Vrede en vredelievendheid

1931

Speech

 

Vrede en Vredelievendheid

Rede gehouden te Deventer in de Bergkerk 11 Nov. 1931.[1]

 

Hooggeeerde wereldlijke en geestelijke autoriteiten der stad Deventer,[2] Dames en Heeren, Vredesvrienden.

 

Laat mij mogen beginnen met de verklaring, dat ik met vreugde de uitnoodiging heb aangenomen, hier hedenavond uiting te geven aan mijn liefde tot den vrede, hier voor personen van alle gezindte en partij[3] mijn geloof aan den vrede uit te spreken en de hoop op den vrede te verlevendigen, niet enkel in eigen hart, maar ook in het uwe, dat met het mijne den vrede liefheeft, den vrede op aarde zoude willen zien heerschen in plaats van oorlog en weder oorlog.

Maar al hebben wij allen den vrede lief en is er vertrouwen in ons hart, dat onze vredesactie toch niet zonder uitwerking kan blijven, u zoomin als ik ontkomt niet[4] aan den druk der tijden, wat in dit tijdsverband beteekent, dat wij ons toch niet geheel en al kunnen losmaken van den algemeenen twijfel, of men wel iets veranderen kan aan hetgeen in de geschiedenis een wet schijnt, dat oorlog na oorlog optreedt en aan het werk voor den vrede telkens weer de nekslag der vernietiging wordt toegebracht. Wij leven nog altijd te veel onder de ban van de spreuk, dat wie vrede wil zich zoo moet wapenen, dat hij een oorlog winnen kan. En staan de volkeren gewapend, zoo gewapend, dat zij een oorlog meenen te kunnen winnen, dan is dat machtsbesef een allersterkste prikkel om hetgeen men zijn recht acht met geweld van wapenen d.w.z. op de gruwelijkste wijze af te dwingen en te doen erkennen. Zoo is onder het mom van werken voor den vrede de grootste oorlog voorbereid. Dit heeft velen tot de voorstelling gebracht, dat het ijdel is, naar vrede te streven, dat wij fatalistisch hebben te berusten in het feit van den oorlog, overtuigd van onze onmacht iets aan de in werking treding van de wet der geschiedenis in den weg te stellen.

Maar neen, dan komt niet slechts ons gemoed, dan komt ons verstand in verzet. Dan dringt van den anderen kant het besef in ons door, dat wat wet schijnt, hoogstens wet kan wezen om de menschelijke gezindheid, dat de geschiede- [2] nis ons toch aanwijst, dat er in die gezindheid een ommekeer kan tot stand komen, daartegen een reactie kan optreden en als die reactie maar voldoenden steun vond, het niet tot de onmogelijkheden mag worden gerekend, den vrede in de wereld te bewaren, de schuld, ja ik spreek van schuld, de schuld van ons allen aan den oorlog kan worden verminderd, geleidelijk van ons kan worden weggenomen.

Als wij de feiten goed bezien, dan moeten we tot de erkenning komen, dat we allen, in en door de maatschappij, waarin wij leven den oorlog hebben bevorderd en zoo schuldig aan haar staan. Onze liefde tot den vrede was nog niet de ware welgeordende liefde. Wat had onze liefde tot den vrede beter, volmaakter, werkdadiger kunnen zijn geweest. En als werkelijk de menschen meer oprecht en naar juister inzicht den vrede hadden liefgehad, niet met woorden, maar inderdaad, zou het er met de kansen op oorlog dan toch niet eenigszins anders uitzien?

Het is of het menschdom met blindheid is geslagen.

Het is ons droef te moede, als wij, nog pas getuige van het wreede, dierlijk wreede schouwspel van den wereldoorlog, de volkeren zich opnieuw en vreeselijker zien wapenen, alsof zij niets hebben geleerd.[5]

Het ziet er wel zeer somber uit.[6]

Maar[7] het is merkwaardig, hoe door alle eeuwen heen telkens herauten des vredes zijn opgestaan, vredestichters en verkondigers van de boodschap des vredes. En al ging na eenigen tijd hun stem verloren in het nieuw opkomend strijdgewoel, na de verschrikking van den oorlog kwam ook weer de bezinning en weerklonk opnieuw de boodschap des vredes.

