, een rood en een wit driestel, verschillende personen te zamen plaatsten een eenvoudigen, in pleisterwerk uitgevoerden kruisweg; een kind van Maria schonk een beeld van de Moeder van Smarten, dat achter in de kerk bij den ingang werd geplaatst. Er ging bijna geen maand voorbij, of van vrienden buiten of in Oss kwamen min of meer belangrijke gaven in voor het nieuwe kerkgebouw.

Niettemin drukten de schuldenlasten het klooster zwaar. Het klooster van Oss noemde men het arme klooster en met reden. Toch droegen de Paters gaarne dien last, zij hadden de overtuiging, dat, zij het ook langzaam, toch geleidelijk die last lichter zou worden, zij droegen dien gaarne, omdat zij wisten, dat het noodig was voor het doel der stichting. En zij legden immers ook gelofte af van armoede.

(Wordt vervolgd.)

 


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. III, Febr. 1915, p. 234-240. (‘Van de broeders van O. L. Vrouw van den Berg Carmel’)

Het Carmelietenklooster te Oss (1890-1915) Vervolg

[1]

Intusschen was weder de tijd voor het driejaarlijksch Provinciaal Kapittel aangebroken. Volgens de voorschriften der Orde was de Prior des kloosters P. Bernardus Dekker voor het klooster te Oss niet herkiesbaar. Het Kapittel bracht zijn benoeming tot Prior van het klooster te Boxmeer, terwijl hij te Oss werd opgevolgd door P. Jozef Kersten. Tot Supprior werd in plaats van P. Joannes Verheyen, die eveneens naar Boxmeer werd verplaatst, gekozen P. Adrianus Peters, na eenige maanden echter benoemd tot Supprior te Zenderen en te Oss vervangen door P. Francus Verzett.

Van de andere verplaatsingen vermelden wij slechts de benoeming van P. Norbertus Groot uit het klooster te Zenderen tot organist van het klooster te Oss. Tot heden, dus ruim 20 jaren mocht hij deze bediening vervullen en dankbaar mogen wij vermelden, dat zijn trouwe toewijding er veel toe heeft bijgedragen, dat het zangerskoor der Paterskerk zich wist op te werken tot zulk een hoogte, dat in geheel den omtrek, tenzij in de Bossche Kathedraal, geen beter bekend is. Veel dankt het koor aan zijn begaafde directeuren en de trouwe medewerking van vele zangers van talent en invloed; wij denken aan de heeren Frans Evers, Arnoldus Jurgens, Burgemeester van den Elzen e.a., doch steeds zal het koor de toewijding van P. Norbertus, vooral in de moeilijke beginjaren met dankbaarheid gedenken. Nu komen dikwijls krachten uit het koor zelf, en hier noemen wij op de eerste plaats den heer Jacques Pulles en den directeur den heer Louis Carpay, den grijzen organist vervangen, maar altijd blijft P. Norbertus de trouwe vriend der zangers, dien zij van tijd tot tijd zijn plaats achter het klavier nog willen zien innemen. Schoon treft het, dat dit jaar tegelijk met den zilverkrans om de kloostergebouwen een gouden wordt gestrengeld om het hoofd van zijn eerbiedwaardigen organist en deze den dag herdenkt, waarop hij voor 50 jaren zijn geloften aflegde in de Orde van O. L. Vrouw van den Berg Carmel.

Het zou hier de plaats zijn, ook een enkel woord te wijden aan een andere bekende persoonlijkheid, bij gelegenheid van dit Kapittel naar het klooster van Oss geroepen, P. Anto- [258][259] ninus van Kerkhoff, die van zijn tweejarig verblijf in Italië weergekeerd, van het klooster te Oss voortaan het middelpunt zijner veelzijdige werkzaamheid maakte. Jarenlang was hij de roem van het Ossche klooster en eerbiedig brengen wij hier hulde aan zijn nagedachtenis. Reeds legde echter in de vorige aflevering de Hoofdredacteur een bloemkrans op zijn pas gesloten graf.

Als een laatste bijzonderheid uit het jaar 1894 vermelden wij nog, dat met het oog op de armoede des kloosters Z.D.H. Mgr. W. van de Ven den Paters toestond, behalve in de Dekenaten van Oss en Boxtel ook termijn te houden in het Dekenaat van Cuyk, waarin het klooster van Boxmeer gelegen is, dat geen termijn houdt.

