Pater Brugman in Friesland

Dutch translation of Pater Brugman yn Fryslân

by Jan K.H. van der Meer

 

Pater Brugman in Friesland

[1]

Hij leeft nog in de volksmond die bewaard heeft dat een goede spreker het sterkst wordt aangeduid met van hem te zeggen: ‘hij kan praten als Brugman’.

Dat moet dan wel een spreker zijn geweest dat na zovele eeuwen zijn roem nog niet is uitgestorven.

Over deze redenaar die menigeen amper verder dan bij name kent zou ik vandaag graag wat meer vertellen, dat hij weer leeft in onze voorstelling.

Hij is niet een man alleen van Friesland.

Maar in Friesland mag hij toch wel een speciale plek hebben omdat hij daar wel heel bijzondere verdiensten heeft op meer dan een gebied.

Hij is geen Fries.

Het mag wel voor zeker worden aangenomen dat Pater Brugman geboren is in Kempen, hetzelfde stadje waar de niet minder bekende Thomas van Kempen ter wereld is gekomen. Beiden zijn bovendien tijdgenoten, al zal Thomas iets eerder geboren zijn. Thomas is ongeveer twintig jaar ouder geworden dan Brugman en stierf in 1471, Pater Brugman al spoedig daarna in 1473. Thomas was 91. Hoe oud Brugman was, weet men niet zo precies. Hij was bij zijn dood evenwel ook een oude man. Men denkt een goede zeventig. In 1462 noemt hij zichzelf “een man op jaren”, in 1470 “een arme oude man” en kort voor 1473, zijn sterfjaar, “een uitgeleefde man, door de jaren van zijn kracht beroofd en niet meer in staat een pen aan te punten”, met andere woorden, nog een behoorlijke brief te schrijven. Wij moeten ook niet vergeten dat hij in 1464 al zijn officies van Provinciaal Vicaris van de Observantie neerlegt omdat hij niet meer kan.

Brugman moet dus wel geboren zijn aan het eind van de 14de eeuw of in de allereerste jaren van de 15de.

Van zijn jonge jaren weten wij niet veel. Uit zijn eigen getuigenis kunnen wij evenwel vaststellen dat hij in Parijs de hogeschool heeft bezocht en daarna kloosterling is geworden in de orde van Sint Franciscus. In een conferentie die hij hield voor de school van de Broeders van het Gemene Leven te Deventer, in handschrift bewaard in Den Haag in de Koninklijke Bibliotheek en uitgegeven door Dominee Wybrands in: Archief voor Nederlandse Kerkgeschiedenis, I (1885), bladzijde 225, zegt Brugman zelf:

Similiter sit unusquique circa aviditatem studendi et studium nimis protrahendi. Nam universalia studia bona sunt; scientia ibi acquiritur, sed raro virtutes. Ego vellem, me tempus meum, quo Parisiis studui, in Daventriensi studio expendisse, nam hic scientia en mores et virtutes docentur, que sunt utiliores scientia“[2]:

“Zo moet iedereen (voorzichtig) zijn in de lust te studeren en de studie aan te houden. Universiteitsstudies zijn best, men krijgt de wetenschap mee, maar zelden deugden. Ik wilde dat ik de tijd die ik in Parijs gestudeerd heb besteed had in de school van Deventer; hier worden wetenschap en zeden en deugden onderwezen die dienstiger zijn dan wetenschap.”

Ik kan hier niet nader ingaan op de moeilijkheden die deze openlijke verklaring van Brugman meebrengt. De naam Brugman komt in de lijsten van de Parijse Hogeschool niet voor. Als hij er toch geweest is en dat zegt hij zelf duidelijk genoeg, dan moet hij wel aangeduid zijn met de naam ‘de Ponte’ die in zijn tijd driemaal voorkomt, maar niet uit het diocees Keulen of Utrecht. Dat hij zich in Frankrijk ‘de Ponte’ genoemd heeft, is heel aannemelijk. Oud geworden, schrijft hij zelf “pali pontis emarcuerunt”, ‘de pijlers van de brug zijn aan hun eind’. Dionysius de Kartuizer noemt hem in zijn opdracht van de Doctrina Christiana die hij op verzoek van Brugman schreef, ook een ‘pons’, een brug. In een Berlijns handschrift, Hs. Oct. 29, fol. 3, is hij ook aangeduid als Jan Brug, dat evenwel ook een afkorting kan zijn. Wij moeten er in ieder geval rekening mee houden dat hij onder de naam ‘de Ponte’ bekend geweest kan zijn en zichzelf die naam geeft.