In alle tijden en bij alle volkeren kennen wij die herauten die Apostelen des vredes. En ook in onzen tijd ontbreken ze niet, gelukkig.

Maar geen vredes-boodschap heeft in wijder kring weerklank gevonden dan die van Hem, dien wij Katholieken gaarne den Koning des Vredes noemen. Ik mag die hier wel herhalen.

Terwijl het op den Paaschdag na Christus’ Kruisdood voor de Apostelen wanhopig scheen, ofschoon naar het oog der wereld de zending van Christus ten einde was, mislukt, miskend, verscheen Hij te midden der Apostelen uit vrees voor hun vijanden in de opperzaal vergaderd en klonk hun in plaats van het krijgsrumoer van opdringende vijanden in de ooren: Vrede zij U. Ik geef U mijn vrede, ik geef hem u niet zooals de wereld hem u geeft.[8]

Deed Christus in dit tot droefheid en moedeloosheid stemmend uur ondanks alles als eerste woord na zijn Verrijzenis weer het woord klinken, dat door de Engelen gezongen was boven de kribbe te Bethlehem, dan mag ook in dezen[9] [3] ernstigen en droeven tijd, nu duizenden lachen om alle werk voor den vrede, alle pogen daartoe ijdel noemen, dan mag, neen dan moet juist in dezen tijd des te sterker de groet van Christus de onze zijn en wij vrede wenschen en vrede brengen aan de menschheid, zooals Hij eens deed.

Veel moge ons scheiden,[10] de liefde tot den vrede heeft ons hier op heerlijke wijze samengebracht. En al staan wij voor het feit, dat wij ons niet allen dezelfde voorstelling maken van de zending van Christus op deze wereld,[11] hierin zullen we wel allen overeenstemmen, dat zijn[12] vredesboodschap van diepe beteekenis voor de wereld is geweest en nog altijd is. Nu wij hier allen voor het groote, het grootsche werk des vredes samen zijn en wij ons allen willen uitspreken elk op zijne wijze om de liefde, dien wij tot den vrede koesteren, nu mag in het koor zijn vredesboodschap niet ontbreken en ik acht het een voorrecht, als priester van de Katholieke Kerk, hier de vredesboodschap van Christus te mogen herhalen, juist omdat ik de overtuiging heb, dat, hoeveel ons uit elkander houdt, dit woord van vrede door ons allen hier op hooge waarde wordt gesteld.

Ik zou zijn woord willen herhalen, doen weerklinken over heel de wereld, ongeacht, wie er naar mij luistert. Ik zou ze willen herhalen, zoodat zij luisteren moeten, wie eerst het hoofd afwenden, totdat allen haar hebben vernomen en begrepen. Juist het feit, dat alom aan den vrede wordt gewanhoopt, dwingt mij, te luider de vredesboodschap af te kondigen. Maar hoeveel te liever hier, waar de liefde, neen, de geestdrift voor den vrede zoekt naar de meest juiste voorstelling van hetgeen onder vrede moet worden verstaan, men in alle taal den lof van den vrede bezongen wenscht.

Ik erken, dat die vredesboodschap, hoezeer zij weerklank vond in veler harten, door de geschiedenis slecht is verstaan en ook in dezen tijd nog altijd door velen niet begrepen wordt. Oorlog is op oorlog gevolgd en de vrede, dien de volkeren, moede van den strijd sluiten, draagt de kiem van nieuwe oorlogen in zich. Tien[13] jaren werken nu in allerlei internationale conferenties de afgevaardigden der volkeren aan het onderzoek, aan de ernstigste besprekingen over de vraag, hoe men de kansen op oorlog kan verminderen. Het resultaat is droevig en vreeselijk ontmoedigend. Allerwege stuit men op de grootste moeilijkheden. Elk strijdt voor zijn belang, sterker nog, voor zijn behoud en men ziet geen uitweg, hoe die strijd van ieder om het zijne zou kunnen worden opgelost door het wegnemen van de tegenstellingen. De wereld is aldus ingesteld, dat, als men niet strijdt, [4] men onder den voet geloopen wordt en slechts strijd den mensch vooruit kan brengen.

