Ter Inleiding. Carmels Heiligen

Titus Brandsma/Arnoldus Wijtenburg

1928

Book introduction

 

Ter Inleiding

[1]

Nog steeds bloeien er bloemen op den Carmel.

Vaak donker en somber is het tafereel, ons van het kloosterwezen der vijftiende eeuw geschilderd. Het heet een tijdperk van verval, van geleidelijke inzinking, van verslapping. Allerlei oorzaken werkten mede om hier en daar de sterke banden, welke de kloosterlingen aan hun regel gehecht deden zijn, wat losser te binden. Eenerzijds had de vreeselijke sterfte in Europa tengevolge der pestepidemies, die dit werelddeel teisterden, de groote gestrengheid gematigd en veel dispensaties in den oorspronkelijken Regel doen verleenen, anderzijds deed het Westersch Schisma, waarin Paus tegenover Tegenpaus stond en beiden aanhang zochten, vaak al te goedertieren gunsten en dispensaties schenken.

De Orde boette iets in van den luister, haar in de eerste beleving van haar strenge Regels geschonken. Maar waren ledematen der Orde door verzwakking, [VIII] door ziekte aangetast, het organisme bezat nog innerlijke levenskracht genoeg om in andere leden te doen blijken, dat de kruin van den Carmel nog niet was uitgedroogd en in den tuin van den Carmel naast slappe en verwelkte bloemen heerlijke nieuwe haar kelk openden.

De oude Orde van Carmel, wier luister ons tegenstraalt in de Heiligen en Zaligen uit de twaalfde, dertiende en veertiende eeuw, aanvaardde in de vijftiende, zoo niet geheel, dan toch in bijna alle kloosters, Pauselijke dispensaties, welke den Regel, aan de Orde gegeven bij haar vestiging in Europa, eenigermate verzachtten.

Die verzachtingen mogen iets van haar luister hebben verduisterd, in zooverre zij aanleiding werden ook tot verslapping van den geest, zij tastten het wezen der Orde niet aan en gelukkig waren velen sterk genoeg om overeenkomstig het doel dier dispensaties, in de veranderde tijdsomstandigheden het vaandel der Orde hoog te houden, haar geest onverzwakt in zich te doen leven, in één woord, met aanvaarding dier verzachtingen tot groote heiligheid op te klimmen.

Later zal een H. Teresia in de Orde weer het onderhouden van den Regel van 1247 weten te herstellen, maar reeds bij haar eerste pogingen tot dit werk waarschuwde God haar voor de gedachte, dat bij hen, die den verzachten Regel volgden, de ware geest der Orde niet leefde en onder hen niet [IX] vele Heiligen waren, op wie Hij met innig welbehagen nederzag.

De H. Teresia heeft dit altijd, hoe lief haar de Hervorming der Orde was, vol eerbied erkend en de geschiedenis is daar om te bevestigen, dat in de eeuw aan haar Hervorming voorafgaand de bloemen niet waren uitgebloeid in den mooien Carmelhof.

Van uit Portugal schittert ons de luister tegen van een Z. Nunez Pereira, den held, die Portugal vrijvocht en de vader werd van het Koninklijk Huis van Braganza, maar degen en riddertooi ruilde voor pij en scapulier van den Carmel.

Den grootsten luister schenkt Italië, van Zuid tot Noord, van Sicilië, waar een Z. Aloysius Rabata tot in den dood een voorbeeld is van liefde en van gelijkvormigheid met den Goddelijken Verlosser, tot in Noord-Italië, waar te Mantua een Z. Bartholomeus Fanti, vurig vereerder van de H. Eucharistie, aan de voeten des Altaars een leerling opvoedt, die gehuldigd als de Christen-Virgilius, in heiligheid zijn novicenmeester evenaart, den Z. Baptista van Mantua, tot in ons land bekend en geëerd als de Christen­dichter bij uitstek, wiens werken op Nederlandsche persen gedrukt, heel de wereld opwekten, in klassieke taal, tot liefde jegens God.

In Toscane, het land van Florence, klinkt ons het woord tegen van den volksprediker, den Z. Angelus Mazzinghi, wiens welsprekendheid voortleeft in het [X] beeld, dat een stroom van rozen aan zijn mond doet ontvloeien.

In Italië zien we nog naast twee mannen van boete en ootmoed, den Z. Ludovicus Morbioli en den Z. Jacobinus, twee maagden in de liefelijkste verschijning van bruiden des Heeren, de Z. Joanna Scopelli en de Z. Archangela Ghirlani. Vanuit Frankrijk treedt ons tegemoet de nederige figuur van een Z. Joannes Soreth, eerst daar hervormer, daarna in Duitschland, de Nederlanden, eindelijk als Generaal der Orde alom. Vooral in de Nederlanden was hij in hooge eere, hier vond hij den meesten steun voor zijn werk van vernieuwing, hier eerde men om hem de Orde, wier hoofd hij was.

En met hem zien wij uit hetzelfde Frankrijk een Z. Francisca van Amboise, die het hofleven ontvlood om Carmelites te worden en aan de instelling der Carmelitessen, in haar tijd eerst door den Z. Joannes Soreth georganiseerd, den eersten luister schonk van steeds grooter en beminnelijker heiligheid, zoodat spoedig, ook in onze lage landen op meer dan één plaats kloosters voor Carmelitessen verrezen, zóó bekend als brandpunten van heiligheid, dat een H. Teresia, vóór zij overging tot haar Hervorming, er ernstig over dacht naar een dezer noordelijke kloosters te gaan.

Zoo bloeien de bloemen alom en verspreiden zij haar geur over heel West-Europa. [XI]

Er zouden er nog vele te plukken zijn, maar wij bepalen ons tot die, welke het hoogste Kerkelijk Gezag de openbare vereering waardig keurde. Wilden we een beeld geven van de vele eerbiedwaardigen en de velen, gestorven in roep en geur van heiligheid, de reeks zou te lang worden. Wij geven slechts korte levensschetsen, opdat zij naast elkander geplaatst, te zamen een kring vormen, een school van den Carmel, in wier midden vertoeven, ons een beeld geeft van den vruchtbaren Berg, vruchtbaar ook in zijn allegorische aanduiding van de Orde, naar het heiligdom van Maria op dien berg benoemd als die harer Broeders en Zusters.

Haar eer was steeds de eer harer kinderen.

Hun leven was zoo schoon, omdat het gevormd werd naar het hare.

Zoo straalt in den luister van deze Heiligen en Zaligen ons de heerlijkheid tegen van Haar, in de Orde bij voorkeur de Moeder en Luister van den Carmel genoemd, Maria.


  1. Published in: Titus Brandsma, Arnoldus Wijtenburg, Carmels Heiligen. De Heiligen en Zaligen van de Orde der Broeders en Zusters van Onze Lieve Vrouw van den Berg Carmel, Vol II, Oss 1928, VII-XI. In the reprint of this publication (Titus Brandsma, Arnoldus Wijtenburg, Helden van den Carmel. Heldenlevens van Broeders en Zusters van Onze Lieve Vrouw van den Berg Carmel, Amsterdam [1940]) this introduction is not included.

© Nederlandse Provincie Karmelieten.

Published: Titus Brandsma Instituut 2021