Brugman is later Franciscaan geworden. In welk klooster? Men denkt altijd dat dat wel in een klooster van de Keulse Ordeprovincie geweest zal zijn. Hij is in het gebied van die Provincie geboren, hij is later de glorie van die Provincie geworden. Maar ik betwijfel dat toch, vooral omdat we hem later in Sint Omaars aantreffen en hij in dat klooster de strengere observantie heeft aangenomen. Dat, verbonden met zijn studie in Parijs, heeft mij op het idee gebracht dat hij mogelijk als kind of als jongen met zijn ouders naar Frans Vlaanderen is getrokken, mogelijk nog verder Frankrijk in en dat hij zo in Sint Omaars is terecht gekomen. Ik ben al naar Sint Omaars geweest, maar ik ben er nog niet achter. Ik hoop daar later nog weleens mededelingen over te doen. Volgens latere bekentenissen van Brugman zou ook het klooster in Amsterdam in aanmerking komen voor Brugmans intrede, maar het lijkt dat hij daar meer doelt op zijn studententijd. Voor ons doel is het voldoende te weten dat hij vanuit Parijs naar het klooster ging, maar eerst intrad in een klooster waar de Observantie niet zo geweldig was. Het was juist in de tijd dat bij de Franciscanen een strenger onderhouden van de regel werd gepropageerd. Heiligen als Bernardinus van Siena en Joannes van Capistrano kwamen naar Frankrijk en de Nederlanden om er hun Broeders daar geestdriftig voor te maken. Het was niet zonder resultaat. Als eerste nam het klooster van Sint Omaars, dat onder de Vlaamse ‘custody’ of kring van de Franse Provincie viel, de strengere Observantie aan, dat was in 1414–1415; in de Nederlanden duurde het nog tot aan 1439 voordat in Gouda het eerste klooster de Observantie overnam. Die Observantiebeweging waarvan de aanhangers Observanten worden genoemd, maakte dat de minder strenge, die aan allerlei privileges vasthielden, ‘Gaudenten’ zijn genoemd. Dat woord wordt niet altijd goed begrepen en heeft soms wel een klank die de naam niet insluit. De ‘Fratres Gaudentes’ zijn de ‘gaudentes privilegiis’, ‘de Broeders die aan de dispensaties vasthouden’. Dat hoeft helemaal niet te slaan op een misbruik of een niet goed beleven van de kloosterregels. Zij hadden van onderscheiden Pausen, met het oog op de toestand in verschillende landen, dispensatie gekregen in enkele van de strengste regels om dan verder een heel regelmatig en stichtelijk kloosterleven te onderhouden. Die dispensaties zijn geen opbloei en geen vooruitgang, maar tastten niettemin het wezen van de Regel niet aan en lieten het kloosterleven toch eerbiedwaardig genoeg. Maar zoals zij al een teken van zwakker leven waren, leidden ze hier en daar tot verder verval en zo zien wij, zoals te verwachten is, als er onder de Franciscanen kloosters in verval raken, dat dat dan de ‘Gaudentes’ zijn, vanzelfsprekend geen ‘Observanten’ die juist een strenger beleven van hun regel zochten. Maar het zou verkeerd zijn alle ‘Gaudentenkloosters’ als kloosters in verval te beschouwen. Zo ben ik van mening dat bijvoorbeeld het klooster te Bolsward waar Brugman heel wat tijden is geweest maar dat destijds niet naar de Observantie overging, een klooster is geweest met in zijn tijd een behoorlijke Observantie en dat wij uit de naam ‘Gaudenten’ niet verkeerde conclusies mogen afleiden. Dat wordt nog bevestigd door de stichting van het klooster in Leeuwarden, naar het lijkt met de medewerking van Brugman zelf en wel als een klooster van ‘Observanten’. De tegenstelling tussen Bolsward en Leeuwarden schijnt niet groot geweest te zijn omdat de Broeders van Leeuwarden ook al eens ‘Gaudenten’ worden genoemd. Zie Eekhoff, I, 320 (anno 1474).[3]

Brugman vertelt over zichzelf dat hij Franciscaan is geworden in het klooster van de Gaudenten en dat hij later naar de Observanten is overgegaan. Hij schrijft dat aan de Broeders van het Gemene Leven van het Meester Florishuis in Deventer (Zie Moll, Johannes Brugman, I, Bijlage I. Blz. 205-206):

De tribus dolet anima mea et quartum non possum sufficienter deflere. Primum est, quod unquam Deum meum et Patrem offenderim. Secundum est, quod talibus virtuosis, cuiusmodi vos, o Fratres mei, parvulos eruditis, disciplinis imbutus non fuerim. Tertium est, quod inter discolos et irreligiosos religionis iuvenculos prima exemplaria vitae quaesiverim. Quartum est, quod ibidem de statu religiosorum reformatorum et observantium, pariter et vestrae clericalis honestatis vitam momorderim, laceraverim èt insipientia èt ignorantia, quae quamvis me excusent a tanto non tamen a toto. O utinam, sicut cum essem parvulus, cogitassem ut parvulus, sapuissem ut parvulus et sub vestra ferula stetissem. Haut dubium in fervore adolescentiae extitissem timoratior, in ingressu religionis inter discolos cautior, et post transmigrationem inter Observantes Fratres vitae eorum conformior”.[4]

“Over drie dingen treurt mijn ziel en over een vierde kan ik niet genoeg schreien. Het eerste is, dat ik ooit mijn God en Vader beledigd heb. Het tweede is, dat ik niet ben grootgebracht met het deugdelijke onderricht waar Jullie Broeders de kleine kinderen mee opvoeden. Het derde is, dat ik de eerste voorbeelden voor mijn leven heb gezocht onder ongedisciplineerde en onkloosterlijke kloosterstudenten. Het vierde is, dat ik daar over het leven van de hervormde kloosterlingen en de Observantie en ook over Jullie geestelijk en stichtelijk leven een grote mond heb opgezet en afbrekend gesproken heb én door onwijsheid én door onkunde. Die mogen wij wel voor een deel verontschuldigen, maar niet helemaal. O, mocht ik, toen ik een kind was, met de gedachten van een kind en de kennis van een kind onder Jullie tucht gestaan hebben. Er is geen twijfel aan, ik zou in de drift van mijn jonge jaren bedachtzamer zijn geweest, bij de intrede in een klooster waar de kloostertucht niet werd onderhouden voorzichtiger zijn geweest en na mijn overgang naar de Observanten meer geleefd hebben naar hun leven.”

