Naar den Kruisberg

1922

Article

 

Naar den Kruisberg

[1]

De tijd der Vasten leidt ons met langzame schreden omhoog naar den Kruisberg. Moeizaam is de tocht. Hoog is de berg, waarop de Zoon des Menschen moest verheven worden, om tot allen, die Hij verlossen wilde, zijne armen uit te strekken.

Zij zullen staren op Hem, dien zij doornageld hebben. Zie, daar hangt Hij tusschen Hemel en aarde als om beide met elkander te verzoenen, om de bemiddelaar te zijn tusschen het volk, dat biddend rondom Hem staat en den Hemelschen Vader, die met welgevallen op Hem neerziet.

Ook wij willen in dezen tijd getuige zijn van dat lijden, van die liefde, van die onbegrijpelijke liefde, welke de wereld voor dwaasheid houdt. Ook wij willen den hoogen kruisberg beklimmen en de druppelen opvangen, die het onderpand zijn van onze verlossing en van ons eeuwig geluk in den Hemel.

Wij weten, dat wij medesloegen, toen de hamer de nagelen door zijn handen, door zijn voeten dreef, wij weten, dat onze hand meestiet, toen de soldaat zijn zijde wondde en de laatste druppelen van dat Kostbaar Bloed vergoot. Maar ook weten wij – en deze wetenschap zal ons tot heil verstrekken – ook weten wij, wat de H. Thomas van Aquino zingt, dat één druppel van dat Kostbaar Bloed voldoende is om ons rein te wasschen van allen zondesmet. Als de Psalmist dan vraagt, wie den berg des Heeren mag bestijgen en ten antwoord zingt, dat slechts hij dit mag, wiens handen onschuldig en wiens harte rein is, dan juichen wij in het Kruis en het Lijden des Heeren, Wiens over de wereld vergoten Bloed ons heeft schoon gewasschen, Wiens doorboorde Handen Zich tot ons uitstrekken om ons allen daarin te sluiten. Zie, daar hangt Hij tusschen Hemel en aarde op den hoogen kruin van Golgatha. Slechts van verre zie ik Hem, want tot heden bleef ik van verre staan. Ik had nog niet den moed, met Maria, zijne Moeder, met Joannes, met de boetvaardige Magdalena mij te stellen aan den voet des kruises. [132]

Maar thans wil ik opgaan tot den heiligen berg.

Moeizaam is de tocht, ik voel het, maar des Heeren liefde roept.

De tijd der Vasten zal mij omhoog voeren.

Daar zal ik van nabij aanschouwen, wat Jezus voor mij leed, hoe Hij den laatsten druppel van zijn Kostbaar Bloed vergoot, om mij te toonen, dat Hij mij heeft liefgehad, zooals nooit iemand mij beminde.

O, hoe welsprekend is dat heilig Bloed.

Duidelijker dan duizend woorden spreekt het mij van de liefde van mijn Jezus. Met grooter overredingskracht dan het machtigste en meest beredeneerde woord zegt het mij, wat Jesus’ offer voor mij beteekent.

Wreed, vreeselijk wreed was de zonde, maar met Sint Augustinus zouden wij in overmaat van dankbaarheid voor de verlossing willen uitroepen, dat de schuld gelukkig mag heeten, die ons zulk een verlossing heeft gebracht. Ja, wij treuren en weenen er om, dat onze schuld de wonden opende, waaruit het Goddelijk Bloed neersijpelt op de aarde, ver in de ronde spat om allen te besproeien, maar wij juichen in het meest oprechte gevoel van dankbaarheid dat de druppelen van dat rondspattend Bloed ons hebben gezuiverd, neen, schooner hebben gewasschen dan wij te voren waren, ons kleed hebben gemaakt tot een bruiloftskleed, waarin wij mogen aanzitten aan de eeuwige bruiloft van het Lam, dat voor ons is geslachtofferd.

Zonder dat offer van het Goddelijk Lam was zijn bruiloftszaal voor ons gesloten gebleven. Zijn Kostbaar Bloed heeft ons verlost en deelgenoot gemaakt aan het Rijk des Hemels.

Kunnen wij achteloos aan dat Offer voorbijgaan?

Moeten wij vooral in dezen tijd niet telkens weder het oog omhoog heffen naar den berg, waarop dat Offer is voltrokken?

De tijd der Vasten is de tijd van de overweging van het lijden des Heeren. Laat ons die tijd niet laten aan den voet van den Kruisberg, maar omhoog brengen tot den top, opdat wij van nabij zien, wat Jezus leed. [133]

Stellen wij ons daar naast Maria de Moeder des Heeren, om met Joannes de woorden te hooren van onzen stervenden Verlosser, dat Hij ons Haar tot Moeder achterlaat. Aan hare hand zullen wij dan den Kruisberg weer verlaten doch alleen met het lichaam, ons hart zal er de geheimen van in zich blijven ronddragen, gelijk Maria ze bewaarde in het hare.

Door Maria geleid zullen we telkens wederkeeren naar dat oord van zegening, totdat wij voor eeuwig deelachtig worden aan de zegeningen op den heiligen Kruisberg door het Offer van het Kostbaarst Bloed voor ons verkregen.

Oss.
Dr. Titus Brandsma, O. Carm.

  1. Published in: Kijkjes uit het Missieleven, Vol I, March 1922, 131-135.

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2022