Het wonder van Cremona

1918

Article

 

Het wonder van Cremona

Door Pater Dr. Titus Brandsma, Ord. Carm. Oss.[1]

Talrijk zijn de gunsten, door de vrome dragers van het Scapulier van Onze Lieve Vrouw van den Berg Carmel, toegeschreven aan de tusschenkomst van Maria ten gunste van de kinderen, die er prijs op stellen, zich met haar livrei te sieren.

Onder de vele buitengewone en merkwaardige teekenen zijn er enkele, welke meer onze aandacht vragen, hetzij door de treffende omstandigheden, waaronder zij plaats hadden, hetzij door de staving er van door gezaghebbende getuigenissen.

Onder beide opzichten verdient het wonder vermelding, dat in 1625 te Cremona plaats had. De faam er van verspreidde zich door heel Italië [178] en zelfs daarbuiten en vele schrijvers hebben de gedachtenis er aan bewaard. Reeds hetzelfde jaar verscheen te Cremona een gedrukt verhaal onder den titel: Segnalatissima gratia fatta dalla B.V. Maria del Carmine a Giov. Battista Bosio, detto Zamariino li 22 Marzo 1625.

Omstandig wordt hierin verhaald, hoe den 22 Maart van het jaar 1625 een zekere Joannes Baptista Bosio, die den bijnaam Zamariino droeg, ter dood werd veroordeeld en op de markt der stad Cremona openbaar werd opgehangen. Hij had zijn misdrijven erkend en zijn schuld beleden, niet slechts voor den rechter, doch ook voor een priester van de Orde van Carmel. Rouwmoedig had hij gebiecht en zich op den dood voorbereid. De priester had hem opgewekt tot godsvrucht tot Maria en in kinderlijke oprechtheid had de zondaar zich tot die hemelsche Toevlucht der Zondaren gewend. Met aandrang vroeg hij, het kleed van Maria, het Scapulier te mogen ontvangen om, met dit teeken des heils bekleed, zijn straf tot heil zijner ziel te ondergaan. Men weigerde het hem niet en met het kleed van Maria omhangen besteeg Bosio de noodlottige ladder, waarboven de strop hem bedreigde. De beul voert de straf aan hem uit, slingert hem de lis van een dubbel touw om den hals en stoot hem dan van den ladder, zoodat het volle lichaamsgewicht den strop toehaalt. Ten overvloede zet de beul de knie op den schouder van den veroordeelde en trekt hij met zijn hand het koord nog strakker aan.

Menschelijkerwijze moest binnen enkele oogenblikken de keel van den veroordeelde zijn toegesnoerd en na korten tijd verstikking volgen.

Doch Bosio had zijn hoop gevestigd op Maria. Hij wist, dat zij is het Behoud in gevaren, en dat het kleed, dat hij droeg, een onderpand is van haar bescherming. Hij mocht den troost smaken, zijn godsvrucht beloond te zien.

Eensklaps breken de koorden. Met een dubbel koord hing men de veroordeelden op, opdat, als een zou breken, het andere de straf nog zou voltrekken. Doch beide braken af en met een plof viel de gehangene op de steenen van het marktplein. Die val was levensgevaarlijk, want de veroordeelde moest zoo worden opgehangen, dat men hem van alle zijden op het marktplein zien kon. Van meters hoogte viel het lichaam op het marmeren plaveisel. Doch ook die val deerde hem niet. Ongedeerd richtte hij zich op, zonder dat iemand hem behoefde te helpen.

Een oogenblik was het stil op de markt.

Reeds fluisteren enkelen: het is een wonder. Daar breekt het in luid enthousiasme los: Mirakel, Mirakel van de Madonna. Het volk geraakt in geestdrift. De gerechtdienaars staan verslagen. De ongevoeligsten willen den veroordeelde nog weder grijpen en de straf aan hem voltrekken, doch het volk kan zulks niet gedoogen. Het blijft roepen van mirakel en wil, dat men de veroordeelde vrijlaat.

De rechtspleging wordt uitgesteld. Er zal nader uitspraak worden gedaan. Alles zal worden onderzocht en de hertog van Milaan zal beslis- [179] sen.