In Den Geestelicken Palmboom van Pater Benignus Fremaut, O.F.M. 1703, juni, bl. 6[5], staat onder verwijzing naar de archieven van de Keulse Provincie, dat Brugman in 1424 in het klooster ging. In een handschrift, bewaard in de Hollandse Provincie en aangehaald door Pater Anacletus Nielen, O.F.M. (Sint Franciscus, Jaargang XV, 1900, blz. 57[6]) staat dat in dat handschrift in het jaar 1421 voor het eerst sprake is van Brugman. Dat deel van het Handschrift is verloren gegaan, zodat wij niet weten wat er over Brugman staat. Het lijkt er wel op dat er sprake geweest is van de eerste verbinding die Brugman met de Franciscanen kreeg, mogelijk als student van de kloosterschool waar men het habijt aan kreeg maar toch geen lid van de Orde werd.

Van Brugmans tijd in Sint Omaars weten wij niet veel anders dan dat hij daar lector in de Theologie is geweest. Met reden besluit men daar wel uit dat hij er Theologieprofessor is geweest. Die benaming is soms niet meer dan een titel die men door een examen aan het eind van een Theologiecursus of door jaren van werkzaamheid als professor of prediker kreeg, maar in de strengere Observantie was men niet zo royaal met titels en privileges, die juist beschouwd werden als de voornaamste oorzaak van misbruik en verval en waar zij de strijd tegen opnamen. Het is opmerkelijk dat in een handschrift uit het begin van de 16de eeuw, nu bewaard in het Ruusbroec-genootschap te Antwerpen en beschreven in Ons Geestelijk Erf, Jrg. VIII (1934, blz. 253 e.v.), Jan Brugman in de aanhef van vijf preken “doctoer in de godtheit” genoemd wordt.[7] Dat zal hij wel niet zijn geweest, maar ‘lector’ kan zo wel zijn vertaald en is toch ook een wetenschappelijke titel die recht tot lesgeven gaf. Het staat zo’n beetje gelijk aan ons ‘doctorandus’.

Vanuit Sint Omaars is Pater Brugman mogelijk al in 1439 naar ons land gekomen. Zes kwamen er toen uit Sint Omaars naar Gouda. Royaards schrijft in zijn Geschiedenis van het Christendom en van de Christelijke Kerk in Nederland gedurende de Middeleeuwen Dl II, blz. 360[8], dat Pater Brugman in 1445 van Sint Omaars naar Groningen kwam. Wadding, de grote analist van de Franciscanen, zegt over Brugman dat hij een groot aandeel had in de stichting van de Keulse Observantenprovincie die in 1448 haar beslag kreeg. Royaards geeft geen bron van zijn bericht, maar uit alles kunnen wij wel opmaken dat, als Brugman niet in 1439 met de eerste Observanten uit Sint Omaars is meegekomen, hij al kort daarna in ons land gekomen moet zijn om de Observantie te propageren.

Ubbo Emmius schrijft ook dat rond die tijd (Rerum Frisicarum, Decas tertia lib. XXIV, blz. 166)

“in Groningen een man leefde, een monnik van de Franciscaner Orde, voortgekomen uit het huis van de Brugmannen, van een strenge en onbesproken levenswijze en bezield met een vurige ijver voor de onderrichting van het volk. Toen hij het diepe bederf, dat in alle standen heerste, gezien had … heeft hij, als door Gods Geest aangeblazen, hun allemaal gegeseld met vrijmoedige woorden en de toorn van God en de straffen die zouden komen, buitenlandse oorlogen en burgeroorlog, het volk aankondigde, ja hij voorspelde zaken die 50 jaar later zijn gebeurd, zo nauwkeurig, dat hij door de nakomelingen voor een profeet werd gehouden. Zijn actie was het felst in 1452.”

Vivebat eo saeculo Groningae vir monachus Franciscanae familiae e domo Brugmannorum, severae atque inculpatae vitae, fervido in docenda plebe studio. Is cum corruptissimos mores omnium ordinum videret, sacerdotum libidinem, ac gulae studium magistratuum iniquitatem, monachorum avaritiam et plebis peccata infinita, velut numine afflatus, omnibus libere castigatis, Dei iram, venturas poenas, bella externa et domestica, clades ineluctabiles populo denunciavit; denique ea praedixit tam accurate, quae annis L fere post evenere, ut a posteris pro vate sit habitus. Hujus conciones cum ad annum M.CCCC.LII maxime ferbuissent.[9]

