Wat doen de jongeren in de politiek

Dutch translation of Hwat docht de Jongerein yn ’e Polityk

by Jan K.H. van der Meer

 

Wat doen de jongeren in de politiek

[1]

Nu wij in het mooie voorjaar zijn en rondom de bloemen in de weide, de bloesems aan de bomen, het jonge groen in veld en bos ons spreekt van nieuw en krachtig leven, die bloemen en dat groen ons de vrucht beloven die wij in zomer en najaar verwachten; nu zie ik als vanzelf in dat jonge leven een beeld van de jongeren over wie ik hier een enkel woordje zeggen mag.

Zoals wij graag de bloemen zien en de bloesem ons hoop geeft voor de toekomst, zo zien wij ook in het politieke leven graag de bloem van de jongeren in de takken van de politieke boom.

Het zou er met onze politieke actie akelig en heel slecht uitzien wanneer wij het meeleven en het doorleven van onze Roomse Staatspartij[2] niet zo ver meer brengen konden, niet zo diepgeworteld en fleurig uitgegroeid, dat de boom geen bloemen meer droeg. Dan was alle hoop verloren. Dan was er geen vrucht meer te verhopen.

Maar zo staan de zaken gelukkig genoeg niet. Het staat er vooral in Friesland heel mooi voor. De boom staat vol met bloemen. Hier doen de jongeren op een prachtige wijze mee aan het politieke leven en nu deze in nieuwe, krachtige organisatie tezamen gekomen is en haar plaats niet alleen inneemt in de actie maar zelfs die plaats opeist, nu mogen wij wel spreken van een mooie toekomst van het roomse staatkundige leven in Friesland.

Overal komt wel zo’n beetje de actie van de jongeren op. Wij horen en zien de laatste jaren heel wat werk van de jongeren. Zij sluiten zich niet meer op of blijven langer achteraan. Zij praten mee en doen zich gelden. Fiks, zou ik willen zeggen, maar ik moet er meteen bij zeggen dat, hoe flink en fiks dat op zichzelf ook is, elke actie en dus ook die van de jongeren zijn eigen eisen heeft en men die alleen kan prijzen en aanbevelen wanneer zij aan die eisen voldoet, als zij is wat ze wezen moet.

Omdat de actie van de jongeren van zo grote betekenis is voor ons staatkundig leven, wil ik daar graag eens enkele minuten over praten om te bevorderen dat zijn actie zo goed mogelijk is, in die actie het juiste inzicht van de verhouding bestaat en leidinggeeft.

En dat niet alleen bij de jongeren zelf, dat is – dat spreekt – van hoge waarde, maar ook bij de anderen omdat van dat inzicht een hele hoop afhangt welke plaats men aan de jongeren geeft.

Juist omdat wij in een organisatie staan en de leiding daarin het eerste en hoogste woord spreekt, is het van het grootste belang dat ook bij de leiding het juiste begrip over de actie van de jongeren voorop staat.

Mijn woord gaat dan ook niet in de eerste plaats uit naar de jongeren alleen, maar naar allemaal, omdat het werk en de plaats van de jongeren in de politiek iets is dat ons allemaal aangaat.

Er moet eenheid zijn en men moet met elkaar optrekken zal er resultaat van verwacht mogen worden. Zoals een boom zonder bloesem ons geen vruchten geeft, zo kan de bloesem en de jonge vrucht niets worden als zij niet bloeien aan een krachtige, gezonde boom. Hoe mooi een takje appelbloesem ook wezen mag, een appel komt er alleen als wij het aan de boom laten. En zo moet de actie van de jongeren ook de bloem zijn op onze staatkundige organisatie die alleen vruchten voorbrengen kan als ze uitgroeit uit die organisatie en ermee verbonden blijft.

Het moet niet zijn en niet worden een actie van jong en oud, het moet een actie blijven waarin jong en oud elk staan voor hetgeen in die organisatie het meeste en het beste hun werk is.

Men ziet het weleens te veel als van belang alleen voor de jongeren zelf.

Ik zal zeker niet zeggen dat het voor hen niet van grote betekenis is en wij niet een ogenblik stilstaan mogen bij het belang dat in de politieke actie van de jongeren voor henzelf besloten ligt, maar het mag daar niet bij blijven. Wij hopen dan ook straks andere kanten van die actie te belichten.

Maar eerst voor de jongeren zelf.

Jong gewend is oud gedaan, zegt een oud spreekwoord. Men moet jong beginnen wanneer men later wat goeds wil doen. Wil men dat de lieden later voelen voor de politiek, daar een plaats aan geven in hun leven, dan moeten zij er tijdig mee vertrouwd raken en binnengehaald worden zodat het hun wordt als hoorde het erbij en kan men het leven niet anders zien als in de politiek betrokken. Wanneer men eerst de jongelui ver van de politiek houdt dan wordt het moeilijk hen daar later bij de krijgen. Het moet met hun opgroeien en van jongs af moeten zij hun belangstelling daaraan geven. Het moet hun bijgebracht worden en ze moeten zelf inzien dat de politiek een grote plaats in ons leven inneemt en wij verplicht zijn ons er niet afzijdig van te houden. Men moet begrijpen dat het in de politiek om de hoogste dingen gaat, dat wanneer men in de politiek niet meedoet men verwaarloost op te komen voor dingen die toch van het grootste belang zijn in het leven van de mens en van de maatschappij. Het mag ons niet onverschillig wezen wie er ons regeert en hoe wij geregeerd worden.

