Vertrouw, uw zonden worden u vergeven

1937

Article

 

Vertrouw, uw zonden worden u vergeven

[1]

Prof. Dr. Titus Brandsma, O.Carm.[2]

 

Als ik aan Spanje denk, komen gedachten aan geestelijken rijkdom en gevoelens van dank voor het meedeelen er van in mij op.

Aan Spanje dank ik veel en velen met mij.

Spanje is een land van Heiligen, een land van gebed en genade.

O, zeker, niet alles is mooi in Spanje. Waar is het dat wel?

In Spanje is naast het licht, dat er straalt, ook heel veel schaduw.

En de schaduwen liggen op het oogenblik zwaar en diep over het Spaansche land.

Maar door de schaduwen is er ook nu veel licht, zooals het er altijd geweest is, ook in vroegere donkere tijden.

Spanje is een land van licht en schaduw, misschien zooals geen ander.

Daarom is el Greco er zoo’n geliefd schilder.[3]

Spanje is het land van tegenstellingen, te groot vaak, maar in overeenstemming met den Spaanschen geest, die tot uitersten geneigd schijnt en eerst als het heel erg wordt, zijn gewone berusting en kalmte verliest om in een felheid te vallen, waarvan men buiten Spanje nauwelijks begrip heeft. Nergens in Europa ontmoet men tevredener, rustiger menschen dan in Spanje. Het valt ons, Nederlanders, op, hoe kalm zij de gewone dingen van het leven bekijken, veel over hun kant laten gaan, zich geen zorgen maken en berusten in den feitelijken toestand. Totdat het tot hen doordringt, dat het zoo niet moet zijn, dat hun onrecht geschiedt, dat men hun eer aanrandt, hun vrienden of wie zij vereeren beleedigt.

Dan komt er iets in hen op, dat op lava gelijkt, dan werkt een vuurspuwende berg in hen, die eerst niets deed vermoeden en daar rustig lag in de rustige vlakte, een lavastroom, die niet te stuiten is, een stroom van woorden, die echter gemakkelijk in daden worden omgezet, daden van geweld, van onberekende uitbarsting, van spontaan verzet, van onbedwingbare kracht. De Spanjaard, anders zoo vriendelijk en welwillend, zoo hoffelijk en verstandig wordt dan een geweldenaar, een fanaticus, een, die noch rede noch wet verstaat. Is er aldus[4] tegenstelling in den aard van het volk, die tegenstelling wordt er door de natuur gedragen en gevoed. Spanje is het land van de eindelooze vlakten naast de met sneeuw en ijs bedekte bergruggen, die schouder aan schouder als een leger in gelid die vlakten bewaken. Het is het land van rijkdom en [104] vruchtbaarheid naast streken waar zelfs de ezel geen voeder[5] vindt. Het is het land van nog heel veel, veel te veel groot grondbezit met talloozen, die geen stukje grond hun eigendom mogen noemen en er in den gewonen regel ook niet naar vragen [6]. Maar de rijken zijn er niet te zeer gehecht aan hun bezit en geven heel veel weg aan kerk en armen, veel meer dan waar ook, en de armen[7] voelen zich over het algemeen nauwelijks arm, omdat zij toch vinden hetgeen[8] noodig is, en dat is niet zoo heel veel voor een doorsnee Spanjaard[9]. Er is misschien geen land, waar meer instellingen zijn van privaten aard ten algemeenen nutte, kostelooze scholen en ziekenhuizen, instituten van allerlei aard. De rijken geven er aan, niet slechts losse bijdragen maar heele vermogens, zoodat zij gefundeerd zijn en haar nuttig werk verzekerd is voor eeuwen.

Dat is heel mooi, tot op zekere hoogte.

Er zijn ernstige schaduwzijden aan die men voorbij ziet.