Uit de eerstvolgende jaren valt weinig belangrijks aan te stippen. Vermelding verdient, dat in 1896 de cursus Wijsbegeerte, sinds de stichting in het klooster te Oss gevestigd, verplaatst werd naar het klooster te Zenderen en te Oss voortaan de Godgeleerdheid werd gedoceerd. De cursus begon met een achttal studenten onder leiding van P. Dr. Albertus Peulen en P. Paulus Hurkmans.

Het Provinciaal Kapittel van 1897 koos den Prior van Oss P. Jozef Kersten tot Provinciaal der Nederlandsche Carmelietenprovincie. In zijn plaats werd P. Stanislaus van Wamel geroepen, het klooster van Oss te besturen, terwijl P. Francus Verzett werd herbenoemd als Supprior.

Het jaar 1897 is nog gedenkwaardig door de oprichting eener penningvereeniging onder de burgers van Oss teneinde de Paters te helpen, telken jare althans iets van hun schulden af te lossen. De firma Gilissen te Rotterdam had voor het klooster een leening gesloten bestaande uit obligatiën van 500 gulden, waarvan elk jaar één moest worden uitgeloot. De penningvereeniging stelde zich ten doel, ieder jaar die 500 gulden samen te brengen. Mevrouw Josina Jurgens-Janssen stelde zich aan het hoofd en steeds vonden de Paters meisjes, ook van den deftigsten stand, bereid iedere week bij een groot getal ingezetenen het beloofde penningske voor het beoogde doel te halen. Uit dankbaarheid bepaalde het klooster, dat voortaan op den eersten Zondag van iedere maand en op het Hoogfeest van Onze Lieve Vrouw van den Berg Carmel de Hoogmis voor de leden en weldoeners der penningvereeniging zou worden opgedragen. Veel is het klooster aan deze penningvereeniging verschuldigd, want van de oprichting tot heden is zij steeds in staat geweest, het beoogde doel te bereiken. Telken jare kon bij de uitloting eener obligatie het benoodigde bedrag uit de kas der penningvereeniging worden betaald en wij mogen vertrouwen, dat de vereeniging zich niet zal ontbinden, vooraleer de geheele leening is afgelost.

Intusschen bleven ook andere gaven niet uit. In Maart 1895 had de reeds genoemde familie Brammer een stel zilveren altaartabellen gegeven, in Juni 1896 Mevr. Rogmans-Remmers een beeldengroep voorstellend de openbaring van Jezus’ Goddelijk Hart aan Maria Margeretha Alacoque, geplaatst bij den ingang der kerk [260] tegenover het beeld van de Moeder van Smarten. 25 Mei 1897 gaf de familie Groot bij gelegenheid van het zilveren Priesterfeest van den organist, P. Norbertus Groot, 1000 gulden als bijdrage voor een orgel. 13 Nov. 1898 op het feest van zijn H. Patroon droeg de Prior P. Stanislaus van Wamel voor het eerst een H. Mis op aan een nieuw prachtig Hoogaltaar. Tot nu toe was hiervan slechts de tombe geplaatst, waarop nu door de vrijgevigheid van den Heer en Mevr. Jurgens-Janssen een kunstvolle retabel was gesteld, bestaande uit twee schoone beeldengroepen, in hout gesneden en in sierlijke omlijsting geplaatst op de marmeren kaarsenbanken; in het midden verrijst een prachtig marmeren, met fraaie verguld-koperen deuren gesloten tabernakel. Dat was een groote opluistering van het nog zoo armoedig bemeubelde kerkgebouw. Op het punt, waarheen bij het binnentreden van de gothieke kerk vanzelf de lijnen van den bouw de oogen voeren en ook het Christelijk gemoed het ware middelpunt zoekt van den kerkbouw, was een altaar verrezen, dat wel den God, dien het verbergt, niet waardig is, maar toch dien God van liefde een woonstee biedt, welke Hij op deze plaats mocht verwachten. Voor het feest van Onze Lieve Vrouw van den Berg Carmel in 1899 deed Mevr. de Wed. Vlaar, geb. Groot uit Hoogwoud een rijke Communiebank plaatsen, welke in twee gedeelten door koperen deuren verbonden tevens een afsluiting vormde van het Priesterkoor. In September van hetzelfde jaar gaven de reeds genoemde Heer en Mevr. Jurgens-Janssen, die zich steeds zeer bijzondere weldoeners der Paters toonden, de drie middelste gebrandschilderde ramen van het Priesterkoor, uitgevoerd door de firma Geuer te Utrecht. Verschillende andere personen gaven gezamenlijk terzelfder tijd de vijf kleine gebrandschilderde vensters in de Mariakapel. In dezelfde maand vierden de Prior P. Stanislaus van Wamel en P. Dr. Albertus Peulen hun zilveren Professiefeest. Eenige vrienden der Paters organiseerden een loterij om een feestgave bijeen te brengen. De vrucht van hun ijver was de schenking van een grooten koperen koorlessenaar in den vorm van een arend ter waarde van duizend gulden. Bovendien ontving het klooster bij die gelegenheid een verguld-zilveren ciborie met inscriptie en een schoon gesneden kruisbeeld, dat een plaats kreeg in den refter. In den loop der volgende maand verrijkte Dr. van der Steen het priesterkoor met een schoon koorgestoelte, bestaande uit twee fraaie eikenhouten koorbanken, elk van 12 stallen. Dezelfde maand eindelijk klonken voor het eerst de tonen van een nieuw groot orgel door de kerk. Oorspronkelijk stond dit orgel in de kloosterkerk te Zenderen, doch het was daarvoor niet berekend. Het werd nu omgewerkt en uitgebreid door den Heer E. Fransen van Roermond, nog een leerling van den beroemden Boxmeerschen Carmelietenbroeder Gregorius van Dijk en aldus een bekende van den Carmel. Het orgel doet zijn maker eer aan. Had men zich tot dan toe moeten behelpen met een Seraphine-orgel, [261][262] nu vond het krachtig koor eerst zijn passende begeleiding. Een rede van P. Hofstee, S. J. ging de inwijding vooraf.