Men meent, neen, men verkondigt het openlijk, dat men in de maatschappij met beginselen van vrede en liefde niets begint, dat men in den strijd om het bestaan sterk moet zijn en zich steeds sterker moet maken omdat de macht van den sterkste het recht schept.

Neen, ik overdrijf niet.

Zeker, er is nog wel toegeeflijkheid in de wereld, er is nog wel liefde en rechtvaardigheid, er is nog wel erkenning van recht en orde, maar ontstellend is toch hetgeen daartegenover wordt verkondigd over de grondslagen van het recht, over de inrichting van de maatschappij, over de noodzakelijkheid van strijd en tegenweer. Ik heb zelfs hoogst ernstige hooggeleerde en oprecht christelijke personen hooren waarschuwen tegen de huidige vredesactie met een beroep op de geschiedenis, die nu eenmaal klaar en duidelijk zou leeren, dat slechts een volk, dat weet te vechten, van een tijdperk van bloei en vooruitgang in zijn geschiedenis kan spreken. Het dient tot niets, zegt men, den waren aard van de menschelijke natuur te miskennen en daarmee de maatschappij ten prooi te laten aan de slechtste elementen, welke zij bevat. Het kwaad, het eigenbelang, de aanmatiging van den machtige bestaat eenmaal, het baat niet, ze te ontkennen, het is zaak, er rekening mee te houden en er zich tegen te wapenen, anders gaat de maatschappij ten slotte geheel over in de macht van de allerslechtsten. Strijd is noodig volgens hen om het goede in de maatschappij te handhaven. Als het goede den boventoon wil houden, moet het zich het sterkste maken. Dan alleen kan het zegevieren, als het tegelijk de hoogste macht heeft, als het alles aan zich onderwerpt en in meedoogenloozen krijg zichzelf de overwinning verzekert.

En zoo wapent zich de werkgever tegen den werknemer en omgekeerd, zoo wapent zich de eene klas tegen de andere. En in die mentaliteit, het kan niet anders, ook het eene volk, het eene land tegen het andere om zijn heiligste rechten te handhaven. Nergens ziet men mogelijkheid, het standpunt van den strijd, de handhaving van een machtspositie prijs te geven, omdat men bij prijsgeving daarvan weet, dat men er onder gaat.

Dat is niet alleen de practijk des levens, dat is de theorie van velen geworden. Nutteloos wordt het geacht, dat de enkeling of ook een of andere groep zich daartegen zou verzetten.

Men heeft een onderzoek ingesteld naar de oorzaken van den laatsten wereldoorlog. Uitgebreide geleerde gezelschappen [5] zijn gevormd om die vraag te beantwoorden. Jaren reeds studeeren zij en nog is het onderzoek niet afgesloten. De oorlog is niet zulk een eenvoudig geschiedkundig verschijnsel als hij velen wel toeschijnt. Als einde Juli 1914 de dagbladen ons overrompelen met de ontstellende tijding, dat in de landen om ons heen de oorlogstoestand is afgekondigd, het eene ultimatum op het andere volgt en dag en nacht de telegrammen gaan tusschen de staatshoofden en de eerste regeeringspersonen van Oostenrijk, Rusland, Duitschland, Engeland en Frankrijk, dan zien we zeker met spanning uit naar hetgeen keizers en koningen en presidenten voor beslissing zullen nemen en schijnt het een oogenblik, dat het lot van Europa in hunne handen ligt. Maar, wat kunnen zij nog veranderen aan de met berekening en uit kracht van bepaalde stelsels gestelde feiten, aan de opwinding gewekt door het verband, waarin die feiten worden gezien. Die machtigen staan weliswaar niet geheel machteloos, ik wil hun invloed niet verkleinen en geheel wegcijferen, maar toch wat konden zij nog om den oorlog te verhinderen. Toen nog? Ik wil hier niet beproeven, wat tientallen van geleerden sinds jaren bezighoudt, ik zal de oorzaken van den laatsten oorlog niet volledig weergeven. Maar dit durf ik vrij verklaren, dat de oorlog voor een zeer groot deel is toe te schrijven aan de mentaliteit waarmede men de welvaart der volkeren trachtte te bevorderen, aan het onder tal van omstandigheden laten gelden van het machtsbeginsel. De geheele maatschappij was op strijd ingesteld en zou men meenen, dat bij zulk een constellatie de felste en meest brute vorm zou kunnen worden vermeden, als de omstandigheden daartoe prikkelen.