Al zijn de rijken er over het algemeen veel beter voor de armen dan waar ook, al wordt voor de onvermogenden door de medeburgers uit oprechte naastenliefde veel meer gedaan dan men in een ander land kan klaar spelen, al is het verschil tusschen armen en rijken er niet zoo groot als elders, omdat de rijke zich op zijn rijkdom veel minder laat voorstaan en de arme zich in zijn armoede volstrekt niet ongelukkig voelt[10], toch is er groot verschil, toch is er afhankelijkheid en overmacht, toch is er rijkdom naast armoede, toch zijn er veel toestanden, die gemakkelijk tot misbruik leiden en de tegenstellingen verscherpen en slechts in een fel licht behoeven te worden gesteld om als onrecht te worden gevoeld, om den Spanjaard in zijn gevoel voor recht en eer te steken en zijn berusting te doen overslaan in verzet en opstand.

Het Spaansche volk is godsdienstig.

Het is godsdienstig zooals geen volk ter wereld.

Geen land heeft inniger godsvrucht, vaster geloof, voller vertrouwen, oprechter liefde.

Het Katholiek Geloof is voor den Spanjaard in doorsnee een schat, dien hij heel hoog waardeert, dien hij niet gemakkelijk prijsgeeft, waarvoor hij heel veel offers over heeft, een schat, dien hij ook gaarne en met een zekeren hartstocht aan anderen mededeelt.

Geen koloniseerend volk heeft aan zijn kolonies het Geloof zoo intensief gepredikt, in de veroverde landen zoo diepe grondslagen gelegd voor een inlandsche Katholieke kerk als de Spanjaarden. Het is het voortdurend getuigenis van alle missionarissen in verschillende koloniale gebieden. Waar de Spanjaarden zijn geweest, heeft het geloof diep wortel [105] geschoten en leeft het vaak nog na eeuwen vervolging. Het land staat vol kerken en heiligdommen. Het volk wil mooie kerken, houdt van den grootsten luister bij zijn godsdienstoefeningen, versiert zijn huis met beelden van Maria en vele andere Heiligen, brandt er licht voor, bidt en bedevaart, houdt novenen en doet beloften, offert exvoto’s en sticht gedachtenissen, in een woord, het Spaansche volk openbaart over het geheele land de grootste liefde en offervaardigheid voor God en godsdienst. De kerken zijn de glorie van steden en dorpen en in den rijkdom der kerk en den luister waarmee er de kerkelijke plechtigheden kunnen worden gevierd, verlustigt zich zoowel de arme als de rijke. De kerk en haar rijkdom is gemeenschappelijke rijkdom. Zij spreken van hun kerk als van iets dat hun eigendom is, hun gemeenschappelijk bezit, voor ieder afzonderlijk van hooge waarde. Zoo zijn er vele kerken rijk aan sieraden en gewaden, aan huizen en land, terwijl er allerlei stichtingen en fundaties aan verbonden zijn. Ook dat heeft echter een bedenkelijke zijde. Omdat vele dorpen en wijken van steden arm zijn, zeer arm vaak, is de bevolking niet altijd in staat, hetgeen dikwijls door rijken van elders gesticht en gefundeerd werd in andere tijden, in dezen tijd in den ouden luister in stand te houden. Men heeft in betere tijden vaak kerkelijke toestanden geschapen, welke in slechtere moeilijk te handhaven zijn. Dit leidde op tal van plaatsen tot een zeker verval van mooie kerken en kerkelijke gebouwen, in andere tot te hooge eischen door het kerkelijk leven gesteld, niet meer in overeenstemming met hetgeen het volk in zijn breede lagen daarvoor nog kan opbrengen[11]. Als men in Barcelona, in Toledo, in Sevilla en zooveel andere steden de schatten ziet welke er voor den eeredienst zijn samengebracht, de fundaties berekent, waaruit de goede werken worden bekostigd, dan slaat men voor[12] zooveel offervaardigheid de handen ineen en krijgt men bewondering zoowel voor den kunstzin en smaak als voor den godsdienstzin en offervaardigheid van het Spaansche volk[13], maar dringt zich de vraag op, vooral in dezen kritischen tijd, of die schatten niet op andere wijze konden zijn verdeeld, of men niet beter deze rijkdommen aan het volk zelf ten goede had laten komen, en hoe het komt dat door het volk zoo weinig bijgedragen werd tot eigen welstand[14]. De kerk heeft er een machtigen invloed en die invloed is goed en heilzaam geweest, daaraan valt niet te tornen, maar de kerk heeft er een te centrale plaats bekleed[15] en is in zijn werk voor het volk niet genoeg doordrongen geweest van de gedachte, dat op den langen duur het best voor het volk door het volk zelf wordt gewerkt en daarop de meest gewaarborgde actie voor het volk moet zijn gegrond. Dat is in den beginne vaak niet [106] het meest doeltreffend, leidt niet zoo aanstonds tot het gehoopte succes, maar het is er eenigszins mee als met inlandsche priesters in het missiewerk. Oorspronkelijk[16] is de Europeesche missionaris veel geschikter voor alle bediening, heeft meer vertrouwen, dwingt meer eerbied af, schijnt meer den bloei der missie te waarborgen, maar[17] op den duur is een inlandsche clerus noodig en na jaren van aanvankelijke teleurstelling komt men tot een geregelden kerkelijken toestand. Zoo had de clerus in Spanje zeker meer het volk in zijn actie moeten betrekken, maar, wanneer zulks bij ons[18] in vele vormen van actie moeilijk is en hier in het sociale leven op katholieken grondslag de geestelijke adviseur heel vaak practisch de ziel van de heele actie was, en pas geleidelijk[19] de leek in zijn plaats is gekomen, dan is bij de rustige zorgeloosheid van den Spanjaard het nog moeilijker, hem voor de sociale actie warm te maken en hem daarin te betrekken. Het volk heeft de priesters die het verdient, zegt het spreekwoord en het zou dwaasheid zijn, de toestanden in Spanje enkel[20] op rekening van de priesters te stellen, omdat zij[21], voortgekomen uit het volk, zich ook niet aan den volksgeest ontworstelen. Er zijn geleidelijk toestanden gegroeid, die wij ons niet kunnen voorstellen, omdat we geheel anders van aard zijn, toestanden, die heel Spaansch zijn, maar waarin ook heel veel mooie elementen zitten, die, nu de tegenstellingen worden aangescherpt, over het hoofd worden gezien en miskend.

