Waarheen gaat ons oog en ons hart

1931

Article

 

Waarheen gaat ons oog en ons hart

[1]

Naar Oost en West.

Naar degenen, die den naam van Christus dragen, verspreid over geheel de aarde, tot in de gebieden, welke wij Missie­landen noemen, omdat velen onder hen ook daarheen uitgaan, niet alleen zelve den naam van Christen dragen, maar dien ook prediken aan de Heidenen.

Millioenen te rechter- en te linkerzijde belijden hun Geloof in Christus en hebben zich niettemin verwijderd van dengene, dien Hij heeft aangesteld als zijn Plaatsbekleeder op aarde, afgescheiden van de Kerk, die, op dezen steenrots gebouwd, in hem het onderpand van hare eenheid vindt.

Onder die millioenen zijn er velen, die overigens in leer nauwelijks van de Katholieke Kerk verschillen, die gelooven in de wezenlijke tegenwoordigheid van Christus onder de gedaanten van het geconsacreerde brood en van den geconsacreerden wijn, die gelooven in het priesterschap, de H. Sacramenten erkennen en ontvangen, terwijl vele anderen veel, veel verder van ons afstaan, het een na het ander geloofspunt van de oude Kerk prijsgeven om ten slotte zelfs niet meer in de godheid van Christus te gelooven en in het Christendom niets goddelijks [247] meer zien. Hoe minder groot het verschil is in leer en in leven, hoe nauwer wij ons verwant voelen, hoe meer wij het betreuren, dat zij niet tot de eenheid wederkeeren.

Het mag niet ontkend worden, dat vooral de Schismatieken in het Oosten ons in vele opzichten na staan. Zij mogen hun godsdienst vieren onder andere ceremoniën, in een andere taal, gehuld in eenigszins andere liturgische gewaden, zoodat wij ons bij hen op het eerste gezicht niet thuis voelen, alles ons vreemd aandoet, bezien wij alles wat nader, dan bemerken wij, dat zij niet alleen hetzelfde Geloof belijden, maar dat wij zelfs van hen nog wel iets kunnen leeren, en dat het ‘n winst, ‘n buitengewoon groote winst zoude zijn, wanneer wij zooveel edele zielen tot de ware Kerk konden terugvoeren, niet slechts wat het getal aangaat, maar ook met betrekking tot rijkdom van leven en de volle ontplooiing van alle schoonheid in ons H. Geloof verborgen. Nieuwe nuanceering zou de schoonheid weder in helderder licht doen stralen en haar als de eeuwig nieuwe schoonheid inniger doen beminnen.

Maar ook bij de Christenen, die in geloofsbelijdenis zoowel als in liturgisch leven verder van ons verwijderd staan, bij hen, die wij gewoonlijk met den gemeenschappelijken naam van Protestanten aanduiden, mogen wij zoo vaak gevoelens van innig godsdienstig leven vaststellen, zoodat de verzuchting bij ons opkomt, dat het jammer voor hen is, dat zij niet Katholiek zijn. Wij stellen ons voor, dat zij, tot het Katholiek Geloof bekeerd, gesterkt door de genade, hun in de Katholieke Kerk door God overvloediger gegeven, voorbeelden zouden zijn, Katholieken, beter dan wij, levend uit het geloof en vol innigheid in hun verkeer met God.

In het Oosten zien wij, vooral in den tegenwoordigen tijd, het eerst naar Rusland. Hier wonen, in dit uitgestrekte rijk het grootst aantal afgescheiden Christenen. Het oude middelpunt, Byzantium of Constantinopel heeft de beteekenis niet meer, welke het eens had en waardoor het bij zijn breuk met Rome heel het Oosten medesleepte. De Grieksche Kerk is in vele nationale kerken uiteengevallen. De Grieksche Kerk zelve is een nationale geworden. Daarnaast staat de veel grootere en machtiger Russische met meer dan 120 millioen leden. Daartegenover beteekent de Grieksche met slechts zes tot zeven millioen weinig. Van de Grieksche onderscheiden we ook nog [248] de Melchitische met slechts een driehonderd duizend leden. Naast het Grieksch hebben dezen ook het Arabisch als liturgische taal, wat reeds aanwijst, dat hun verspreiding meer ligt naar het Zuiden, naar Arabië. In Europa is ook Rusland niet bij machte geweest, de eenheid in de kerk te bewaren en hebben zich achtereenvolgens verschillende nationale kerken gevormd, wel alle met den Griekschen ritus, maar elk in zijn eigen taal. Zoo onderscheiden we de Roemeensche Kerk, de Georgische Kerk, de Albaneesche Kerk. Met elkander tellen deze drie Kerken een vijftien millioen leden. De geheele Byzantijnsche of Grieksche Kerk, d.w.z. de onderscheiden nationale Kerken, welke in eigen taal den Griekschen ritus volgen en oorspronkelijk alle vereenigd waren in het eene groote Patriarchaat van Byzantium of Constantinopel, tellen dus in ronde cijfers 140 millioen Christenen. Behalve de Byzantijnsche hebben we echter ook nog de zoo vervolgde Armeensche Kerk, de Syrische en de Koptische, welke samen ook een tien millioen zielen omvatten, zoodat het geheele aantal afgescheiden Christenen in het Oosten op rond 150 millioen mag worden geschat. In de Syrische Kerk kan nog onderscheid worden gemaakt tusschen de eigenlijke Syrische, de Chaldeesche en de Maronitische Kerk, terwijl naast de Koptische in Egypte de Abessynische in Abessynië moet worden onderscheiden.