Het feit van den oorlog vatte men niet op als een bewijs, dat hij niet te vermijden is, het bewijst, hoe waanzinnig de maatschappij was, hoe het tijd werd tot bezinning. In den laatsten oorlog is wel zoo sterk mogelijk tot openbaring gebracht, dat hij niet het werk was van enkelen, maar van volkeren, van tot waanzin vervallen volkeren, die tegenover elkaar noch recht noch rede kenden. Als bewijs wil ik alleen maar aanhalen, hoe ongelooflijk hooge bedragen zijn uitgegeven ter bewerking van de publieke opinie door de pers. De oorlog en vooral de tijd daarna heeft doen zien, hoe diep het kwaad, waaruit de oorlog voortkomt, in onze maatschappij is ingevreten. Men komt wel samen om te bestudeeren, op welke wijze de oorlog kan voorkomen worden, op welke wijze gematigd en geregeld, maar bij al die besprekingen komt men nauwelijks een stap vooruit en wordt een nieuwe, nog vreeselijker oorlog, bijna jaarlijks meer dreigend.

[6] Als een uiting van de zucht en van het ernstig streven naar ontwapening moet gelden wat veeleer gelijkt op een sanctioneering van de meest moorddadige bewapening. De een wacht op den ander en in onderling wantrouwen heeft niemand den moed en het vertrouwen om een ernstigen stap in de goede richting te doen.

Diegenen, die het verste gaan, zooals[14] bijv. Briand worden geacht, te spelen met de hoogste belangen van het volk. Paul Block, een der eerste journalisten van Frankrijk schreef openlijk, dat de overwinning van de ideeen van Briand den ondergang van Frankrijks suprematie beteekent en synoniem is met een ramp voor Frankrijk. Zeker, het lijkt er veel op, dat, gelijk nu de maatschappij is ingericht en gelijk nu de staten en volkeren tegenover elkander staan, de oorlog onvermijdelijk zal zijn, wellicht binnenkort iets noodzakelijks wordt, maar dan bewijst dit, dat de huidige samenleving dezer streken snel haar ondergang tegemoet holt en Spengler gelijk had met van den Untergang des Abendlandes te spreken.

Als we rondom ons geen begrip vinden voor het ware, in de maatschappij wortelende begrip van den vrede, dan hapert er iets aan de ontvankelijkheid der menschen voor dat begrip, dan is er geen bestrijding van den oorlog noodig, dan moet het dieper worden gezocht, dan is hervorming noodig van de zieke maatschappij.

Als die ziekte binnen afzienbaren tijd dreigt over te slaan, opnieuw, in volslagen krankzinnigheid, dan is het tijd, dat wij ons zoo spoedig mogelijk bezinnen om middelen te vinden om die ziekte in haar groei te stuiten en den voortwoekerenden kanker te bestralen met het licht van ons gezond verstand en aldus den verwoestenden arbeid van dien kanker een einde te doen nemen.

Ik moge hier een oogenblik wijzen op de merkwaardige omstandigheid, dat Christus in zijn Paaschboodschap uitdrukkelijk wijst op de verkeerde opvatting, welke in de wereld van den vrede leeft.