Men kan nu eenmaal de wereld van zeer verschillend standpunt beschouwen. Velen die ontevreden bij ons komen, beproeven wij de dingen in een ander licht te doen zien[22], omdat aldus[23] hun reden tot ontevredenheid een heel ander aspect krijgt.

Wat in tijden van welvaart en zorgeloosheid wordt verdragen en zelfs mooi geacht, wekt in kommervolle tijden en meer schrijnende tegenstelling vaak de grootste ergernis.

Het valt niet te ontkennen, dat er over de wereld een stroom gaat van minder godsdienstig leven, van meer waardering van de stoffelijke boven de geestelijke waarden, waardoor wat vroeger mooi werd gevonden, nu geen bewondering meer wekt en zelfs tegenstaat.

Als vroeger een prachtige en rijke kerk de glorie was van arm en rijk, de arme er misschien nog meer van genoot dan de rijke; wanneer[24] vroeger de rijkdom van den landheer voor den pachter een reden was tot vreugde, omdat die rijkdom hem in staat stelde en hem er ook toe bracht, om het land op de gunstigste voorwaarden te verpachten, in tijden van minderen welvaart zal diezelfde rijkdom hem een ergernis zijn, omdat al zijn werken hem nauwelijks in staat stelt, naast de pacht het noodzakelijke voor zich en de zijnen te verdienen. [107]

Voeg daarbij een stelselmatige actie om duizenden op te zweepen tegen kerk en kapitaal, hen de tegenstellingen, die er ongetwijfeld zijn, scherper en harder te doen gevoelen, dan is het geen wonder, dat, wat daar geleidelijk in Spanje is gegroeid, een vruchtbare bodem kon worden voor agitatie[25]. Als men de Spaansche psyche kent, dan mag het niet verwonderen, dat daar als op geregelde tijden revoluties uitbreken. Het volk is van den eenen kant tevreden en te zorgeloos om zich druk te maken over toestanden, welke groote gevaren in zich sluiten, te optimistisch om die gevaren ernstig te nemen en er een actie tegen te ondernemen, totdat op zeker oogenblik[26] de toestanden veranderen en hun duidelijk wordt gemaakt, dat, wat zij zoo lang verdragen hebben en niet anders hebben gewild, toch een aantasting is van hun eer en hun recht. En dan heeft men het hart van den Spanjaard geraakt. Dan is hij niet te houden, tot het onrecht is hersteld, de eer is gewroken. Hij gaat daarin te ver. Daartoe drijft hem zijn spontane natuur, totdat hij als het ware is uitgewoed en weer vrede maakt, heel vaak oprechten vrede, met werkelijken spijt over hetgeen hij in al te groote felheid deed, met verontschuldiging hierover[27] zoowel bij zichzelven als bij zijn tegenstanders.