P. Hofstee was geen onbekende voor het klooster. Hetzelfde jaar in Mei leidde hij er nog de geestelijke oefeningen der tiendaagsche retraite, welke sinds het jaar der stichting geregeld ieder jaar door een Pater van de Societeit van Jezus werd gegeven. Verschillende Paters, onder wie de betreurde P. Bruin, P. Broekman en ook P. Hofstee, kwamen meer dan eens en werden op die wijze vrienden en vertrouwden des kloosters, te meer omdat zij ook in andere kloosters der provincie herhaaldelijk deze geestelijke oefeningen gaven.

Nog bij een andere gelegenheid verschenen ieder jaar religieuzen van andere orden in den Carmel van Oss. Het was op het Hoogfeest van Onze Lieve Vrouw van den Berg Carmel, den 16den Juli, den grooten feestdag der Orde, waarop in de kerken der Carmelieten bij ieder kerkbezoek een volle aflaat te verdienen is. Een tijdlang kwamen op dien dag drie Paters Minderbroeders van Megen om het plechtig Misoffer op te dragen, totdat een verandering in de Constitutiën der Orde voorschreef, dat dit op het Hoogfeest der Orde moet geschieden door den hoogsten Prelaat uit de Orde zelve ter plaatse aanwezig, tenzij een Pontificale H. Mis kan plaats hebben. Steeds kwam echter nog een religieus eener andere Orde de feestrede houden en het spreekt, dat aldus van de verschillende Orden de meest gevierde redenaars in de Ossche kloosterkerk Maria’s lof verkondigden.

Weder was de tijd van het Provinciaal Kapittel aangebroken. Om de plechtigheden, waarmede te Boxmeer in het jaar 1900 het vijfde eeuwfeest van het H. Bloed werd gevierd, was het Kapittel uitgesteld tot Juli van dat jaar. Het bracht thans geen groote verandering in het bestuur des kloosters. Reeds een jaar te voren had de Supprior P. Francus Verzett om gezondheidsredenen ontslag gevraagd en was P. Cajetanus van Hengstum hem als zoodanig opgevolgd. Deze werd thans benoemd tot Prior van het klooster te Zenderen en in zijn plaats trad nu P. Jozef Kersten, die als Provinciaal was afgetreden, op als Supprior te Oss. De Prior P. Stanislaus van Wamel werd herkozen.

