Slot (in kloosters)

1938

Encyclopedic entry

 

Slot (in kloosters)

[1]

Slot, in kloosters de voor kloosterlingen voorbehouden ruimte, waarbinnen zij hun kloosterlijk leven leiden en waarbinnen anderen niet dan onder zeer bepaalde voorwaarden mogen worden toegelaten. Men onderscheidt naar de gestrengheid pauselijk en bisschoppelijk s., verder naar den aard des kloosters s. voor mannen en voor vrouwen. Alle kloosterlijke instellingen, ook zelfs als de bewoners zonder geloften in gemeenschap samenleven, zijn aan de wetten van het s. onderworpen met betrekking tot de ruimten, voor het eigen kloosterlijk leven aan te wijzen. In de Constitutiones of Statuten van iedere Orde, Congregratie of Geestelijk Genootschap worden deze wetten nader omschreven. Van het s. blijven uitgezonderd de kerk of kapel, de ruimten voor gasten, scholieren, op te nemen zieken of verpleegden, enz. De omschrijving van het s. moet, voorzoover niet door de Statuten geschied, geschieden door de hoogere oversten, bij zusters met plechtige geloften door den bisschop. Binnen het s. van mannenkloosters mag geen enkel vrouwelijk persoon van welken leeftijd, positie of conditie ook, en onder geen enkel voorwendsel toegelaten worden met uitzondering alleen van de echtgenoote van den hoogsten regeeringspersoon met haar gevolg. In instellingen, waar de aard van het huis de gewone inrichting van het s. niet toelaat, worde toch zooveel mogelijk een gedeelte tot s. gemaakt en in het andere de toegang van vrouwelijke personen streng beperkt tot gevallen met redelijken grond ter beoordeeling van den overste. In de huizen van nonnen met plechtige geloften mag niemand, van welke conditie of positie, geslacht of leeftijd ook, worden toegelaten zonder uitdrukkelijk verlof van den H. Stoel: uitgezonderd zijn slechts de bisschop van het diocees of de ordesoverste of dezer gedelegeerde ter gelegenheid van visitatie, maar alleen voor dit doel en vergezeld van minstens één geestelijke of kloosterling van rijperen leeftijd; verder de biechtvader of wie in diens plaats optreedt om de H.H. Sacramenten toe te dienen of stervenden bij te staan; dan de hoogste regeeringspersoon, echtgenoote en gevolg alsmede de kardinalen; ten slotte diegenen, die met verlof van den overste met inachtneming van de gewone voorzorgen binnen het s. moeten komen voor het verrichten van noodzakelijke werkzaamheden, zooals geneesheeren, werklieden, waarbij echter gehandeld dient te worden met vooraf verkregen of, zoo de tijd dringt, te veronderstellen verlof van den bisschop van het diocees. Nog sluit het s. in, dat de nonnen met plechtige geloften, daartoe verplicht, het s. niet mogen verlaten, ook niet voor een korten tijd, onder welk voorwendsel ook, zonder speciaal verlof van den H. Stoel, tenzij in dreigend gevaar van sterven of van ander groot nadeel en dan moet, indien de [623] tijd het toelaat, dit gevaar nog worden beoordeeld door den bisschop van het diocees. Het s. sluit verder nog in, dat zooveel doenlijk uit of op de afgesloten ruimte geen uitzicht mogelijk is. Het toezicht op het s. is, ook voor kloosters onder de rechtsmacht der ordesoversten, toevertrouwd aan den bisschop van het diocees, die ook kloosterlingen, die niet onder zijn rechtsmacht staan, in geval van schending van het s. kan straffen of met straf bedreigen. Deze bijzondere macht van den bisschop ontheft echter den ordersoverste niet, ook zijnerzijds voor het onderhouden van het s. te waken. Deze zeer strenge bepalingen van het zoogenaamd pauselijk s. gelden in het algemeen ook voor de kloosters van Congregraties met tijdelijke geloften, die hoewel pauselijk goedgekeurd, geheel onder de rechtsmacht van den bisschop staan of slechts bisschoppelijke goedkeuring hebben met dien verstande, dat daarin geen personen van het andere geslacht dan de boven genoemden mogen worden toegelaten, tenzij de overste om gegronde en wettige redenen hun toelating dienstig oordeelt.

De wetten der kloosterlijke clausuur zijn vroeger gedeeltelijk strenger geweest, maar dan in bepaalde Orden of kloosters; de algemeene regel was minder streng, is echter geleidelijk strenger geworden en vooral sinds het Concilie van Trente wegens mogelijke misbruiken zoo streng omschreven. Het s. is niet alleen een afsluiting van de wereld met haar gevaren, maar meer nog, als de vroegere inmuring in kluizen, een teeken van algeheele toewijzing aan God, een zich terugtrekken van de wereld om geheel met God bezig te zijn.

Brandsma

 


  1. Published in: De Katholieke Encyclopaedie, Vol. XXI., c. 622-623. The NCI preserves the printer’s proof.

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2022