In Spanje heerscht thans een sterke kerkvervolging.

En het zijn Spanjaarden die ongehoorde gruwelen bedrijven, kerken platbranden, priesters en kloosterlingen als dieren vermoorden, onschuldige burgers tot vrouwen en kinderen toe meedoogenloos ombrengen. Men kan veel op rekening willen stellen van Moskousche actie en zeker is die fel en allerminst onschuldig, maar dat neemt niet weg, dat Spanjaarden bij honderden, neen bij duizenden zich door die Russen hebben laten opzweepen en zich laten vinden voor iets, waartoe men een Spanjaard niet in staat zou achten. Och kom. Voor juist honderd jaar, toen er van Russische actie geen sprake was, hebben de Spanjaarden weinig minder gedaan, dan zij nu doen.

Ook hier in het Noorden, in Nederland, in Vlaanderen[28] zijn er met honderden die geergerd zijn, ontevreden met alles en dus zeker met iets, dat onder bepaalde opzichten als ergerlijk kan worden voorgesteld. Het zou niet zoo heel moeilijk zijn, er hier honderden bijeen te brengen, die hetzelfde willen doen als thans door het Volksfront in Spanje geschiedt, voor wie alle kerken ergernis zijn, alle priesters misleiders, alle kapitaal diefstal. Gelukkig is ons volk in zijn breede lagen nuchter en kalmer van aard dan het Spaansche volk en zal het zich in grooten getale niet zoo gemakkelijk laten opzweepen. Het Spaansche volk, dat volk van tegenstelling, is onder de Europeesche volkeren[29] wel het meest ontvankelijk voor een actie als door Moskou is ontketend. Daar zijn eenerzijds de [108] eigenaardige mentaliteit van het Spaansche volk, anderzijds de eigenaardige Spaansche toestanden, door diezelfde mentaliteit geschapen.[30]

Al is de Spanjaard over het algemeen diep godsdienstig, in zijn zorgeloosheid is hij ook in den godsdienst niet zelden erg te goeder trouw, niet diep en ernstig genoeg. Een niet onbeduidende[31] groep nam het niet zoo nauw met den godsdienst; er is veel liberalisme, veel gebrek aan godsdientig beleven in Spanje. Dat sluit niet uit, dat verreweg het meerendeel der bevolking zeer innig godsdienstig is. Een betrekkelijk kleine minderheid terroriseert de groote massa. Een heel gewoon verschijnsel. Het valt niet te ontkennen, dat het Spaansche volk in deze tijd een kracht heeft ontwikkeld, tot een reactie is gekomen, die het levend bewijs is dat het voor den godsdienst nog altijd in den vollen zin van het woord door het vuur gaat. Hoe fel de politieke tegenstellingen zijn, hoe scherp deze de Spanjaarden van verschillende gewesten tegenover elkander stellen, hoezeer die separatistische geest de fascistische beweging der Generaals reeds had laten doodlopen; toen het Volksfront, een betrekkelijk kleine maar felle brute minderheid godsdienst en priesters aangreep, vermoordde, martelde, heel den godsdienst bedreigde, toen keerden opeens de kansen der militairen, toen kwam Spanje los van zijn partijen en stond het op als een leeuw, die uit zijn rust gewekt, ontembaar is en een tegenaanval doet, niet minder geweldig dan die zijner belagers. De nationalistische beweging, die thans zoo sterk is, dat zij de overhand schijnt te zullen behalen, is sterk niet als fascisme, niet als politiek leger, maar als een volk, dat in zijn heiligste gevoelens is beleedigd en als één man is opgestaan om met geweld te keeren[32]. Deze oorlog, deze wreede afschuwelijke burgeroorlog van Spanje laat zien, dat er nog kracht is in het Spaansche volk, liefde tot den godsdienst, een liefde zoo groot, dat het alles trotseert om dezen voor Spanje te bewaren. De al te felle aanval op den godsdienst door de minderheid met bruut, met beestachtig geweld ondernomen, is de naaste oorzaak van de mislukking er van. De oogen van zooveel Spanjaarden zijn open gegaan voor het dreigend gevaar, dat zij bij het zien daarvan uit hun berusting zijn gekomen en nu niet meer te houden zijn in hun tegenstand. Hoeveel volken laten de vervolging over zich heen gaan? In Mexico, in Rusland, in Duitschland lijdt men niet minder dan in Spanje, maar komt men niet tot een georganiseerd verzet, dat voor duizenden den dood brengt en er daarom van doet afzien. In Spanje trotseert men er den dood voor bij duizenden. Neen, verre dat deze toestanden een slappen godsdienstigen toestand in Spanje openbaren, komt daarin tot uiting, dat zij voor hun geloof meer over hebben dan welk ander volk [109] ook. Bij duizenden zijn ze gevallen voor God en godsdienst, en een begeestering is over hen gekomen, waarvan men geen begrip heeft. Neen, het geloof is in Spanje allerminst dood. Als de zege bevochten is, zal men zien, hoe er geleden en gestreden is met de meest edele gevoelens.

