Over de studieclub van het Apostolaat der Hereeniging

1940

Memorandum

 

Over de Studieclub van het Apostolaat der Hereeniging. Memorie

[1]

De Algemeene Voorzitter van het Apostolaat der Hereeniging in Nederland Pater H. van Keulen heeft mij gevraagd, een memorie te willen samenstellen over de kwestie, welke jammer genoeg, een zekere tegenstelling heeft doen ontstaan in ons Apostolaat, over de inrichting en het voortbestaan van de Studieclub. De voorstelling, welke de meerderheid van het Algemeen Hoofdbestuur van het Apostolaat zich van de inrichting van de Studieclub maakt, strookte niet met die van den Voorzitter van de Studieclub Prof. Dr. Alph. Mulders, wiens voorstelling in de Studieclub zelf naast bestrijding ook gezagvolle instemming vond.

Deze laatsten wenschen een Studieclub bestaande uit personen, die door hun wetenschappelijke vorming en hun wetenschappelijken arbeid mogen geacht worden, de wetenschap te vertegenwoordigen en de wetenschap in dienst van het Apostolaat te stellen.

Het Hoofdbestuur is van meening, dat de tijd daarvoor nog niet rijp is, de Studieclub zich door dien opzet tot een uiterst klein aantal personen zou moeten beperken en zich daardoor weer te veel zou stellen buiten het algemeen verband met het Apostolaat, terwjjl het bovendien van meening is, dat het voor het leven van de Studieclub van het grootste belang is, daarin tevens als leden op te nemen personen, die ernstige belangstelling voor de vraagstukken van het Apostolaat hebben en de Studieclub allereerst zien als een instrument van voorlichting in eigen kring. Het Hoofdbestuur meent hiermede in de lijn te blijven van de geleidelijke ontwikkeling van de Studieclub, die steeds een vrij groote groep van zuiver belangstellenden heeft gehad en ziet ook bijv. in Engeland de daar bestaande Studieclub op gelijke wijze ingericht in de ‘Society of St. John Chrysostom’, dat met haar orgaan ‘The Eastern Churches Quaterly’ niet voor de hier tot ontwikkeling gekomen Studieclub hoeft onder te doen. Het meent eindelijk, dat de ontwikkeling de Studieclub steeds wetenschappelijk hooger zal doen klimmen en wellicht over eenige jaren het aantal wetenschappelijke personen in de club zoo groot zal doen worden, dat met succes een zuiver wetenschappelijke Werkgemeenschap kan worden gevormd.

Weliswaar erkent ook Prof. Dr. Alphons Mulders, dat de tijd eigenlijk nog niet rijp is voor de vorming en werking van een Studieclub, als door hem bedoeld, maar hij wilde aan de Studieclub de kans geboden zien, zich mettertijd in die richting te ontwikkelen, welke kans haar z.i. wordt ontnomen, als een groote groep van louter-belangstellenden lid wordt met alle rechten en zonder eenige verplichting. Hoewel erkennend, dat de Studieclub tot heden verschillende louter-belangstellende leden telde, meent hij toch, dat noch de geleidelijke ontwikkeling noch de traditie van het Apostolaat een zoo aanzienlijke en officiëele uitbreiding van dezer aantal wettigen, als door het Hoofdbestuur wordt geeischt en ziet hij veeleer in de geste van het Hoofdbestuur een forceeren van die ontwikkeling in een bepaalde, z.i. geheel ongewenschte richting, die veel verder gaat, dan de traditie van het Apostolaat wettigt. Was door het Hoofdbestuur de bedoelde eisch niet gesteld, dan had men naar de meening van den Voorzitter van de Studieclub, niet behoeven te betreuren, [2] dat een ernstig verschil van meening omtrent wezen en inrichting van de studieclub tegenstellingen heeft doen ontstaan, die tenslotte tot zijn ontslagname hebben geleid.

Er zijn een heele reeks besprekingen geweest om de beide standpunten nader tot elkander te brengen en de kloof te overbruggen. De eisch van de meerderheid van het Hoofdbestuur om volgens zijn voorstelling van de Studieclub daarin alle leden van het Hoofdbestuur op te nemen, door den Voorzitter van de Studieclub onaannemelijk geoordeeld en met het wezen van de Studieclub, gelijk hij die zag, in strijd, is aanleiding geworden, dat na herhaalde besprekingen en pogingen tot bemiddeling de Voorzitter van de Studieclub aan het Hoofdbestuur zijn ontslag heeft aangeboden.

