Rorate

1921

Article

 

Rorate

[1]

In de dagen van den Advent klinken door de kerk telkens opnieuw de woorden van het schoone gebed “Rorate”.

Gebeden wordt in die woorden, dat de dauw des Hemels moge neerdalen en de Rechtvaardige moge worden geboren, die het uitverkoren volk verlossen zal. Dit gebed verplaatst ons in de tijden, waarin het Israelitische volk om den Messias smeekte. Het geeft ons de woorden van dit volk in den mond, omdat een ieder van ons op zijn beurt tot God de bede richten moet, dat hij aan de zegeningen der Verlossing deelachtig moge worden.

Telken jare in de dagen voor Kerstmis herhalen wij het “Rorate”, opdat, als de dagen van het Hoogfeest van Kerstmis daar zijn, de dagen van Gods vereeniging met ons, ook de dauw des Hemels neerdale over ons, ons hart vruchtbaar make en daarin den Verlosser doe herboren worden.

Droog en dor is ons hart, als niet de dauw des Hemels, de genade Gods er vruchtbaarheid aan schenkt, als niet het H. Bloed des Heeren neerdauwt over den bodem van ons hart, door den fellen brand der zonde verzengd en verschroeid. De dauw, in het “Rorate” afgesmeekt, is immers niets anders dan Gods genade, niets anders dan het deelgenootschap aan de Verlossing door het H. Bloed des Heeren. Dat H. Bloed, waarvan de Joden tot hun verderf riepen, dat het over hen mocht komen, dat H. Bloed moet ons rein maken en vruchtbaar voor het eeuwig leven. Wie mijn Vleesch eet en mijn Bloed drinkt, blijft [83] in Mij en Ik in hem en hij zal vele vruchten voortbrengen. Ja, het H. Bloed des Heeren is wel als de dauw, die uit de wolken des Hemels daalt en vruchtbaarheid geeft aan de dorre aarde.

Geheel in den geest der Kerk bidden wij dan ook deze dagen: “Dauwt hemelen van omhoog en laat uw regen [84] den Rechtvaardige uit de wolken tot ons doen nederdalen. Moge de harde aardkorst openbreken en daaruit opschieten de Spruit van Jesse, de Verlosser.”

Toen een Engel Gods aan Gedeon de verlossing aankondigde van Israel uit de handen zijner vijanden en hem de vrijheid gaf, een teeken te vragen tot bevestiging dier belofte, vroeg deze, dat de dauw des Hemels de vacht bevochtigen zou van een lam op den dorschvloer uitgestrekt, terwijl de vloer zelf droog zou blijven.

Het geschiedde, gelijk hij vroeg.

De dauw op de vacht van het lam neergekomen was voor hem een onderpand der aangekondigde verlossing.

Zoo is ook de dauw van het H. Bloed, waarom wij deze dagen niet genoeg kunnen smeeken, het onderpand, dat wij aan de Verlossing door dat H. Bloed deelachtig zullen zijn.

Wie het Bloed des Heeren drinkt, wiens ziel besprenkeld wordt met het Bloed van het Lam, voor ons geslacht, hij zal leven in eeuwigheid. Herinnert ons niet de Kerk daaraan, waar zij ons zingen laat van de H. Communie: “O heilig Gastmaal, waarin Christus wordt ontvangen en ons een onderpand onzer toekomstige heerlijkheid gegeven wordt.”

Zoo kunnen wij ons niet beter tot het H. Kerstfeest voorbereiden, niet beter ook dit Kerstfeest vieren, dan door niet slechts met woorden het “Rorate” te bidden of te zingen, dat wil zeggen, den dauw der hemelsche Verlossing over onszelve af te smeeken, neen, wij moeten meer doen en dien dauw doen neerdalen in ons hart door het H. Bloed des Heeren te drinken, door dit te doen nederdruppelen en nederdauwen op ons onvruchtbaar hart, opdat het vruchtbaar worde en daarin niet alleen de Verlosser worde herboren, maar Hij ook in den tuin van ons hart, door dien dauw vruchtbaar gemaakt en vol met bloemen van deugd, met welbehagen zijn woonstee vestige en tot in eeuwigheid gevestigd houde.

De vacht op den dorschvloer van Gedeon is door velen beschouwd als een voorafbeelding van Maria. Op haar, de reine Maagd, daalde de volheid van ‘s Heeren genade neder. In haar nam de Tweede Persoon der H. Drieeenheid vleesch en bloed aan en in deze overschaduwing van den [85] H. Geest, in deze bedauwing door Gods hoogste genade werd de bede vervuld van de Israelieten, dat de Hemelen hun dauw zouden nederzenden en hun regen den Rechtvaardige zou doen nederdalen uit de wolken.

De overeenkomst van Gedeons bedauwde vacht met de H. Maagd Maria is voor ons niet zonder verdere beteekenis.

Zij herinnert ons er aan, dat zoo wij gaan tot Maria en ons met haar vereenigd houden, ons als haar kinderen scharen rondom haar troon, dat dan de dauw, die haar bevruchtte, ook in ons hart den Verlosser zal doen geboren worden.

Tot Jezus door Maria.

Zij heeft ons den Verlosser geschonken en slechts als wij ons neervleien op de vacht, die haar voor ons afbeeldt, slechts als wij ons neervleien aan haar moederhart, zal het H. Bloed des Heeren, dat ook door haar harte stroomt, ons voeden ten eeuwigen leven.

Dat moet ons Kerstmis zijn, de vereeniging van “God met ons”. In de H. Communie, waartoe wij gaan aan de hand van Maria, moet het H. Bloed des Heeren de dauw zijn, die ons doet herleven, doet leven met en door God, en zoo vruchten doet dragen voor de eeuwigheid.

Oss.
Dr. Titus Brandsma, O. Carm.

  1. Published in: Kijkjes uit het Missieleven Vol 1 (December 1921), 82-85. 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2021 – revised 2022