Zeker, ook het communisme heeft vele Spanjaarden gegrepen, heeft hen van den Godsdienst vervreemd, ja, dezen op de felste manier doen bestrijden. Maar vooreerst is dit een heel kleine minderheid. Personen, die geacht mogen worden, de cijfers voor de communisten en hun aanhang niet te klein te geven, spreken van ten hoogste een achtste of een zevende der bevolking. Dan wijzen hun daden uit en vooral de wijze, waarop zij deze stellen, dat het bij deze groep niet alleen is het strijden voor een andere wereldbeschouwing met middelen, den redelijken mensch waardig, maar dat hier moet gesproken worden van verdierlijkte furiën, die geleid worden door de laagste instincten van de menschelijke natuur en daarop bij anderen speculeeren. Dat is het uitschot van Spanje, dat is de Spanjaard niet. Het is betreurenswaardig, dat zooveel Spanjaarden er zich door hebben laten meeslepen, maar dat is nu juist hetgeen[33] men in Spanje kan verwachten van een minderheid, die niet tot den gewonen adeldom van den Spanjaard is opgestegen, die van den godsdienst al vervreemd was en voor wie de Spaansche toestanden heel gemakkelijk als verderfelijk en onrechtvaardig kunnen worden voorgesteld. Het valt niet te ontkennen, voor zulk een actie is in Europa wellicht geen volk meer ontvankelijk dan het Spaansche. Maar het zal een [34] minderheid blijven [35] in Spanje. En daartegenover staat een meerderheid, die uiteraard meer tot lijden en verdragen geneigd is, zich laat vervolgen en onderdrukken, maar die in Spanje zoo groot en zoo diep overtuigd is, dat zij tot een georganiseerden tegenstand is gekomen, die hachelijk was en nog heden is, maar die openbaart, wat men er voor over heeft om God en Godsdienst in Spanje de plaats te geven die hun toekomt. Wat heeft het al niet geleid tot heerlijke manifestaties, als het nationalistische leger er weder in slaagde, steden en gewesten uit den greep der terroristen te bevrijden. Een jubel ging op, men vierde feest op de meest uitbundige Spaansche wijze. En aan[36] den anderen kant, wat een heldendaden van strijders en martelaren, treffend en roerend, stichtend en aangrijpend, vol geloof en offerzin. Lees, hoe men geleden en gestreden heeft in het Alcazar van Toledo. Een oorlog kweekt in den regel verruwing van zeden. Daar leefde men echter[37] in een sfeer van bovennatuurlijk leven. En wanneer wij de betrouwbare verhalen lezen van den dood, den marteldood van zoovelen die stierven voor hun geloof, dan is het, of wij weer verplaatst zijn in den tijd der groote kerkvervolgingen uit den eersten tijd [110] der Kerk en wij staan tegenover niet minder groote helden, niet minder beminnende Heiligen. De brieven, die jonge soldaten schrijven aan hun ouders, getuigen van de edelste gevoelens van een opoffering van zichzelve aan God en de zaak van den Godsdienst. Als nieuwe Kruisvaarders zijn zij ten strijde getogen, vol geestdrift om voor God te sterven, als het moet.