Schotanus in zijn Friesche Historiën (thiende Boeck blz. 321) noemt, naar Emmius, ook in Groningen Pater “Brugman, een Franciskaner hardt bestraffer der misdaden ende ’t ghemeen quaedt leven” en zegt dat zijn “Sermonen heetst waren op den Jare 1452[10]. Het is dus duidelijk dat Brugman niet alleen naar Groningen kwam om zijn Broeders in de Orde tot strenger leven te brengen, maar dat hij vooral voor het volk sprak en daar verbetering zocht te verkrijgen van alle misbruiken die er bestonden. Van de predicaties door Pater Brugman gehouden in Groningen en omstreken, waar Friesland zeker bij hoort, weten wij geen bijzonderheden. Moll schrijft dat Idsinga in zijn Staatsrecht der Vereenigde Nederlanden, Dl II, blz. 387[11] meedeelt dat hij midden 18de eeuw nog verschillende preken van Brugman in een handsschrift gelezen heeft en van mening was dat die in Groningen uitgesproken waren. Ze hadden alle ten doel “het bevorderen van het onderhouden van de liefde onder de mensen en aanbeveling van liefdadigheid voor de behoeftigen”. Moll heeft nog schriftelijk in Groningen navraag gedaan naar het handschrift dat Idsinga gebruikt zou kunnen hebben, maar hij is het niet op het spoor gekomen.

Kan iemand van de lezers daar mogelijk een spoor voor aanwijzen?

Brugman is een zwerver geweest. Van 1452 tot 1464 zien we hem nu eens hier dan daar, bijna in alle provincies van de Nederlanden en bovendien in Westfalen, het Rijnland en België. Hij is de grote man, de redenaar zoals er geen tweede geweest schijn te zijn, met de allergrootste invloed op het volk. Uit de stadsrekeningen van Arnhem en Zutphen zien wij dat men hem dikwijls officieel ontving en dat het een feest was voor de stad als hij daarheen wilde komen. Hij benutte die invloed om tegelijk de Observantie uit te breiden, nieuwe kloosters van Observanten te stichten, wat nodig was omdat op zijn woord honderden wilden leven als hij en het getal Observanten door zijn werk en zijn woord zeer toenam. Wij kunnen hem vandaag niet volgen op al zijn paden. Vanuit Groningen zien wij hem in 1454 een hele reis door Friesland maken, maar aan het eind van dat jaar tekent hij als gardiaan van het nieuwe klooster te Sluis twee akten die daar bewaard zijn. Evenwel is hij in 1455 weer in Bolsward en legt hij daar de geschillen bij door het opstellen van een nieuw Stadsrecht dat aan heel wat ruzie een eind gemaakt moet hebben en een model werd voor eenzelfde soort Stadsboek voor Sneek en mogelijk nog voor andere plaatsen. Moll zegt daarvan dat dit wel een heel bijzonder licht op Brugmans werk en invloed laat vallen. Het Stadsboek van 1455 is ons niet bewaard gebleven, wat wel zeer spijtig is. Wat men op het Bolswarder Stadhuis, prachtig op perkament beschreven, als het oude Stadsboek bewaart en in ere houdt, is er een bewerking van uit het jaar 1479, maar het werk van Brugman is toch behouden in de uitgave daarvan in toe Schwartzenbergs Groot Plakkaat- en Charterboek, Dl I, blz. 553 e.v. Het begint daar met de mooie woorden: “In den name des Vaders ende des Soens ende des Heylighen Geestes. Amen. Dit sint die punten ende articulen des Rechtes in der stadt Bolswaert, ghemaect by raede ende consent des eerbaren Vaders Johannis Brugman ende der Priesteren, der Schepene ende der Raedsluyden, ende by consente der ses ende dartich ende der gemene meente van Bolswaert, int jaer ons Heren 1455”.[12] Graag zou ik op dit Stadsboek wat verder ingaan, maar de tijd laat dat niet toe en ik moet dus wel volstaan met de aanduiding dat daar meer over te vinden is in het grote boek van de oud-burgemeester van Leeuwarden Mr. Beucker Andreae over de ontwikkeling van het Friese Stadsrecht Spec. Histor. Juridica de origine juris municipalis Fris. p. 445 (Utrecht 1840)[13], bij Mr. A. Telting, in zijn werk Het oude Friesche Stadsrecht, 1882, blz. 13 en 96 e.v.[14], bij de oud-archivaris van Friesland, Dr. M. Schoengen in zijn studie Het Minderbroedersklooster te Bolsward[15], enz. Moll slaat de betekenis van dit Stadsboek heel hoog aan en wij geloven met hem dat Brugman daardoor alleen al een grote zegen voor Friesland, maar in het bijzonder voor Bolsward en Sneek is geweest.

Maar alle geschiedschrijvers van Friesland zijn het erover eens dat de grootste verdienste van Brugman wel ligt in zijn beslechten van de verschrikkelijke geschillen en veten die in zijn tijd Friesland met de ondergang bedreigden. En wij mogen zeggen dat hij dat bereikt heeft door een vernieuwing van het Christelijk leven, allereerst naar godsdienstige motieven. Hij laat in zijn preken dikwijls genoeg tot uiting komen dat men zich weer moet toeleggen op het waarachtig beleven van het Geloof en van Onze Lieve Heer zelf weer de liefde en het vergeven zal leren. Met het kruis in de hand en naar het voorbeeld van zijn grote meester de heilige Bernardinus van Siena roept hij in de naam van Jezus het volk op naar hem te luisteren wanneer hij erop aandringt elkaar te vergeven. Pater Brugmans vredeswerk heeft niet alleen in de geschiedenisboeken een plaats gevonden, het is in platen en schilderingen vastgelegd. Dat moet al gauw na zijn dood gebeurd zijn want Jancko Douwama, die in 1482 geboren, in 1529 stierf, deelt het al mee. Hij schijnt zijn Geschriften geschreven te hebben in de gevangenis van Vilvoorde omstreeks 1523-29. Wumkes zegt over hem dat hij zich in die geschriften leert kennen als een man met een helder oordeel en een warm hart. En Ubbo Emmius prijst hem al als een man van hoog begrip en grote kloekmoedigheid, een man van beleid, verstandig en beheerst. Jancko Douwama laat dan doorschemeren dat het volk van Friesland Brugman beschouwde als een man die bij zijn preken de wonderbaarlijke tussenkomst van God verdiende en daardoor geholpen zoveel zegen en vrucht bij zijn werk mocht hebben. Hij schrijft, zonder jaaraanduiding:

“En oeck quam daer grote frede ende eendrachtigeit int lant doer een heilick Monick van Sancten Franciscus Oerde, genoempt Bruckman; ende daer hulp een miraeckel, dat to Staweren schege, voel to. Dese Bruckman doerginck al Frieslant predigen het woert Godtz, ende lasterden to mael zeer de valschen partijen, ende daer bij gaff he to voerstaen, woe angeneme dat Godt were, vrede en eendrachticheit; ende dat mochte in niemandtz harten comen, so lange he stunden in hat ende nijdt met sijn ewen Cristen; met andere saligen lerongen, daer to denenden. So geboerdz, dat deze Bruckman to Staweren zeer scarpelijck daer van predicten; ende daer stundt een man, dat hoerenden, de hadden in de partije een, sijn metburger, doet gesteken; sijn hart worden untsteken met berouwe; en vel daer neder voer de frouwe van de man, de he ther doet bracht hadden, en badt om de wille van Godt sijne daet voergiffenisse. Als de frouwe ansach degene, de hoer man so deerlijck beroeft hadde van sijn lewent, mochten de frouwe een woert niet spreken van rouwe; licht dattz Godt also wolden. Siet, de frouw had up hoer armen een junck kijnt, van hoer man gelaten, welcke kijnt sijn dagen nee woert gesproken hadden; dat kijnt sprack perfect ende besceidelijck, int aanhoeren alle den omstaenden luden: ‘Ick foergewe dy de doet mijns faeder geerne, om Godes wille’. Dit mirakel hanget in een tafrel pingeert often geschildert to Staweren in de Noerder kercke, an de noert zijde. Dit miraekel, ende de goede voermaningen, de Brugman dede, deden voele luden comen tot degene, de se misdaen hadden, biddende voergiffenisse; de misdaen weren, de foergawent oeck geerne, om Gods wille, also datter bij desen voele de partije uthe lande cheme; also datter der tijdt een goet, eerlick regiment in Frieslant was, ende daer bij goede frede ende eendrachticheit.” (Jancko Douwama’s Geschriften, uitgave van het Friesch Genootschap, 1848/49, blz. 62-63).[16]

Op dit verhaal van Jancko Douwama moet wel slaan wat Peter van Thabor voor het jaar 1456 meedeelt: het zijn maar een paar woorden, die men bijna niet begrijpt wanneer men het verhaal van Douwama niet kent: hij schrijft (blz. 21) “Int jaer ons Heren MCCCC ende LVI was groet, swaer ende hatich oerloch an die Gheesten[17]. Dat soende een minrebroer hetende Brugman; ende die sone bleef fast”.[18] Daar heeft de schrijver mee willen zeggen dat het woord van Brugman door het kind, toen het volwassen geworden was, niet te schande is gemaakt en de zoon geen bloedwraak heeft uitgeoefend.

Schotanus neemt het verhaal ook over, maar laat het kleine kind, in plaats van de aangehaalde woorden te zeggen, alleen op het woord van Brugman het handje opsteken. Verder is het verhaal helemaal hetzelfde: in De Geschiedenissen Kerck. ende wereldtl. van Frieslandt út it jier 1658 lezen wij op bladzijde 332b: An. 1464:

In Geesterlandt was de Partijschap ghelijck oock op veele andere Plaetsen scherp ende bitter, nae gheen tusschen-spreecken luysterende: daer was een Minne-Broeder geheten Brugman die in sijn Predicatiën het Volck met grooten ijver vermaende aff-te-staen van meer bloedt-vergietens, te vergeven gheleden ongelijck ende leedt. Onder andere redenen tot versterckinghe sijner vermaninghen bij ghebracht heeft hij eens een kindeken, wiens Vader van sijn weder-partije om ’t leven gebracht was, in ’t midden doen stellen ende daer bij de Toe-hoorders aen-gesproocken, datmen behoorde ymmers versoenlijck sich te stellen ende aen te mercken, hoe aenghenamen saecke voor Godt de vergiffenis der misdaden ende onghelijcken ware, indien ’t selve onmondighe kindt uyt de natuyre oft door Godts-Handt met eenich teecken wist aen te wijsen, dat het gheneghen ware, nimmermeer de Doodt-slach sijnes Vaders te wreecken. ’t Kindt was maer eenige maenden oudt ende de Minne-Broeder sprack het nae de voorgeseijde redenen aldus aen: Kindeken! Hebt gij begeerte van Vrede en verzoeninge; niet willende wreecken, als gij volwassen sult sijn, den Doodt-slach uwes Vaders, soo steeckt, tot een teecken, uwe rechter-handt op. Het kindeken stack terstondt de handt op tot verwonderinghe van veelen; ende dit is in der lieden herten een krachtighe bemurvinghe gheweest soodatse naederhandt sochten het bloedige Oorloch dat aldaer seer lange geduyrt hadde, neder te leggen”.[19]