Dit is om zeer vele redenen in hooge mate te betreuren, omdat, als er een Studieclub zal zijn, hij op verschillende titels de haast aangewezen Voorzitter er van moet wezen. Daarom heeft bij zijn benoeming de vorige Voorzitter zich ook teruggetrokken om hem te plaatsen op de plaats, die hem krachtens zijn benoeming en werkzaamheid vrijwel toekwam.

Niet slechts de leden van de Studieclub, maar niet minder de leden van het Hoofdbestuur hebben hooge waardering voor hetgeen de nieuwe Voorzitter Prof. Dr. Alph. Mulders voor haar werkzaamheid en bloei en ook voor haar verdere ontwikkeling heeft gedaan, voor de voortreffelijke leiding der laatste Studiedagen, maar daarom zullen zij te dieper betreuren, dat dit ernstig verschil van meening omtrent wezen en inrichting van de Studieclub is ontstaan, en tot zijn ontslagname heeft geleid. In deze Memorie mag aan den scheidenden Voorzitter een woord van oprechte hulde voor zijn toewijding en ijver met trotseering van vele moeilijkheden niet onthouden worden.

Maar wij hebben verder rekening te houden met het feit, dat hij is heengegaan.

Het komt mij voor, dat het bestaan van de Studieclub hiermede allerernstigst is bedreigd. Ik acht hiermede het einde van de Studieclub in den vorm, waarin zij bestond, beteekend. Het moet uitgesloten worden geacht, dat de vorige Voorzitter of een der andere leden van de Studieclub onder deze voorwaarden het Voorzitterschap er van aanvaardt. Het zou ook niet goed zijn. Daardoor zou op de Studieclub, die toch, al neemt zij belangstellenden op, een hoog wetenschappelijk karakter moet dragen, per se een odium van onwetenschappelijkheid worden geladen.

De feiten, gelijk zij er thans liggen, vragen nieuwe wegen om aan de tradities van het Apostolaat zooveel mogelijk vast te houden en te voorzien in de behoefte van wetenschappelijke voorlichting en wetenschappelijk werk.

Het Apostolaat der Hereeniging heeft, gelukkig, naast de Studieclub nog een ander Instituut, dat weliswaar een andere strekking heeft, maar toch in deze moeilijke situatie een oplossing aan de hand kan doen, waarmede wellicht allen zich kunnen vereenigen.

Sinds ruim een jaar is met het oog op de verdeeling der gelden overgegaan tot de benoeming van vier personen, rapporteurs zou ik het kunnen noemen, die over nader omschreven terreinen van werkzaamheid van het Apostolaat verslag uitbrengen en geleidelijk zeer waardeerbare mededeelingen uit de betreffende gebieden ontvangen. Vooral door de laatste uitdeeling van steungelden en de vermelding daarbij van dit Instituut van Rapporteurs is het contact met de onderscheiden gebieden veel inniger en overvloediger geworden. [3]

Pater Dr. Borromaeus O.Min.Cap. werd aangewezen in hoofdzaak voor de Slavische gebieden, Pater Fr. Wijnhoven, Assumptionist, voor den Balkan, Klein-Azië en Egypte en de kerken daar vooral te onderscheiden, terwijl Prof. Dr. Titus Brandsma, O.Carm. te rapporteeren kreeg over de Armeniers en de Syro­Malabaren. Daarnaast kreeg de Alg. Voorzitter de Diaspora aangewezen. Deze vier personen kregen de opdracht, niet alleen voor de Jaarvergadering verslag uit te brengen, maar ook door steeds nauwer contact met hun gebied ook den Hoofdredacteur der Mededeelingen als een Raad van Voorlichting en Redactie ter zijde te staan en hem van de noodige inlichtingen en mededeelingen te voorzien. Dit Instituut zal geleidelijk vruchtbaarder werkzaam kunnen zijn en zeer gewaardeerde voorlichtingen geven niet zoozeer over wetenschappelijke vraagstukken, maar over den stand en de methode van het Apostolaat der Hereeniging, iets, dat wellicht nog meer noodig is en in dezen tijd gewenscht wordt.

De Studiedagen van het Apostolaat, tot heden gehouden, hebben een groote aantrekkelijkheid gehad. Ze geheel voortzetten in de vorm, waarin ze tot heden zijn gehouden, lijkt niet goed mogelijk en ook niet wenschelijk, maar het komt mij voor, dat op het einde van het jaar toch Studiedagen zouden kunnen worden georganiseerd, waarop door de genoemde rapporteurs een uitvoerig en beredeneerd verslag over den stand van het Apostolaat wordt uitgebracht.