Tien jaren waren nu sinds de stichting voorbijgegaan. Het aantal leden der kloostergemeente was geleidelijk uitgebreid en bedroeg einde 1900 20 priesters, 4 fraters, en 9 leekebroeders, in het geheel dus 33. Ook in de andere kloosters was het getal der leden[2] gestadig toegenomen. Het getal priesters bedroeg dit jaar 65, dat der broeders 28, terwijl 22 fraters zich tot het Priesterschap voorbereidden. Er was reden, naar nieuwen arbeid uit te zien. Reeds waren in 1893 de Paters Augustinus Breek, Leopold Wijsbek en Herman Hamers met de broeders Alexander Donkers en Lebuinus Klunder een missie begonnen onder de Indianen te Tucker in het Mississippigebied; in 1901 werden twee nieuwe missieposten aangenomen, waarheen ook [263] uit het klooster van Oss kloosterlingen werden geroepen. Den 13den Februari vertrok P. Vitalis Felix met P. Paulus Hurkmans naar Pudsey bij Leeds in Engeland; 17 Juli 1901 gingen P. Macarius Walterbosch en Br. Pancratius Helmich naar New-Athens in den staat Illinois. Wel werden om verschillende redenen deze statiën later weder opgeheven en vervangen door een veel uitgebreider arbeidsveld in Brazilië, doch toen reeds bleek, dat de apostolische geest zich krachtig openbaarde.

Een enkel woord moeten wij ook nog wijden aan eenige nieuwe giften omstreeks dezen tijd aan het klooster geschonken. P. Bonaventura Kolb kreeg bij gelegenheid zijner eerste H. Mis 9 juli 1901 behalve een fraaien kelk een sierlijk wit driestel. Door de vrijgevigheid der kinderen G. Meyers verrees in 1902 het prachtig St.-Jozefsaltaar, terwijl de Heer J. Jurgens-Janssen naast de drie reeds gegeven gebrandschilderde ramen in het priesterkoor ook de twee nog overblijvende door gebrandschilderde deed vervangen en bovendien door den Heer Scheen uit Roermond het priesterkoor liet schilderen. De bemeubeling en versiering van het heiligste en voornaamste deel der kerk was hiermede voltooid, in de kerk zelve bleef echter nog veel te verfraaien en te versieren over. Doch ook hiervoor liet de bevolking van Oss zich niet onbetuigd. Er was als het ware een heilige wedijver, wie het meest zou bijdragen ter versiering van het heiligdom. Wij kunnen hier niet in alle bijzonderheden treden, doch vermelden slechts, hoe de Heer Antoon Jurgens-Verbruggen een prachtigen rijk gebeeldhouwden preekstoel schonk, waarvan het benedengedeelte, in Mei 1903 geplaatst, in Mei 1905 door een niet minder fraai bovenstuk werd bekroond. In dit laatste jaar schonk de Heer J. Jurgens-Janssen nog nieuwe banken voor geheel de kerk.

Een zeer gedenkwaardig feit moeten wij nog vermelden uit het jaar 1902. P. Dr. Cyprianus Verbeek was einde 1898 in het klooster van Oss gekomen om er in de plaats van P. Paulus Hurkmans met P. Dr. Albertus Peulen de Godgeleerdheid te doceeren. Zijn kennis, zijn ijver en welsprekendheid hadden hem spoedig een geziene persoonlijkheid gemaakt ook buiten de muren des kloosters en toen zich in 1902 een zestigtal ontwikkelde personen uit de burgerij vereenigden met het doel een vereeniging ‘Geloof en Wetenschap’ op te richten, was men eenstemmig in de keuze van een Moderator. Z.D.H. Mgr. W. van de Ven hechtte gaarne zijn goedkeuring aan het plan en al spoedig volgde de officiëele benoeming van P. Dr. Cyprianus Verbeek tot Moderator der nieuwe vereeniging. Dit jaar is wel een jaar van vreugde, althans van blijde herdenking van het verleden. De onder de ontwikkelde standen van Oss zoo populaire vereeniging, welke deze zoo nauw met de Paters verbindt, herdenkt op denzelfden tijd, dat het klooster het zilveren feest viert, haar twaalf-en-een-halfjarig bestaan. En nog steeds is P. Cyprianus de gevierde Moderator der altijd bloeiende vereeniging.

(Slot volgt)

 


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. III, March 1915, p. 257-263. (‘Van de broeders van O. L. Vrouw van den Berg Carmel’)
  2. In the publication erroneously: ‘het getal leden’.