In de Algemeene Geschiedenis des Vaderlands door Dr. J.P. Arend Dl II, 3de stuk, blz. 221[20] is een grote plaat opgenomen waar wij dit hele verhaal op uitgebeeld zien zoals het door Schotanus beschreven is. De man ligt aan de voeten van de vrouw op zijn knieën. Brugman staat met het kruis in de ene hand en wijst met de andere naar het kindje op moeders arm, het kindje steekt blij een handje op. Wij hebben niet kunnen vaststellen of deze plaat ingegeven is door de schildering waar Jancko Douwama over spreekt, aangebracht in de Noorderkerk van Stavoren. Onmogelijk is dat niet, tussen Douwama en Schotanus zou dan duidelijker overeenstemming zijn. Douwama zou dan onder woorden hebben gebracht wat alleen maar gesymboliseerd werd. De zaak bleef hetzelfde. Staan de beide schilderingen los van elkaar en is de plaat bij Arend alleen ingegeven door het verhaal van Schotanus, dan zou ik aan de mededeling van Douwama meer gezag toekennen dan aan die van Schotanus. De kerk waar Douwama over spreekt bestaat niet meer. Het schilderij is verdwenen maar wat hij daarover meedeelt is wel een helder bewijs hoe populair Brugman is geweest dat zulke verhalen onder het volk leefden en zelfs op schilderijen in een kerk werden vastgelegd.

In 1830 gaf Mr. A. van Halmael te Leeuwarden bij G.T.N. Suringar een treurspel uit onder de titel ‘Ats Bonninga’. Zij is de vrouw van Douwe Galama die zich op Jelmer Sytzama wreken wil en bij wie Abt Aggo van Hemelum komt om hem van die wraak af te brengen. Als dat zomaar niet gaat, verzucht Aggo: (blz. 13) :::“Ach, konde een Aggo doen wat eens hier Brugman deed, :::De nooit gedempte bron van smarten, ramp en leed, :::Door zijn welsprekendheid, met hulp des Heeren, stoppen!”[21] Zo leeft het vredeswerk van Brugman dus ook nog na in de Friese Literatuur, weliswaar in de Nederlandse taal, maar toch in een toneelstuk uit de Friese geschiedenis.

Wanneer wij Peter van Thabor en Schotanus vergelijken, dan komt de grote moeilijkheid wie van beiden heeft het juiste jaar opgegeven. Moll twijfelt niet en zegt bij de aanhaling van Thabors mededeling op 1456: “lees 1463”. Hij neemt helemaal het verhaal en het jaar van Schotanus over, maar Schotanus heeft nadrukkelijk 1464 en niet 1463, zoals Moll, opgegeven. Henk Aukes, die in zijn studie over Woudsend (1936) ook voor deze moeilijkheid staat, spreekt zich uit voor 1456 en meent dat dit meer in overeenstemming is met de bewezen actie van Brugman in de jaren 1454 en 1455. Men kan evenwel niet betwisten dat het verhaal van alle drie aangehaalde schrijvers aan Brugman min of meer het bezweren van de geschillen en veten toeschrijft. In 1456 is daar nog geen sprake van. Het einde van de Donia-oorlog stelt met het beste op 1464. Dientengevolge zou men liever Schotanus gelijk geven. Dat Brugman na 1455 dikwijls genoeg nog in Friesland is geweest kan men wel besluiten uit de stichting van het klooster in Leeuwarden die vast via hem is gelopen. Een oude Franciscaner kroniek uit de jaren rond 1723 stelt die stichting in 1457. De Friesische Papsturkunden brengen ons het jaar 1459. De Vrije Fries, Jrg. XII blz. 166 spreekt van ongeveer 1460.[22] Wanneer men bedenkt dat tussen de eerste schenkingen en het tot stand komen van een klooster bijna altijd wel een paar jaar verlopen dan stemmen die opgaven helemaal met elkaar overeen. Als stichters van het klooster worden genoemd Tsjomme Oenes Wiarda en zijn vrouw Ats Bonninga, van wie wordt gezegd dat zij tijdens hun leven Galilea bij Leeuwarden en Groendijk bij Sneek hebben gesticht. Men noemde de vrouw ‘Atmoeije’. Ze stierf in 1471 (Zie hiervoor: ‘Ta de Skiednis fan Toppenhuzen en Twellegea’, in Sljucht en Rjucht, XLII, (1938), blz. 484).[23]

Brugman die de grote kloosterstichter voor de Observanten is geweest en bij al die nieuwe kloosters de grote man is, is beslist in Leeuwarden de bemiddelaar geweest tussen stichters en de Orde. Hij is beslist nog menige keer in Friesland geweest voor de stichting en opening van dat klooster dat buiten Leeuwarden lag, in de ‘oude Galileeën’ en pas in 1498 naar de Tweebaksmarkt is overgebracht omdat het te gevaarlijk was zo’n huis buiten de stad te hebben. Het zou in geval van oorlog al te gemakkelijk in een versterking van aanvallers of belegeraars omgezet kunnen worden. Zo werd in 1477 ook het klooster van Sint Omaars, waar Brugman een tijd woonde, van buiten de stad bij het tegenwoordige Fort Saint Michel, overgebracht naar de plek waar nu de Institution Saint Bertin staat.

