Vroomheid

1938

Encyclopedic entry

 

Vroomheid

[1]


Vroomheid. Dit woord wordt in verschillende beteekenissen gebruikt: 1⁰ oorspronkelijk in het Middelnederlandsch voor flinkheid, dapperheid, in het bijzonder van een ridder; 2⁰ daarna meer voor flinkheid met betrekking tot God, stiptheid, nauwgezetheid en godsdienstigheid, vooral van levensgewoonten en gebruiken; 3⁰ nog later voor een meer uitgesproken geestelijk, innig en godvruchtig leven, waarbij het woord tevens gebruikt wordt om 4⁰ het geheel van de uitingen van geestelijk leven aan te duiden in den zin van ‘spiritualiteit’. Hierbij wordt dan gedacht zoowel aan het godvruchtig leven zelf (la vie dévote), als aan de teederheid en innigheid (la dévotion) als eigenschappen er van. De laat-middeleeuwsche ‘Moderne Devotie’ is in dezen zin door Moderne Vroomheid te vertalen. Heeft het woord in de Zuidelijke Nederlanden de beide laatste beteekenissen nog zonder bijklank, in de Noordelijke Nederlanden dreigt het meer voor een zekere overdrijving van godsvrucht in het godsdienstige gebruikt te worden, al is dit geheel met den oorspronkelijken zin in strijd.

Brandsma.

 


  1. Published in: De Katholieke Encyclopaedie, Vol. XXIII., c. 701. The NCI preserves the typescript.


© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2019