En wij, die midden in de wereld staan, wij die meer dan we onszelve bewust zijn, worden beheerscht door de publieke opinie om ons heen, laten we ons eens afvragen, of ook wij wel worden geleid door de juiste voorstelling van hetgeen de vrede in de menschelijke samenleving eigenlijk inhoudt. Willen wij niet te veel water en vuur verzoenen. Willen wij niet te veel aan de maatschappij vrede schenken zonder dat wij er ons druk over maken, die maatschappij dusdanigerwijze van inzicht te doen veranderen, dat zij dien vrede ook kan aannemen en waardeeren.

[7] De oorlog is in het verleden in den regel ontwikkeld uit allerlei buitengewoon ingewikkelde maatschappelijke toestanden, waarin men geen oplossing meer meende te kunnen vinden dan door geweld. Wil men den oorlog voorkomen, dan zal het noodig zijn, dat de maatschappij zich anders instelt. Er moet een gezonder geest komen in het maatschappelijk leven, gedacht worden aan een meer positieve vredesinstelling in het maatschappelijk leven om daardoor den oorlog in zijn kiem te smoren. Waar nu de politiek van de onderscheiden landen zoo goed als geheel door het eigenbelang wordt beheerscht en bij de onderhandelingen niemand een duimbreed wijkt, dan alleen, wanneer hij er voordeel voor zichzelf in ziet, daar moet er aan gedacht worden, dat de samenleving slechts dan tot bloei kan komen, als men niet tevreden is, met den andere geen nadeel te doen maar men de samenleving begrijpt als het middel om elkander diensten te bewijzen en door uitwisseling van diensten gezamenlijk vooruit te komen. Laten we ons niet al te egocentrisch opsluiten in onszelve en ons blindstaren op het louter eigen belang, maar beseffen, dat we tot roeping hebben en daarin een groot geluk voor ons bestaat, dat wij anderen gelukkig kunnen maken.

De eigenliefde en de hebzucht zijn de groote kwalen van dezen tijd en de diepste oorzaken van den oorlog. Daartegen moeten wij stelling nemen. Dan alleen kunnen we vruchtbaar vredeswerk verrichten.

De Stichter van den Nederlandschen Katholieken Vredesbond de hoogvereerde Prof. de Langen Wendels begreep zoo goed, dat het onmogelijk was den vrede op eenigszins vruchtbare wijze te bevorderen, zonder dat invloed werd uitgeoefend op de maatschappij en zonder dat in de maatschappij de kwalen werden bestreden, welke de kiem van den oorlog in zich dragen, dat hij juist daarom een Katholieken Vredesbond wilde gesticht zien, omdat hij de vredesactie zag als een beantwoording aan de vredesboodschap van Christus.

Men moge dit standpunt niet misverstaan. Het beteekent allerminst, dat wij de eenig ware vredesactie als monopolie zouden opeischen. Het moge waar zijn, dat de leer van Christus zoo radicaal mogelijk aantast, wat in de maatschappij tot oorlog voert, ook zij, die Hem meer van nabij volgen en zich kinderen noemen van zijn Kerk, moeten erkennen – en ik erken het met hen, dat wij al te weinig – vaak minder dan degenen, die buiten de Christelijke gelederen staan – de les in beoefening brengen, die Christus door zijn vredesboodschap aan de wereld heeft gegeven. Ook wij missen den moed, in den vollen zin des woords vredesapostelen te zijn.

[8] Maar ondanks het besef er zelve aan te kort te schieten, meenen we toch als ideaal voor een gezonde en vruchtbare vredesactie te mogen wijzen op de verheven vredesboodschap eens door Christus aan de wereld gegeven.