Daarmee stichtte Brugman een nieuw centrum voor de Observanten in Friesland, dat grif een hoop heeft bijgedragen om hun positie in Friesland sterker en vruchtbaarder te maken, des te meer omdat het klooster van Bolsward de eerste twintig jaar nog niet tot de strengere en werkzamere Observanten overging. Dat heeft Brugman niet meer meegemaakt, maar het is toch spoedig na zijn dood gebeurd. Wij kunnen er nu niet verder op ingaan.

Tot besluit nog een enkel puntje uit Brugmans werk. Hij heeft niet alleen veel gedaan, veel gesproken, maar hij heeft ook veel geschreven. Zo langzamerhand komt heel wat werk van hem aan het licht. Moll bracht ons de uitgave van zijn Leven van Onze Lieve Heer, zijn levens van Sint Lidwina zijn vaker uitgegeven. Twee brieven en twee Gedichten hebben ook vaker dan één keer het licht gezien. Pater Goijens, O.F.M. publiceerde in zijn Archivum Franciscanum Minorum, Jrg. II en IV, een ‘Speculum Imperfectionis Fratrum Minorum’ die vooral een waarschuwing is tegen een nieuwe inzinking van de Observantie.[24] Wüstenhof en Poukens, S.J. gaven ons een hele reeks onbekende preken en mijn assistente Juffrouw Feugen vond dezer dagen ook nog een die binnenkort het licht ziet. Moll gaf het bekende Sermoen van de drie Tafels uit dat in verschillende handschriften voorkomt.[25] Van Vloten gaf al eerder twee fragmenten van preken uit waar Moll nog twee andere aan toevoegen kon. Een ander fragment werd gepubliceerd door Pater V. Becker, S.J. in De Katholiek en later nog eens door Pater Kieckens, S.J. in Dietsche Warande. Een Latijnse preek of conferentie, boven al aangehaald, werd uitgegeven door Dominee Wybrands.

Het zou zeer op zijn plaats zijn vooral over die preken wat meer te zeggen omdat ze een toelichting geven op Brugmans werk in Friesland dat toch voor een groot deel in zijn preken aan het licht komt. Maar dat kan niet vanwege de tijd. Mogelijk een andere keer, als er belangstelling voor is. Maar ik moet nog even meedelen dat ik dezer dagen nog weer beslag leggen kon op een handschrift met een tot nu toe niet bekend werk van Brugman waar Jan Mombaer in zijn tijd op schijnt te doelen: Beschouwingen over het Lijden van Onze Lieve Heer[26]. Het is een handschrift uit de abdij Einsiedeln in Zwitserland. Laat ik daar nog uit meedelen als een kleine bijzonderheid om daarmee af te sluiten, dat Brugman daarin vertelt van verschillende manieren waarop de gelovigen zoeken te delen in het Lijden van Christus; bidden met uitgestrekte armen, jezelf geselen, enz. Hij zegt er dan dikwijls bij waar zulks in gebruik is. En dan vertelt hij van de Friezen dat zij een bijzondere godsvrucht hebben tot het plat op de grond met Christus neerknielen, wel in aansluiting bij Christus’ gebed in Gethsemane ‘Niet mijn wil, maar de Uwe moge geschieden’.[27]

Het is een andere maar diepe toepassing van het oude: Wij Friezen knielen alleen voor God.