Allerlei teekenen wijzen er op, dat uit dezen strijd een nieuw Spanje zal verrijzen, vol geloof en liefde en vast besloten, de misstanden, welke dezen storm ontketend hebben weg te nemen. Er rijst een dageraad die weliswaar rood is van bloed, maar die een heerlijken dag laat verwachten.

Spanje heeft te heerlijke tradities van Helden en Heiligen, Spanje gaat te groot op zijn edele tradities, dan dat het in dezen strijd zou kunnen ondergaan. Het verzet tegen den aanval op die oude tradities wordt dagelijks sterker en algemeener. Het zal zegevieren in de kracht, welke het Spaansche volk nog bezit, en dan zal het glorievol opstaan.

Het hart van den Spanjaard is te ontvankelijk voor het begrip van God en Godsdienst, dan dat het er, wat de massa betreft, ongevoelig voor kan blijven. Nergens heb ik zooveel begrip voor het godsdienstige gevonden dan in Spanje. Het is om zoo te zeggen het land, voorbeschikt om Heiligen te kweeken en de bakermat te zijn van de mooiste instellingen. Met mannen en vrouwen, die lezen noch schrijven kunnen, kan men spreken over de verhevenste dingen van God en Godsdienst en zij hebben er begrip en liefde voor. In Spanje en door den Spaanschen voor het godsdienstige zoo ontvankelijken volksaard is het verklaarbaar, dat een H. Teresia als ongeschoolde vrouw een meesterwerk schreef ter beschrijving en verklaring van het mystieke leven, een H. Ignatius als ongeschoold bekeerling een ander meesterwerk schreef tot leiding van allen, die een nieuw leven willen beginnen of zichzelf willen herzien en hervormen. Bezien we Spanje nader uit dit oogpunt[38], dan is eenerzijds de rij der Heiligen, die ons stichten door hun voorbeeld, onafzienbaar, anderzijds de rij van degenen, die leiding hebben gegeven in de leer der Kerk en in het leven naar Gods geboden en raden zonder einde. Op wijsgeerig en theologisch gebied is telkens weer van Spanje een groote invloed op de kerkelijke wetenschap uitgegaan. Tal van Kloosterorden werden in Spanje gesticht, hebben zich van Spanje uit over de wereld verbreid. Wij zeiden reeds, dat geen volk missioneerde als de Spanjaarden. Op het gebied van ascese en mystiek, van gebed en beschouwing staan de Spanjaarden wel bovenaan. Als we de namen uitspreken van de H. Teresia en Sint Jan van het Kruis, staan we aan [111] den top. Maar daarnaast zijn er nog zooveel grootmeesters meer. Ludovicus van Granada, Ignatius van Loyola, Petrus van Alcantara, Luiz de Leon, Franciscus de Osuna, Johannes en Julianus van Avila, Franciscus de Borja, Suarez, Bannez enz. enz. de lijst is niet te overzien. En ook in onzen tijd is nog altijd de Spaansche school in het geestelijk leven een der leiding gevenden. Een Pater Arintero wordt niet slechts als een Heilige vereerd, maar ook als een meester met onbetwistbaar gezag. De nieuwe edities der Spaansche mystieken door Pater Silverio, door Allison Peers e.a. maken de Spaansche mystiek opnieuw tot een leerschool van het hoogste gezag.

Zware schaduwen glijden heden over Spanje, het is waar, maar Spanje is niet verloren. Spanje staat op en zal glorievoller herrijzen in verjeugdigde kracht. En we durven hopen weldra te mogen getuigen zijn van hetgeen [39] merkwaardige voorspellingen, waaraan moeilijk alle waarde kan worden ontzegd, als beeld van het toekomstig Spanje geven: een rijk waar heerlijker dan waar ook[40] ter wereld het Koningschap van Christus zal worden hersteld en waar Hem meer dan elders[41] eerherstel zal worden gegeven voor den smaad, welke hem daar wordt aangedaan[42].