Er is in den loop der eeuwen reeds heel wat moeite gedaan om deze millioenen afgescheidenen weer terug te brengen tot de eenheid met de Kerk. Geheel vruchteloos zijn die pogingen niet geweest, maar toch is het getal ‘Geuniëerden’ of ‘Hereenigden’ nog gering te noemen, zeker in verhouding tot het groote aantal afgescheidenen. Nauwelijks acht millioen is met behoud van den eigen ritus en van de eigen liturgische taal tot de eenheid met Rome teruggekeerd. Op zich genomen geen gering aantal, maar wat is het onder zoovelen? Een op twintig of vijf procent.

De cijfers alleen dus zeggen, dat er nog veel moet geschieden, veel geofferd en gebeden, veel geleden en gestreden, veel gestudeerd en gewerkt moet worden, willen wij de verhoudingen zien omgekeerd.

Hoopte men vroeger op hereeniging van geheele nationale Kerken en van groote groepen, thans ziet men de Hereeniging meer in den terugkeer van afzonderlijke personen. Een enkele [249] maal, zooals onlangs in de Carmelieten-missie in Engelsch Indië, waar nog een groot aantal afgescheiden Christenen van den Oosterschen ritus leven, komen Bisschoppen met het grootst aantal hunner onderhoorigen over, daar twee Bisschoppen tegelijk, in Rusland, in Syrië treden nu en dan Pastoors met geheel hun parochie tot de eenheid toe, maar dit zijn en blijven uitzonderingen. Het groote werk is den terugkeer bevorderen van de millioenen enkelingen. Gelukkig neemt het aantal ‘Geuniëerden’ geleidelijk toe en het is te verwachten, dat het binnen afzienbaren tijd nog veel sterker zal toenemen, omdat thans met krachtige hand het middel bij uitstek is aangegrepen, n.l. de opleiding van een degelijk gevormden inlandschen clerus. In Rome, in Jeruzalem, in Rijssel, in Parijs, in Leuven en tal van andere plaatsen zijn seminaria gevestigd ter opleiding van Oostersche priesters in centra van wetenschap en het is te verwachten, dat de daar opgeleiden spoedig een beteekenende rol in het Apostolaat der Hereeniging zuilen innemen. Ook hebben bijna alle groote Orden en Congregaties een aantal leden bestemd tot de studie der Oostersche zaken en tot behartiging van de belangen der Oostersche Kerk. Hun vereenigde pogingen zullen de Katholieken geleidelijk het meest geschikte standpunt in het Hereenigingswerk doen innemen en ten anderen de opleiding van een goed ontwikkelde en met het Westen bekende Oostersche geestelijkheid op steeds meer punten doen ter hand nemen. Op alle gebieden, waar afgescheidenen wonen, zijn thans priesters van verschillende Orden of Congregaties werkzaam in heiligen wedijver om op de meest doeltreffende wijze het Hereenigingswerk te dienen.