Het Carmelietenklooster te Oss (1890-1915) Slot

[1]

Het jaar 1903 bracht bij gelegenheid van het Provinciaal Kapittel weder verandering in het bestuur des kloosters. De Supprior P. Jozef Kersten werd Prior, de Prior P. Stanislaus van Wamel Supprior, deze laatste echter slechts voor korten tijd, want, nadat in October 1904 de Prior van Boxmeer P. Cyrillus Thewes aan het hoofd der nieuwe Missie in Brazilië was gesteld, werd P. Stanislaus geroepen, hem op te volgen te Boxmeer en zag het klooster te Oss zijn eersten Supprior P. Bonifacius Groot weder in die waardigheid terug.

Het volgend Provinciaal Kapittel, onder voorzitterschap van den Hoogw. Generaal der Orde P. Pius Mayer in Aug. 1906 te Oss gehouden, riep den Prior van Oss P. Jozef Kersten als Prior naar het klooster te Zenderen en koos in diens plaats te Oss P. Dr. Cyprianus Verbeek. P. Bonifacius Groot werd als Supprior herkozen.

Het Kapittel van 1909, gehouden onder voorzitterschap van den Hoogw. P. Dr. Hubertus Driessen, Oud-Procurator-Generaal der Orde en in dit Kapittel tot Provinciaal gekozen, was weder van bijzondere beteekenis voor het klooster te Oss. Behalve de gewone wisseling in het bestuur waarbij P. Dr. Cyprianus Verbeek werd opgevolgd door P. Vitalis Felix [278] en als Supprior P. Bernardus Dekker P. Bonifacius Groot verving, bracht dit Kapittel voor Oss een uitbreiding der Studieinrichting.

Werd oorspronkelijk te Oss de Wijsbegeerte gedoceerd, sinds 1896 was de cursus der Godgeleerdheid in het klooster te Oss gevestigd. Nu werden beide vereenigd en het klooster te Oss aangewezen als het eenige studiehuis voor de Fraters, die zich nog voorbereiden tot het H. Priesterschap. In den loop der volgende zes jaren werden bovendien beide cursussen aanzienlijk uitgebreid, zoodat thans wekelijks in de twee Faculteiten door een negental Leeraren ruim 60 lessen worden gegeven.

Door de uitbreiding der studieinrichting werd ook het aantal kloosterlingen grooter. Het steeg tot veertig. Hierdoor werd het noodzakelijk, cellen tot nu toe niet verwarmd onder het bereik der centrale verwarming te doen vallen. Ook hier zorgde weer de trouwe vriend des kloosters de Heer J. Jurgens-Janssen. In Dec. 1909 werd de centrale verwarming ook in den oostelijken vleugel aangelegd.

Het jaar 1910 verdient bijzondere vermelding om de oprichting van de Derde Orde van Onze Lieve Vrouw van den Berg Carmel in de kloosterkerk te Oss. Tot oprichter en eersten Directeur werd benoemd P. Anastasius ter Haar, die na korten tijd aan zeventig personen het ordekleed reikte en na een jaar ruim zestig de geloften der Derde Orde zag afleggen. Den eersten Zondag van Juni 1910 werd de eerste vergadering gehouden en vervolgens elken eersten Zondag der maand. Toen in 1912 P. Anastasius naar Zenderen werd verplaatst, nam de nieuwbenoemde Prior P. Arnoldus Wijtenburg de leiding der bloeiende Derde Orde, wier ledental nog steeg, op zich.

In het jaar 1911 werd eenige verandering aangebracht aan de voorzijde des kloosters. Door vrijgevigheid van Mevr. de Wed. Kuppens, een trouwe weldoenster des huizes, werd de sloot tusschen Molenstraat en klooster gedempt, de rij boomen langs de sloot gerooid en een ijzeren hek langs de voorzijde des kloosters geplaatst. Het gezicht op het klooster vanuit de Molenstraat werd hierdoor niet weinig verfraaid.