Zondag jl.[15] zeide [Mgr. Schreiber] terecht op het Congres van den Katholieken Vredesbond in Duitschland te Berlijn gehouden: “De ervaring van eeuwen heeft geleerd, dat veiligheid niet te verkrijgen is door legers en vestingen, vooral niet bij de tegenwoordige ontwikkeling van de techniek. Zij kan alleen verkregen worden door een geest van vrede onder de menschen en de volken en de bescherming van alle volken door den volkenbond, die recht moet spreken en ook over een overeenkomstige macht moet beschikken om zijn beslissingen ten uitvoer te doen brengen. De legers zouden dan overbodig worden. Voor dit doel moet het volk worden opgevoed door de pers, door de school, in vergaderingen en congressen.” (Vgl. Verslag Msb. 9 Nov. Avondblad blz. [16])

Wat moet er nog veel geschieden, vooraleer die geest van vrede, ik zeg niet onder de volken – dat is het laatste – maar onder de menschen – waar hij eerst moet zijn – leeft.

Zien we nog een oogenblik om ons heen.

In dezen tijd van algemeene malaise en werkeloosheid wordt er van alle kanten op aangedrongen, dat met de Regeeringen van andere landen onderhandeld wordt over mogelijken uitvoer onzer producten ter bescherming en verdediging van onze vaderlandsche takken van nijverheid, althans tot bevordering van den handel in haar producten. Het is bedroevend, een man als den heer Colijn te hooren verzekeren, dat zijn jarenlange ervaring hem heeft geleerd, dat al die onderhandelingen ten slotte niets baten, omdat elke staat louter bedacht is op zijn eigen belang. Er is nauwelijks sprake van een elkander tegemoet treden met den oprechten wil elkander goed te doen of elkander een dienst te bewijzen. Alles is als vanzelfsprekend op het eigenbelang ingesteld.

In handel en bedrijf is het niet anders. Er wordt nauwelijks gezien naar hetgeen de mensch vragen mag. Men geeft den ander niet meer, dan men behoeft te geven om hem in de meest gunstige condities aan zijn dienst te verbinden. Dat is efficient. Dat is zaken doen. Dat is het geheim van het succes. Er zijn systemen van hooge loon-uitkeering, maar met het doel zelf meer te verdienen, volstrekt niet om ideëele arbeidsvoorwaarden te scheppen of ook maar aan eenig hooger beginsel te voldoen.

De concentratie van het kapitaal, de onverantwoordelijkheid [9] van dengene, die het kapitaal verstrekt, voor hetgeen daarmede wordt gedaan, verscherpen den klassestrijd en scheppen een sfeer van haat en vijandschap tusschen groote groepen der bevolking, vooral omdat uit de bedrijven haast elk gevoel van liefde wordt gebannen, alles zakelijk wordt behandeld en naar het eigen belang afgewogen.

Gelukkig zijn er teekenen, die op verbetering wijzen en hoop geven voor de toekomst. Maar men misleide zichzelve niet. Er is in de maatschappij allengs grooter gevoel van saamhoorigheid ontstaan, op velerlei gebied is samenwerking verkregen. Deze vergadering zelve is er een verblijdend bewijs van. Maar op markante wijze heeft de Rector Magnificus der Rotterdamsche Handelhoogeschool Prof. Dr. N.J. Polak eergisteren[17] in zijn diesrede er op gewezen, hoe licht ook weer die samenwerking in egoistische richting wordt gedreven en het sociale effect er van over het hoofd wordt gezien. Hij sprak dan ook van een geïdealiseerd collectief egoisme als een kenmerkend verschijnsel van onzen tijd.

Met het gebrek aan liefde hangt ten nauwste samen het gebrek aan vergevingsgezindheid. Zeker, men kan niet alles over zijn kant laten gaan, maar wil dit zeggen, dat we moeten terugkeeren tot de oude heidensche opvattingen, dat alle smaad in bloed moet worden afgewasschen, dat een fout vergeven zwakheid is. Het is droevig, dat in het internationaal politiek verkeer fouten fouten zijn, die nooit vergeven worden, dat kunstmatig tusschen landen en volken afkeer en zelfs haat wordt gekweekt, dat een goed woord over een vroegeren vijand en het zien van iets goeds in hem bijna met majesteitsschennis en landverraad gelijk staat.