Voor Rusland werken Jezuïeten, Capucijnen, Benedictijnen, Redemptoristen en Dominicanen. Zij mogen dit land nog wel niet betreden, maar zij bereiden zich voor en maken studie van de Russische problemen om straks, zoodra de gelegenheid zich aanbiedt, ook in het land zelf voor de Hereeniging te werken. lntusschen publiceeren zij werken over Rusland, spreken er over in geleerde zoowel als in populaire bijeenkomsten, leiden toekomstige Russische priesters op, wijden zich aan de opvoeding van verdreven Russische jongens en meisjes, zoeken contact met de duizenden Russen buiten Rusland om zoo geleidelijk op de meest vredelievende wijze het terrein, hun ter bearbeiding toevertrouwd, te betreden. [250]

Franciscanen zien wij in het H. Land, waar ook de Witte Paters hun opleidingsschool voor Oostersche Priesters stichtten, het bekende Seminarie St<su>e Anne te Jerusalem, terwijl Carmelieten van Amerika een school voor inlanders begonnen op de plaats van het oude Sichem, thans Naplus geheeten. In Egypte en Abessynië werken met zegenrijk gevolg sinds jaren Capucijnen, Lazaristen, Missionarissen der Afrikaansche Missiën. Van onberekenbaar groot nut is de Oostersche Hoogeschool door de Paters Jezuïeten te Beyrouth in Syrië gesticht, niet slechts als centrum van wetenschap in het Oosten, maar ook door zijn drukkerij en de uitgave van de meest noodzakelijke werken. Boven spraken we reeds van de werkzaamheid der Carmelieten onder de Jacobieten aan de kusten van Malabar, waar Mgr. Benziger O. Carm., niet alleen onlangs twee Bisschoppen van afgescheiden Kerken in de eenheid der Katholieke Kerk mocht opnemen, maar hij ook reeds vroeger van het hem toevertrouwde bisdom Quilon een groot deel aan inlandsche geuniëerde geestelijken mocht overgeven, zoo groot was hun aantal en het aantal der teruggekeerde geloovigen geworden. Wij kunnen verder nog wijzen op de werkzaamheid der Assumptionisten in Roemenië en Griekenland, op die der Passionisten in Bulgarije en zullen nog niet volledig zijn. Er wordt gewerkt alom.

Richten we onzen blik van het Oosten naar het Westen, dan treft ons een aanblik van nog grooter verscheidenheid. Al nemen wij vaak allen samen onder naam Protestanten, het is ons genoegzaam bekend, in hoeveel richtingen zij uit elkander gaan. In ons eigen land zijn de richtingen niet te overzien en uit elkander te houden. De laatste volkstelling heeft opnieuw aller aandacht gevestigd op het groote aantal officiëel erkende Christelijke, niet-Katholieke Kerkgenootschappen en in waarheid is het verschil van inzicht en richting nog grooter. Niet anders is het in de landen rondom ons. Wij zullen dan ook niet beproeven er een opsomming van te geven. Slechts vestigen wij er de aandacht op, hoe wij in Duitschland en de Skandinavische landen de Luthersche richting, in Zwitserland en Nederland het Calvinisme sterker zien, hoe de Luthersche Kerk in Skandinavië echter uiterlijk meer van de Katholieke ceremoniën bewaarde en daar nog grooter overeenkomst met de Katholieke Kerk valt waar te nemen, hoe elders het onderscheid grooter wordt en men in en buiten ons vaderland niet weinig Christe- [251] lijk genoemde kerken vindt, waar hetgeen er beleden en gepredikt wordt nauwelijks meer aan onze geloofsbelijdenis en onzen godsdienst doet denken. Meer overeenkomst met onze Kerk heeft de Anglicaansche Kerk bewaard. Zij heeft nog de Hiërarchie en erkent aldus Bisschoppen en Priesters, die zij wettig gewijd acht. Zij aanbidt de H. Eucharistie, heeft de H. Mis en de H. Communie in den vorm der Katholieke Kerk behouden, al moet men na de onwettig-verklaring hunner wijdingen door Paus Leo XIII betreuren, dat hun goede trouw moet doen aanvullen wat aan de werkelijkheid ontbreekt. In Engeland is echter evenmin een eenheid bewaard. Naast een sterke groep, die steeds meer overeenkomst met de Katholieken zoekt en daarom ook die der Anglo-Katholieken wordt genoemd, staan andere, die steeds verder van die eenheid afwijken en nieuwe vormen van godsdienstig leven bedenken en invoeren, welke van het Christendom soms weinig meer hebben dan den naam.

Het spreekt vanzelf, dat in Amerika en Australië onder de millioenen, die daarheen trokken uit alle landen van Europa, de verscheidenheid van Christendom niet minder groot is.