Nijmegen
Prof. Dr. T. Brandsma

  1. Dutch translation of: Titus Brandsma, ‘Pater Brugman yn Fryslân’, in: ‘It Beaken. Meidielingen fen de Fryske Akademy’ Vol I (6), September 1939, 161-172.
  2. Aem. W. Wybrands, ‘Een onuitgegeven sermoen van Johannes Brugman’, in: Archief voor Nederlandse kerkgeschiedenis Vol I, Leiden 1885, 208-228, page 224-225.
  3. W. Eekhoff, Geschiedkundige beschrijving van Leeuwarden, de hoofdstad van Friesland. Vol 1, Leeuwarden 1846, page 320.
  4. W. Moll, Johannes Brugman en het godsdienstig leven onzer vaderen in de vijftiende eeuw, Amsterdam 1854, 205-206.
  5. B. Fremaut, Den Geestelicken Palmboom. In elke Maent nieuwe Vruchten gevende…, (Junius), Gendt 1703, p. 6-10 (‘Leven van den S. P. Joannes Brugman’).
  6. Sint Franciscus, maandschrift voor de leden van de Derde Orde, published by the friars O.F.M, Vol 15, Maastricht 1900, p. 57.
  7. J.B. Poukens S.J., ’Preeken van Jan Brugman O.F.M.’ in: Ons Geestelijk Erf Vol VIII, 1934, 253-289.
  8. H.J. Royaards, Geschiedenis van het [gevestigde] christendom en de christelijke kerk in Nederland, gedurende de Middeleeuwen, Vol II, Utrecht 1853, p. 360.
  9. Ubbo Emmius, Rerum Frisicarum historiae decas tertia, Leiden 1599, p. 166.
  10. Chr. Schotanus, De geschiedenissen kerckelyck ende wereldtlyck van Friesland Oost ende West; van d’eerste geheuchenis af tot op het iaer 1584, Franeker 1658, p. 321.
  11. S. H. van Idsinga, Het staatsrecht der Vereenigde Nederlanden vertoond volgens de geschiedenissen der stad Groningen onder de Bisschoppen van Utrecht en volgende princen : van ‘t midden der XI. tot het einde der XVI. eeuw Vol II, Leeuwarden 1765, p. 387.
  12. G.F. Baron thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, Groot Placaat en Charterboek van Vriesland Vol 1, Leeuwarden 1768, 553-564. According to this edition, the tekst is from 1455.
  13. J.H. Beucker Andreae, Specimen historico juridicum inaugurale de origine juris municipalis Frisici, (Dissertation), Utrecht 1840, p. 445.
  14. A. Telting, Het oud-Friesche stadsrecht, (Dissertation), The Hague 1882, p. 13.96ff.
  15. M. Schoengen, Het Minderbroederklooster te Bolsward, [S.l. ca 1906].
  16. ‘En ook kwam er grote vrede en eendracht in het land door een heilige Monnik van de Orde van Sint Franciscus, genaamd Brugman; en daar droeg een mirakel dat te Stavoren voorviel, veel aan bij. Deze Brugman trok door heel Friesland om het woord Gods te prediken en stelde daarbij nadrukkelijk de valse partijstrijd aan de kaak, en daarbij gaf hij te verstaan hoe aangenaam vrede en eendracht God zouden zijn; en niemand zou dat in zijn hart kunnen toelaten zolang hij daarin wrok koesterde en twist met zijn medechristen; met allerlei zalige leringen daartoe dienend. Zo gebeurde het dat deze Brugman in Stavoren op zeer scherpe wijze daarover preekte; en daar stond een man die dat hoorde en in de partijstrijd iemand, zijn medeburger, doodgestoken had; zijn hart ontstak in berouw en hij viel daar neer voor de vrouw van de man die hij ter dood had gebracht en bad om Godswil vergiffenis voor zijn daad. Toen de vrouw degene die haar man zo deerlijk beroofd had van zijn leven zo zag, kon zij een woord van rouw niet uitbrengen, wellicht dat God dat zo wilde. Ziet, de vrouw had op haar arm een jong kind, van haar man gebleven, welk kind van zijn dagen nog geen woord gesproken had en dat kind sprak volmaakt en duidelijk, in het aanhoren van alle omstanders: ‘Ik vergeef jou volgaarne de dood van mijn vader, om Godswil.’ Dit mirakel hangt als tafereel gepenseeld of geschilderd in de Noorderkerk van Stavoren, aan de noordzijde. Dit mirakel en de goede vermaningen van Brugman brachten vele lieden ertoe naar degenen aan wie ze misdaan hadden te gaan om vergiffenis te vragen; degenen aan wie misdaan was waren tot vergiffenis bereid, om Godswil, zodat vele partijen uit het land zich hierbij aansloten en dat er mettertijd een goed en eerlijk bestuur in Friesland was en daarbij goede vrede en eendracht.’
  17. ’Gaasterland’.
  18. Peter Jacobszoon van Thabor, ’Historie van Vriesland’ in: H.W.C.A. Visser, H. Amersfoordt (editors), Archief voor Vaderlandsche, en inzonderheid Vriesche geschiedenis, oudheid- en taalkunde, Leeuwarden 1824, p. 21.
  19. Chr. Schotanus, De geschiedenissen kerckelyck ende wereldtlyck van Friesland Oost ende West; van d’eerste geheuchenis af tot op het iaer 1584, Franeker 1658, p. 332b (‘Het thiende boeck’).
  20. J.P. Arend, Algemeene Geschiedenis des Vaderlands: Van de vroegste tijden tot op heden. Vol II. (Van het jaar 900 tot 1581 na Christus) Part 3, Amsterdam 1846, p. 221.
  21. Mr. A van Halmael, Ats Bonninga. Treurspel, Leeuwarden 1830, p. 13.
  22. See: J.G.C. Joosting, S. Muller, Bronnen voor de geschiedenis der kerkelijke rechtspraak in het bisdom Utrecht in de middeleeuwen, Vol I (‘De indeeling van het bisdom’), The Hague 1915, p. 545.
  23. See also: O. Santema, Ta de Skiednis fen Toppenhuzen en Twellegea, Leeuwarden 1939, p. 16.
  24. J. Goyens O.F.M., ‘Speculum Imperfectionis Fratrum Minorum compactum per P. Fr.Iohannem Brugman, O.F.M.’, Archivum Franciscanum Historicum Vol 2 (1909) 613-25 and ‘Supplementum ad Speculum Imperfectionis Fratrum Minorum, compactum per venerabilem et religiosum P.F. Iohannem Brugman O.F.M., Archivum Franciscanum Historicum Vol 4 (1911) 314-317.
  25. W. Moll, Johannes Brugman en het godsdienstig leven onzer vaderen in de vijftiende eeuw. Grootendeels volgens handschriften geschetst, Vol I, Amsterdam 1854, p. 221-239 (‘Bijlage II’).
  26. See also: Titus Brandsma, ‘Beschouwingen over het Lijden’).
  27. See: Matt 26:39.

Translation: Jan K.H. van der Meer

Published: Titus Brandsma Instituut 2021