Christus’ vredesboodschap luidt: “Bemin, die u haten, doe goed aan die u vervolgen”. “Als gij goed doet aan wie u[18] goed doet, wat voor verdienstelijks is daarin gelegen? Dat doen ook de heidenen. Maar Ik zeg u, dat gij goed doet ook aan hen, die u kwaad doen”.[19]

Ik weet wel, dit woord is voor velen in de huidige samenleving de stem van een roepende in de woestijn, maar tot u, die den vrede liefheeft, die met mij begrijpt, dat die vrede tenslotte moet groeien uit de gezindheid van de velen, die de volksgemeenschap vormen, tot u mag ik dit woord van Christus wel doen hooren als een zeker radicale, zelfs moeilijk uit te voeren, maar niettemin treffende aanwijzing, in welke richting ons werk voor den vrede moet gaan.

Nogmaals, op de maatschappij-hervorming moet onze vredesactie steunen. In de maatschappij moeten de gezonde beginselen van liefde en vergevingsgezindheid opnieuw tot bloei en tot algemeene beoefening komen.

Het klinkt hard en vraagt haast iets onmogelijks, bij een [10] slag in het gelaat de andere wang te bieden voor een tweeden slag, velen zullen het zelfs een dwaasheid vinden, maar gelijk eens de Bisschop Spiridion aan het keizerlijk Hof van Constantinopel, door een hoveling aldus beleedigd, prompt het gebod des Heeren in beoefening bracht en daardoor zijn beleediger voor goed ontwapende, zoo moesten er ook in onze maatschappij nog zijn, die door zulke heldhaftige vergevingsgezindheid toonden, dat er zoogenaamde dwaasheden zijn, die meer effect sorteeren dan allerlei woorden, waaraan geen daden beantwoorden. Laten we begrijpen, dat met het eeuwig zich aanpassen aan de opvattingen van den tijd wij geen stap vooruit komen. Eerst als wij dat begrijpen, kan er een hervorming van de maatschappij plaats grijpen, radicaal genoeg om den oorlog uit de wereld te houden.

Als de wijsbegeerte van een Nietzsche ons den oorlog heeft kunnen brengen, laat dan een wijsbegeerte, geinspireerd door de merkwaardige vredesboodschap van liefde en vergeving weder den vrede bewerkstelligen.

Er is geen andere weg.

Willen wij de pest van den oorlog uit deze streken weren, dan moeten wij die twee gedachten: liefde en vergeving weder algemeen ingang doen vinden bij ons Nederlandsche volk en vandaar uit naar de ons omliggende volken. Zij alleen kunnen de zieke, haast krankzinnige maatschappij nog redden. Het is, of onze beschaafde wereld als met geweld naar haar ondergang wordt gesleept uit kracht zelf van de beginselen waarop zij groot gaat als oorzaak van haar vooruitgang. Moge zij zich tijdig bezinnen.

Nog is het tijd, nog kan er veel gedaan worden bij het vele dat reeds geschiedde en zijn eerste vruchten draagt, om het vredeswerk met succes te bekronen. Nog is alles niet verloren al zijn de tijden donker.

Onze hoop is op ons volk, op ons nuchter redeneerend volk. Het kan tenslotte niet blind zijn voor de steeds luider sprekende waarheid, dat het zelf den oorlog en ook den vrede in handen heeft, dat de volksmeening tenslotte ook de regeeringen beheerscht.

In den oorlog zijn millioenen uitgegeven om de volksmenigte te beheerschen en te leiden, om bij het volk de juiste gezindheid te kweeken en te bewaren, welke noodig was om den oorlog voort te zetten tot het bitter einde. Het bewijst, hoeveel het volksgevoelen voor het behoud van den vrede beteekent. Laat ik hier aanhalen, wat de Voorzitter van de Internationale Unie van Volkenbondsvereenigingen, onze te Geneve zoo verdienstelijk werkzame mr. Limburg verleden jaar zeide: “Dit vergete men nooit, dat de vooruitgang van [11] den Volkenbond – en vullen we hier gerust aan: de bloei van alle werk voor de verspreiding der vredesgedachte – veel grooter zou zijn, indien de openbare meening in de verschillende landen krachtiger eischen stelde. Geen regeering zou aan een goed georganiseerde openbare meening weerstand kunnen bieden. Jammer genoeg, is er deze krachtige openbare meening nog niet. Het is aldus de eigen schuld der volkeren, dat de Volkenbond niet meer resultaten brengt” (II, 47).