Daarmede neemt het volk genoegen. Het Stadsbestuur verwijst de zaak naar den Senaat van Milaan; die in een uitvoerig schrijven den hertog van Milaan alle omstandigheden uiteenzet, hoe de zaak zich toedroeg, hoe al het volk het beschouwde als een wonder, hoe de personen, die Bosio op last van zekeren Franciscus Searavagio had willen vermoorden, hem op het zien van dat wonder vergeving hadden geschonken, hoe ook de priesters van Cremona er iets bovennatuurlijks in zagen, en hoe thans allen pleitten om genade. Op die uiteenzetting van den Senaat sprak de hertog Bosio vrij. Het was, of deze een triomftocht hield door de stad, toen hij op den eersten feestdag na zijn vrijlating naar de kerk der Carmelieten ging om God voor de ontvangen gunst te danken. In processie trok men naar de kerk, waar men het Te Deum aanhief en een plechtige H. Mis werd opgedragen.

Om de herinnering aan het wonderbaar feit zoo getrouw mogelijk te bewaren, legde 26 Maart 1625 Joannes Baptista Bosio voor Sebastianus van Ferrara, notaris te Cremona, het volgende uitvoerig en plechtig getuigenis af: “Toen ik door den Prefect van Cremona om een misdrijf, waarop de doodstraf stond, in de gevangenis was geworpen, ben ik na eenige maanden gevangenisstraf tot inkeer gekomen. Rijpelijk dacht ik na over het ernstig gevaar, dat zoowel mijn ziel als mijn lichaam dreigde. Ik vatte een grooten afschuw op van hetgeen ik had misdreven, verwekte over al mijn zonden een oprecht berouw en richtte al mijn hoop op God, dat Hij mij zoude helpen. Vol godsvrucht smeekte ik de bescherming af van Onze Lieve Vrouw van de Berg Carmel. Drie jaren vastte ik ter harer eer elken Woensdag én onthield ik mij dien dag ook van vleesch. Door hare machtige tusschenkomst hoopte ik het H. Scapulier dierzelfde H. Maagd te ontvangen en onophoudelijk bad ik met de grootste godsvrucht, dat ik door haar gebeden en verdiensten den schandelijken dood, welken ik door mijn misdaden verdiend had, mocht ontgaan. Door bemiddeling van een vriend wist ik een beeltenis van Onze Lieve Vrouw van den Berg Carmel te verkrijgen. Toen ik tot den dood door den strop werd veroordeeld, gevoelde ik de uiterste droefheid over mijn zonden. Op mijn dringende bede kwam de Pater, die in het klooster der Carmelieten te Cremona met de zorg voor de kerk is belast, bij mij. Deze legde mij het Scapulier op. Toen ik vervolgens op Zaterdag 22 Maart 1625 uit de gevangenis werd geleid, beval ik mij met de innigste gevoelens des harten aan God en Onze Lieve Vrouw van den Berg Carmel aan. Zuchtend smeekte ik haar bescherming en barmhartigheid af. Toen men op de strafplaats was aangekomen, stiet de beul mij van de ladder en trok hij met zijn knie en zijn hand den strik nog aan. Maar door tusschenkomst van God braken de koorden, het dikkere zoowel als het dunnere en viel ik op den grond. Hoewel de val diep en gevaarlijk was, gevoelde ik toch niet het minste letsel aan mijn hoofd. Het is mij niet mogelijk, die gunst [180] niet toe te schrijven aan Onze Lieve Vrouw van den Berg Carmel.”

Dit eenvoudig ongekunseld verhaal ontving de waardevolle bevestiging van den Senaat van Milaan. Uit dit schrijven van den Senaat is het duidelijk, dat niet slechts Bosio, doch al het volk van Cremona, tot zelfs de priesters daarin een wonder zagen, door Maria gewrocht voor een rouwmoedig zondaar, die al zijn vertrouwen op haar had gesteld en met haar kleed omhangen wilde leven en sterven.

 


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. VII, December 1918, p. 177-180.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2020