Praepara animam tuam Deo

1928

Sermon (Christmas)

 

Praepara animam tuam Deo

[1]

Praepara animam tuam Deo. Maak van uwe ziel een woonstee voor den Heer.

Kerstmis, feest van vreugdevollen opgang. Betooverend. Stille bekoring gaat uit van kribbe en kerstboom. In verbeelding met de Herders en Koningen naar Bethlehem. Hadden wij toen geleefd, wij zouden mede zijn opgegaan in het licht der ster, op de aanwijzing der engelen. Het kindje zou niet lang in de kribbe hebben gelegen, in wat doeken gewikkeld, op wat stroo neergelegd, verwarmd door de adem van os en ezel, in de donkerte van den grot, blootgesteld aan weer en wind, wij zouden … vergissen wij ons niet.

Kerstmis meer dan alleen herinnering. Het H. Misoffer, de Nachtmis is meer dan de vernieuwing van het offer des kruizes, het is de hernieuwing van heel het verlossingswerk, van de menschwording Gods, van zijn geboorte op het altaar en – wonderbaar geheim – door de H. Communie van zijn geboorte in ons.

In groote scharen zijt Gij opgegaan naar Bethlehem, het huis des Broods, om onder broodsgedaante het Kindje Jezus in uw hart herboren te doen worden. Puer natus est nobis[2].

Gelijkt ons hart wellicht de grot van Bethlehem, koud en onverschillig, kale wanden omdat de deugd ons ontbreekt, arm aan liefde en goede werken, vol onreinheid der dieren, vol van onze gehechtheid aan het zinnelijke en aardsche. Jezus is er, Dom[in]e non sum dignus[3] met de lippen, maar met het hart meenen we vaak Onzen Lieven Heer een weldaad te bewijzen, met een trotsch hart naar de Communiebank, als de farizeeer, die vooraan in den tempel ging staan. Na de Communie denken wij niet meer aan Jezus, die in ons woont, wij laten Hem alleen. Het is kaler en kouder dan in Bethlehem. De eenige warmte is de adem der dieren, de sleur van onze natuur, die we voor deugd aanzien.

Christusdrager. Het licht der wereld. Lux fulgebit[4]. Ruusbroec mooi beeld. Lantaarn. Lantaarn zonder licht. Laat men kunnen zie, dat Jezus in ons woont. Met Jezus in ons hart van de Communiebank. Ik leef neen niet ik, maar Jezus Christus leeft in mij. Leeft Christus in U? Laat het mij zien en ik zal u gelooven. Dit volk eert Mij met de lippen, maar hun hart is verre van Mij?

Allerlei deugden zijn noodig om onze ziel voor Jezus te versieren. Daar is noodig toeval der liefde. Kenmerk van de christenen. God van liefde is tot ons gekomen om ons de liefde te leeren.

Liefde en vrede aan de wereld, die vol strijd en afkeer is, niet voor niets op Tweeden en Derden Kerstdag H. Stephanus en Sint Jan, die de liefde zoo heldhaftig leerden en beoefenden, de martelaar der liefde en de Apostel der liefde. Stephanus bad voor zijn vijanden. H. Jans’ kinderkens bemint elkander. Het gebod des Heeren. [2]

Kan men aan U zien, dat Gij Kerstmis hebt gevierd. Is er onder de kerkleeden van Lonneker geen haat en afkeer meer. Heerst er de liefde. Liefde die niet verflauwt als er een offer gebracht moet worden. Liefde niet ingegeven door baatzucht of eigenbelang maar door de zucht zich op te offeren, de minste te willen zijn. Vrede op aarde. Mijn vrede geef ik U. Niet zooals de wereld dien geeft. De wereld meent dat men toch niet de mensch kan zijn, integendeel. God is een klein kind geworden.

Zalig Kerstfeest. God is U gelijk geworden opdat Gij U gelijkvormig zoudt maken aan Hem. Laat het Kerstfeest van 1928 in uw leven een waar Kerstmis zijn, een geboorte van Jezus in U zoo, dat Hij in U leeft en in uw daden gezien wordt.

Gij kunt niet? Maar God is met U. Laat God heerschen over U. Het beeld van het H. Hart staat daar met open armen. Moet Gods liefde nog langer worden miskend.

Liefde, liefde, liefde.

 


  1. Manuscript (NCI OP90-5), 2 pages. Sermon, held at Christmas 1928 in Lonneker.
  2. See: Introit of the Mass of Christmas Day.
  3. See: Prayer at Mass.
  4. See: Introit of the Mass at dawn of Christmas

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2020