Deze Studiedagen zouden zich, zooals bij verschillende Genootschappen, zeer goed over twee of zelfs drie dagen kunnen uitstrekken. Ter gelegenheid daarvan zou zeer goed een Oostersche Liturgie kunnen worden gevierd. Wellicht gaat van Studiedagen van voorlichting nog meer uit dan van de tot nu toe gehouden Studiedagen, waarop zeker niet alle Inleidingen even vruchtbaar kunnen worden genoemd.

Het spreekt echter vanzelf, dat de bevordering van de studie een voornaam element in de werkzaamheid van het Apostolaat moet blijven. Nu dit niet langer gaat in de vorm van het steunen en in standhouden van een Studieclub, kan dit nog zeer wel geschieden in den vorm van het steunen van wetenschappelijke uitgaven en onderzoekingen. Geleidelijk zullen er meer komen tot het schrijven of vertalen van wetenschappelijk werk over het Apostolaat of in den geest daarvan. Het is steeds zeer moeilijk, zulke studiën uitgegeven te krijgen. Het Hoofdbestuur kan het zich tot taak rekenen, zulke studiën niet alleen te bevorderen, maar ook de resultaten er van te publiceeren. Dit zou dan kunnen geschieden onder leiding van genoemden Raad van Voorlichting en Redactie, bestaande uit Pater van Keulen, Pater Dr. Borromaeus, Pater van Wijnhoven en Prof. Brandsma, terwijl deze Raad voor bepaalde uitgaven voorlichting van bepaalde deskundigen vraagt. Ik zou het uitermate toejuichen, als de afgetreden Voorzitter van de Studieclub met wellicht een paar leden, die aan zijn zijde stonden, zich bereid verklaarden, aan dezen Raad van Voorlichting en Redactie advies te geven en bijv. op de Algemeene Vergadering in den geest boven besproken, een inleiding te houden over hetgeen aan boeken en artikelen met betrekking tot het Apostolaat verschenen is, zooals dit bijv. ook geschiedt door Prof. Dr. Bittremieux op de Mariale Dagen over hetgeen verschijnt op Mariologisch gebied. Dit zou geheel liggen in de lijn van voorlichting, volgens dit plan aan de Algemeene Vergadering gegeven. [4]

In den geest van deze Memorie zijn dit jaar Studiedagen georganiseerd.

Tot mijn vreugde kan ik mededeelen, dat de afgetreden Voorzitter en andere naar zijn zienswijze overhellende leden van de vroegere Studieclub hun medewerking aan de studiedagen, zooals zij nu zijn georganiseerd, hebben toegezegd, zonder dat deze medewerking daarom insluit, dat zij hun standpunt prijsgeven. In het verband met het Vijfde Eeuwfeest van het Concilie van Florence heeft het Bestuur gemeend daaraan op deze Studiedagen een Feestvergadering te moeten wijden. Dankbaar deel ik mede, dat de afgetreden Voorzitter van de Studieclub Prof. Dr. Alphons Mulders zich bereid verklaarde, op die Feestvergadering de gedachtenisrede uit te spreken. En met niet geringeren dank vermeld ik, dat, toen om inderdaad overdrukke werkzaamhedem Prof. Mulders op zijn toezegging moest terugkomen, Prof. Dr. Desiderius Franses, O.F.M con amore deze taak van hem overnam en nu als feestredenaar optreedt.

Aldus zijn, meen ik, door samenwerking, de tegenstellingen weder weggenomen en mogen wij den groei en den bloei van het Apostolaat met vertrouwen tegemoet zien in de verwachting, dat zijn levenskracht daarin te zijner tijd die vormen van samenwerking ook op wetenschappelijk gebied zal doen groeien, welke aan haar ontwikkeling zijn aangepast en in de behoefte der tijden zal voorzien.

Dat geve God op de voorbede van de Moeder van Altijddurende Bijstand.

Nijmegen, Jan. 1940
Titus Brandsma, O.Carm

  1. Typescript (NCI OP124.19), 4 pages. The NCI also preserves two concepts of this text (NCI OP124.17 and 18). One of those concept is partly written on ‘Carmelietenklooster Merkelbeek (L)’ stationary. We present the final text.

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2022