Er zijn vele teekenen, die er op wijzen, dat wij met betrekking tot Spanje optimistisch mogen zijn in onze naaste verwachtingen. Moscou heeft op Spanje gebouwd. Het heeft in Spanje veel bereikt. Het heeft zich vergist in den Spaanschen geest. Het communisme is er te snel en te fel gegroeid, boven het hoofd van zijn meesters, dien het uit de hand gevallen is. Die snelle felle groei heeft een anderen geest gewekt, die sterker en dieper is, en die Spanje weer zal doen herrijzen beter dan het is geweest, zich spiegelend in zijn oude tradities en met begrip voor de misstanden, welke geleidelijk in die tradities inslopen.

Nijmegen.

 


  1. Published in: Volk: maandschrift voor Dietsche kunst en kultuur (Langemark-Diest 1937), 103-111. The NCI preserves the typescript (NCI OP122.007), 7 pages. We follow the publication in ‘Volk’, and present differences with the typescript, as well as significant corrections already in the typescript, in footnotes.
  2. The signature in the typescript is: ‘P. Titus Brandsma, O.Carm.
  3. Crossed out in the typescript: ‘Daarom is er onze Rembrandt naast hem in eere’.
  4. In the typescript: ‘zoo’.
  5. In the typescript: ‘voer’.
  6. Crossed out in the typescript: ‘of er het verlangen naar bezitten’.
  7. In the typescript: ‘de armen, zij’.
  8. In the typescript: ‘wat’.
  9. In the typescript: ‘een Spanjaard in doorsnee.’
  10. In the typescript: ‘gevoelt’.
  11. Crossed out in the typescript: ‘en zoo ook niet meer geneigd is daarvoor te besteden’.
  12. In the typescript: ‘van’.
  13. Crossed out in the typescript: ‘op het gebied van den godsdienst’.
  14. In the typescript this whole sentence is different: ‘…op andere wijze konden zijn verdeeld, of niet veel voor het volk meer door het volk had moeten zijn gedaan in plaats van door de rijken en grooten, priesters en religieuzen’.
  15. In the typescript: ‘gehad’.
  16. In the typescript: ‘In den beginne’.
  17. In the typescript: ‘maar toch’.
  18. In the typescript: ‘maar, als dat hier’
  19. In the typescript: ‘eerst heel geleidelijk’.
  20. ‘enkel’ is not in the typescript.
  21. In the typescript: ‘dezen’.
  22. In the typescript: ‘bezien’.
  23. In the typescript: ‘zoo gezien’.
  24. In the typescript: ‘als’.
  25. Crossed out in the typescript: ‘die niet allen grond miste’.
  26. In the typescript: ‘een zekeren tijd’.
  27. In the typescript: ‘intusschen daarvan’.
  28. In the typescript: ‘België’.
  29. In the typescript: ‘een, dat’.
  30. The second part of this alinea, starting with ‘Gelukkig is ons volk’, is cited in: Brigitte Adriaensen, Koen Rymenants, Dagmar Vandebosch & Laurence van Nuijs, “La guerra civil española en las revistas literarias y culturales belgas y holandesas (1936-1939)”, en Interférences littéraires, nouvelle série, n° 5, novembre 2010, pp. 227-260, 242.
  31. In the typescript: ‘onbeteekenende’.
  32. In the typescript: ‘om geweld met geweld te keeren’.
  33. In the typescript: ‘iets, dat’.
  34. Crossed out in the typescript: ‘kleine’.
  35. Crossed out in the typescript: ‘ook’.
  36. In the typescript: ‘Van’.
  37. ‘echter’ is not in the typescript.
  38. In the typescript: ‘onder dit opzicht nader’.
  39. In the typescript: ‘En het is te hopen, dat we mogen aanschouwen binnen zeer korten tijd, wat’.
  40. ‘ook’ is not in the typescript.
  41. In the typescript: ‘waar ook’.
  42. In the typescript: ‘…den smaad, Hem thans daar zoowel als elders, maar dan meer elders dan daar, wordt aangedaan’.

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2022