Op dit woord van mr. Limburg heeft enkele maanden[20] geleden Nederland door zijn petitionnement voor den vrede, georganiseerd en meesterlijk geleid door de Nederlandsche Pers, een prachtig antwoord gegeven. Maar we moeten blijven roepen. Wij moeten niet ophouden onze redelijke eischen, de eischen van het gezond verstand te doen hooren aan degenen, die ons binnenkort[21] bij de Ontwapeningsconferentie[22] zullen[23] vertegenwoordigen niet slechts opdat zij zelve sterk staan, maar opdat ook andere afgevaardigden dezelfde waarborgen zoeken en vinden in de openbare meening in hun land.

Neen, deze vergadering is niet ijdel. Mogen er nog vele zoo worden gehouden in alle streken van ons land.

Er kan vrede zijn.

Velen wanhopen er aan. Hun moet steeds luider worden verkondigd, dat vele anderen, wij allen aan den vrede gelooven. Kan er echter vrede zijn, dan moet hij komen.

En dan voelen we het als een edele taak, iets te mogen doen een enkel woord te hebben mogen spreken om, gelijk ik zeide in het begin het geloof in den vrede uit te spreken, de hoop op den vrede te verlevendigen en bovenal liefde en geestdrift tot het werk des vredes op te wekken.

Ik eindig met een mooi woord van Paus Pius X aan President Taft in 1914 bij het uitbreken van den oorlog: “Geen edeler streven dan de eendracht der geesten te bevorderen, de oorlogszuchtige strevingen te beteugelen, de oorlogsgevaren weg te nemen en de zorgen, welke de zoogenaamde gewapende vrede medebrengt, te verminderen. Alles, wat tot [dat] doel gedaan wordt, ook zelfs wanneer het niet terstond en volkomen het beoogde doel bereikt, is toch een edele poging, welke tot lof strekt van degene, die haar onderneemt tot heil der gemeenschap” (I. 1).

Moge dit edel streven ons steeds vereenigd houden.

 


  1. Peace and peacefulness. Speech held in Deventer, in the Bergkerk, 11 November 1931. Typescript (NCI OP112.21), 11 pages (page 2 upto page 11). With a pencil the date ’11 nov 1931’ is added. In the typescript words and sentences are crossed out, probably by Titus on behalf of later re-use. We present these later corrections in the footnotes.
  2. Text up to this point later crossed out.
  3. ‘Hier voor personen van alle gezindte en partij’ later crossed out.
  4. ’Niet’ later crossed out.
  5. This sentence later crossed out.
  6. This sentence later crossed out.
  7. ‘Maar’ later crossed out.
  8. John 14:27.
  9. This sentence later crossed out up to this point.
  10. ‘Veel moge ons scheiden’ later placed between square brackets.
  11. Sentence up to this point later placed between square brackets.
  12. ‘Zijn’ later changed to ‘Christus’
  13. ‘Tien’ later crossed out.
  14. Later inserted ‘voor enkele jaren’.
  15. ‘Zondag jl.’ was later changed to ‘De Bisschop van Berlijn’, referring to Mgr. Christian Schreiber.
  16. Later inserted ‘1’. See: Maasbode.
  17. ‘Eergisteren’ later crossed out. The word ‘eergisteren’ proves that this typescript is not produced before 29 November 1931, two days before the speech in the Bergkerk of Deventer.
  18. In the typescript a capital ‘U’.
  19. See: Luke 6:27-35.
  20. ‘Enkele maanden’ later changed to ‘een paar jaar geleden’.
  21. ‘Binnenkort’ later crossed out.
  22. ‘Ontwapenings’ later changed to ‘Internationale’.
  23. ‘Zullen’ later crossed out.

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2018 [revised 2023]