Wij kunnen niet nalaten nog enkele andere giften te vermelden, in deze laatste jaren van de bevolking van Oss ontvangen. 19 Juni bij gelegenheid van het twaalf-en-een-halfjarig priesterfeest van P. Dr. Cyprianus Verbeek, destijds Prior des kloosters, en 17 October 1911 bij het gouden professiefeest van P. Francus Verzett gaf een comité uit de bevolking als blijk van hulde telkens een som van ongeveer vijfhonderd gulden, welke twee bedragen bijeengevoegd in 1912 werden besteed voor een geschilderd raam op het orgelkoor. Ook ontving het klooster bij de laatste gelegenheid van de familie Verzett de twee tegels met de voorstellingen van de H. Maagd en van St. Jozef, geplaatst in het portaal des kloosters. In 1913 schonk Mevr. de Wed. Kuppens vier geschilderde ramen bij den ingang der kerk, twee in Februari, de twee andere in October. Deze ramen werden even- [279] [280] alsde overige geleverd door de firma Geuer. In 1914 schonk Mevr. Kuppens nog een door de firma Esser te Weert vervaardigde zilveren ciborie.

Een groot verlies leed het klooster 14 mei 1913 door het vrij plotseling overlijden van zijn grootsten weldoener en trouwen vriend den Heer Joannes Arnoldus Jurgens-Janssen. Evenals vroeger voor zijn Echtgenoote werd een plechtige H. Mis van Requiem in de kloosterkerk opgedragen en altijd zal de gedachtenis aan zijn trouwe genegenheid voor de Paters in het klooster in eere worden gehouden. Door de stichting van een jaargetijde, waarbij zij zelven zoo mogelijk telken jare wilden tegenwoordig zijn, gaven zijn kinderen blijk, niet slechts de goede gezindheid hunner Ouders ten opzichte der Paters Carmelieten te deelen, doch als een traditie in de familie te willen doen voortleven. Zij deden echter nog meer. Het noordelijk dak der kerk behoefde dringend herstel en reeds had de Heer Jurgens den Paters toegezegd, de kosten er van te zullen dragen. Was dit door zijn plotseling overlijden onuitgevoerd gebleven, de kinderen meenden, dat de toegezegde gift niet mocht worden teruggehouden en lieten op hun kosten de noodige herstellingen aanbrengen. Zij gingen evenwel nog veel verder. Villa Josina te Oss, de woning hunner Ouders, stond verlaten. Alle kinderen hadden zich reeds op andere plaatsen in binnen- of buitenland gevestigd. Niemand kon het ouderlijk huis bewonen, doch ook wenschte niemand het verkocht te zien. Het moest in eere blijven en met algemeene stemmen besloot men het beschikbaar te stellen voor een een of ander goed doel ten bate der gemeente Oss. Hun eerste gedachte was hierbij aan de Paters Carmelieten en toen dezen zich bereid verklaarden, op villa Josina eene Hoogere Burgerschool te stichten, waren de kinderen Jurgens, die wisten hoezeer hun Vader de oprichting van zulk een school te Oss had voorgestaan, blijde op die wijze de nagedachtenis hunner Ouders te kunnen eeren.

Was dit voor de Paters een rijk geschenk, het was niettemin een zware taak, welke zij met de aanvaarding er van op zich namen. Voor de bevolking van Oss was het echter een reden tot vreugde, door geen zorgen getemperd; integendeel, het verlichtte veler zorgen, doordat het hun spoedig een gelegenheid zou bieden, hun kinderen een school voor Middelbaar Onderwijs te doen volgen zonder verplicht te zijn, hen buiten het ouderlijk huis en buiten het ouderlijk toezicht te laten. Spontaan kwam dan ook de vreugde der bevolking tot uiting, toen het bekend werd, dat de Paters tot oprichting eener Hoogere Burgerschool op Villa Josina hadden besloten en ook Z.D.H. Mgr. van de Ven zijn goedkeuring aan het plan had gehecht. Onder muziek en gejuich kwam men in optocht naar het klooster en in naam der gemeente richtte de Burgemeester zelf een woord van hulde en dank tot de in den ingang des kloosters samengekomen Paters. Men liet het echter niet bij woorden, doch ging over tot daden, welke op sprekende [281] wijze den dank der gemeente zouden vertolken. Op initiatief van den Heer Potters, Hoofd der Openbare School, kwam een commissie tot stand met het doel, den Paters bij hun vijf-en-twintigjarig feest een physisch kabinet voor de nieuwe Hoogere Burgerschool aan te bieden. Tot voor ruim vijf duizend gulden werd door de bevolking daarvoor ingeschreven, wel een bewijs, dat de oprichting dier School een der vurigste wenschen der gemeente bevredigde.