Hoewel het Katholicisme er groeit en sterk is, dreigt daar een ontaarding van het Christendom, welke verschrikkelijk is en door de verschillende gezindten dan ook met schrik wordt gadegeslagen. Reeds behoort een vijfde van de geheele bevolking officieel tot geen enkel godsdienstig genootschap meer. Wordt op den chaos geen orde gesteld dan zal binnen eenige jaren dit aantal verdubbeld zijn. De wereldcongressen door de Christenen van geheel de wereld buiten de gemeenschap met Rome belegd, in Engeland, in Zwitserland, in Zweden, in Amerika, hebben doen zien, hoe moeilijk het is, hier weder tot eenheid te geraken, terwijl dan nog gezocht wordt naar een eenheid, welke nog helmelsbreed afstaat van hetgeen de Paus van Rome als bewaarder van Sint Petrus’ Erfgoed als de eenige basis eener eenheid kan aanvaarden. Toch is het zoeken naar een nieuwe eenheid in deze landen een reden tot vreugde. Het is de eerste stap in de goede richting, welke – wij bidden er God om – spoedig moge worden gevolgd door andere, welke dichter tot de eenheid voeren.

Stelden wij het aantal afgescheidenen in het Oosten op rond 150 millioen, dat der niet-Katholieken in het Westen, die den naam Christenen dragen en prijs stellen op dien naam, over- [252] schrijdt nog dit getal. Het wordt moeilijk, de grens te trekken tusschen hetgeen den naam Christen nog en niet meer verdient. De laatst verspreide blaadjes der Bidweek, uitgegeven door het Apostolaat des Gebeds, geven de benaderende opgave van 230 millioen. Van deze millioenen keeren zeker elk jaar duizenden terug tot den schoot der ware Kerk, alleen in ons vaderland loopt hun getal in de duizenden, in Engeland is dit nog veel grooter, maar ook met betrekking tot deze millioenen mag de vraag worden herhaald: Wat is dat onder zóó velen?

Met een enkel woord mogen we ten slotte misschien nog aandacht vragen voor een betrekkelijk zeer kleine groep oud­Katholieken, die moeilijk tot de Protestanten kunnen worden gerekend, maar in de Westersche Kerk een element vormen, in wezen weinig verschillend met de afgescheiden Oostersche Kerken. Maar, gelijk er in die groote gemeenschap nog allerlei onderscheid is, zoo is er ook in de kleine groep oud-Katholieken in het Westen nog weder allerlei verschil. Wij kunnen daarop niet ingaan en wijzen als op een voorbeeld van hetgeen zij zijn in Duitschland en Zwitserland en verspreid ook in andere landen, overal echter in kleine groepen, op de Oud-Katholieken of Jansenisten hier te lande. Het is een kleine kudde geworden, welke steeds meer elementen van schoonheid verliest, welke zij oorspronkelijk en nog jaren in zoo groot aantal bezat. Het is ook hier te vreezen, dat, zoo geen zucht tot Hereeniging een heilzame reactie te voorschijn roept, deze eens zoo hoog ingestelde Kerk tot een steeds lager peil zal zinken. Wat God verhoede om zooveler goede trouw.

Deze laatste bede mogen we herhalen voor alle andere afgescheiden Christelijke Kerken.

Reeds gaan hun aller oogen open voor den chaos, welken de afscheiding heeft geschapen. Reeds hunkert hun aller hart naar een nieuwe eenheid. Voor velen, zeer velen ontbreekt niets dan het juiste inzicht, op welke wijze die naar Gods wil en verlangen moet worden nagestreefd en verkregen. Den goeden wil heeft Hij reeds in hun hart gelegd.

Bidden wij om verlichting niet slechts van hun verstand, maar tevens van het onze om de wegen te kennen, waarlangs die van beide zijden verlangde eenheid kan worden verkregen. Bidden alleen is echter niet genoeg. Laten wij, geleid door de liefde, steeds meer aandacht schenken aan die millioenen Christenen [253] rondom ons en hun tegemoet treden met de oprechte bedoeling, hen door onze offers en gebeden, te winnen voor Christus.

Wij zullen ons daarbij dikwijls hebben te overwinnen. Wij zullen ons daarbij offers moeten getroosten. Maar is Christus na het gebed: “Dat allen één zijn” niet naar Getsehmani gegaan om daar zijn Kruisweg te beginnen?

Nijmegen, 25 Januari 1931.
Prof. Dr. Titus Brandsma, O. Carm.
Lid van het Dagelijksch Bestuur van het Apostolaat der Hereeniging.

 


  1. Published in: Mededeelingen van het Apostolaat der Hereeniging, Febr 1931, p. 246-253.

© Nederlandse Provincie Karmelieten.

Published: Titus Brandsma Instituut 2021