De droeve tijdsomstandigheden zijn oorzaak, dat de plannen nog geen vast omschreven vorm hebben aangenomen. Met grond echter mogen wij verwachten, dat Oss binnen zeer korten tijd zijn Hoogere Burgerschool zal bezitten. De Paters zullen niet langer dan door de omstandigheden wordt geboden, wachten, den wensch eener hun zoo welgezinde burgerij te vervullen.

Een enkel woord moeten wij nog wijden aan het maandschrift, waartoe het klooster van Oss in zoo nauwe betrekking staat. 1 Mei 1912 verscheen het eerste nummer van het maanschrift Carmelrozen, gewijd aan de vereering van de Moeder van Carmel. Het was nog drie maanden voor het Provinciaal Kapittel en tot dit Kapittel was de Directie voorloopig te Zenderen, de Hoofdredactie te Boxmeer, terwijl andere redactieleden woonden te Zenderen en te Oss. Gedurende het Provinciaal Kapittel werd het klooster te Oss niet slechts aangewezen als zetel zoowel van de Redactie als van de Directie, doch tevens werd besloten, dat ook de Expeditie voortaan in het klooster te Oss zou geschieden. Dat die drievoudige taak van Redactie, Directie en Expeditie van een maandschrift met twaalf tot veertien duizend abonnés den leden der kloostergemeente heel wat werk verschaft, laat zich begrijpen. De vele jeugdige krachten, in het klooster vereenigd, maken echter het werk licht.

Wij mogen deze korte schets van het klooster te Oss niet sluiten zonder nog even een bezoek te brengen aan het kloosterkerkhof. Zwegen wij in onze beschrijving over den dood van leden der kloostergemeente, men meene niet, dat deze daarin niet zijn intree deed. Een Pater, een Frater en drie Leekebroeders ontrukte hij in den loop dezer vijf en twintig jaar aan het klooster. Den 10 November 1894 eischte hij het eerste slachtoffer en overleed in zijn vijftigste levensjaar Br. Simon Jans, tuinman des kloosters, in het stichtingsjaar daarheen gezonden. 16 Juni 1896 volgde hem Fr. Ferdinandus Landers, pas 21 jaar oud. Acht jaren bleef nu het klooster voor sterfgeval bewaard, totdat 24 Januari 1904 Br. Clemens Broer in den ouderdom van 56 jaren door God werd weggeroepen. Weder gingen acht jaren voorbij. Nu vorderde echter de dood een dubbel offer. 2 April 1912 enkele maanden slechts, nadat hij onder talrijke blijken van belangstelling en sympathie zijn gouden professiefeest had gevierd, verwisselde P. Francus Verzett het tijdelijke met het eeuwige. Het was Dinsdag in de Goede Week. Op Goeden Vrijdag werd zijn stoffelijk overschot begraven en vele vrienden kwamen het nog de laatste eer [282] bewijzen door op het kerkhof des kloosters de droeve plechtigheid bij te wonen. Veertien dagen later, 16 April 1912, overleed na een zeer kortstondige ziekte op slechts 40jarigen leeftijd Br. Jozef Ribbert. Het was bijna twintig jaar geleden, dat hij, eveneens in het klooster te Oss, het kleed der Orde had ontvangen.

Achter het Hoogaltaar der kerk werd in den tuin des kloosters hun aller graf gegraven en rusten zij in de schaduw van een groot beeld van den gekruisten Verlosser. Rondom het kerkhof loopt een ijzeren hek en op elk graf is een eenvoudig houten kruis geplant, waarop wij lezen, wiens stoffelijk overschot daar ter plaatse aan den schoot der aarde werd toevertrouwd. Op de afbeelding zien wij eerst, links van den ingang, de graven van Br. Jozef Ribbert en P. Francus Verzett, verder, rechts van den ingang, achtereenvolgens de graven van Br. Simon Jans, Fr. Ferdinandus Landers en Br. Clemens Broer.

Mogen zij, wier lichaam daar in de schaduw des kloosters den dag der verrijzenis afwacht, in den Hemel voorsprekers zijn voor de nog levende leden van het klooster en met de Moeder van Carmel en de groote schare van Heiligen, uit de Orde voortgekomen, van God verkrijgen, dat steeds de Carmel van Oss zij als een boom vol vrucht en vol bloesem tegelijk en door zijn werkzaamheid op velerlei gebied strekke tot heil van de omgeving, waarin het werd gesticht.

 


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. III, April 1915, p. 277-282. (‘Van de broeders van O. L. Vrouw van den Berg Carmel’)

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2019