Wij hebben een hele hoop te zeggen en te klagen over de regering, dan deugt dit niet, dan is het met wat anders weer naar onze zin helemaal verkeerd geregeld. Maar wij verzuimen ons best te doen om in de regering de juiste man op de juiste plaats te brengen, wij geven ons niet de moeite om na te gaan hoe wij met elkaar misschien verandering konden brengen in een hele hoop dingen waar wij nu over zitten te klagen.

De jongelui doen in de regel flink mee als het op klagen aankomt. Naar hun zin deugt er een hele hoop niet en zij zouden menig ding anders willen hebben. Zij voelen al dat het niet een en hetzelfde is hoe de staat geregeerd wordt en zij zouden vaak willen dat het anders geregeld werd. Als ze begrip hebben dan zien zij al in dat de leden van de maatschappij tot plicht hebben invloed uit te oefenen op het bestuur van het land en van de provincie.

Dat begrip moet hen er niet toe brengen hun in idealen te verliezen, te hopen op een toekomst en maar stil af te wachten totdat het verandert, te denken dat een ander, dat de ouderen dat wel zullen opknappen; nee, zij moeten begrijpen dat ze niet hoeven te wachten om daaraan mee te doen, dat zij juist zo snel als het kan mee moeten doen om, waar het anders moet worden, het zo snel mogelijk anders te krijgen en waar het blijven moet zoals het is – terwijl een hele hoop aan het werk zijn om het anders te krijgen of de dingen op de kop te zetten – zij ook weer zo snel als het mogelijk is mee moeten doen om te redden wat er te redden is.

Als er een boer in een jongen zit, dan zal hij niet wachten met hooi harken en voeren, met de stal aanvegen en paardrijden, met het leren van de namen van de koeien en te vragen naar de dagen van het kalveren, met te zien hoe het staat met de wei en de madelanden; alles in het bedrijf van de boer heeft van jongs af aan zijn belangstelling, zijn aandacht. Heeft hij daar geen aandacht voor, nou dan wordt het later ook geen eerste klas boer. Zo gaat het ook in de politiek. Heeft men daar jong geen oog voor, geeft men daar als jonge man niets om, blijft men er onverschillig onder wie er in de gemeenteraad, staten of kamers komt, of wij van rechts of van links geregeerd worden, of deze of die wet erdoor komt, nou dan hoeft men er later ook niet veel van te verwachten. Zeker, men kan later tot beter inzicht komen, maar men moet het toch maar niet te veel op de noodzakelijkheid van bekering laten aankomen en maar liever meteen zich instellen zoals het moet. En daarom is het van het allerhoogste belang dat bij de jongeren voor de politiek wordt gevoeld, dat zij jong al leren dat het niet een en hetzelfde is hoe het gaat in de regering en het bestuur van land en provincie; en ook van de gemeente.

Maar er is nog een tweede reden waarom de jongeren omwille van zichzelf niet afzijdig mogen blijven van de politiek.

Hier is ervaring en voorlichten ook van grote betekenis. Er is misschien geen ding waar iedereen sneller zijn mening en oordeel over klaar heeft als over de politiek. En er is misschien ook geen ding waar het moeilijker is er een juist oordeel over te krijgen.

Nu zal men mogelijk zeggen: als het politieke vraagstuk zo’n moeilijk vraagstuk is, houd er dan de jongelui, de onbedrevenen uit, laat hen maar liever niet meepraten. Laat hen maar wachten tot zij wat meer ervaring van het leven en van de mensen hebben.

Dat zou zin hebben als wij met het pleiten voor het meedoen van de jongeren in de politiek pleitten voor het hoogste woord voor hen, maar niet als wij bedoelen haar er jong in te brengen om jong te leren wat men zo maar niet in enen leert. Ik zal helemaal niet verbloemen dat men in de politiek voorzichtig wezen moet, dat men er de dingen goed onder ogen te zien heeft, dat dus vooral de jongeren, die graag hard op weg gaat, bedaard en geleidelijk aan moeten doen en luisteren moet naar ouderen die meer ervaring hebben en de dingen beter overzien. Maar als men er niet jong mee begint, dan loopt men precies het grote gevaar dat men zonder naar elkaar te luisteren maar doorredeneert, terwijl als men jong al in de politieke actie betrokken wordt, men als vanzelf zich zal laten leiden, begrijpen dat men niet meteen het hoogste woord te voeren heeft. Het is voor de jongeren dan ook daarom van zo grote betekenis dat zij jong bij de politiek komen omdat, willen zij in die actie wat worden en resultaat behalen, het nodig is dat zij zich laten beleren en in die actie geleidelijk aan omhoog gaan. Zo krijgt men een rustige politieke ontwikkeling, een politieke opvoeding, zo zal het mogelijk zijn dat wij een doorleven van de politiek krijgen, terwijl nu veelteveel de politiek in het leven staat als een ding waar men niet helemaal buiten kan maar waar men zich niet te veel mee inlaten moet, een ding, waar men weer aan denkt wanneer het op verkiezingen aanloopt, maar waarvan men niet ziet dat het een plaats en een grote plaats innemen moet in ons dagelijks leven.

Jong moet men al een begrip zien te krijgen van wet en regering, van staat en maatschappij, van de manieren waarop men aan het tot stand komen van een wet meewerken kan en meewerken moet, van de manieren waarop men wat doen kan om het land zo goed te laten regeren. Men moet in zijn jonge jaren al horen hoe in een hele hoop landen de zaken niet naar onze zin zijn gelopen omdat wij katholieken ons niet inlieten met de politieke kwesties of daarbij [het] niet eens waren of misschien niet wisten wat onze houding wezen moest.

In dit verband zou ik onze jonge Friezen willen wijzen op het belang om de politieke vraagstukken bij te houden, daarover ook wat te lezen. Ons Noorden heeft steeds zijn best gedaan, maar slaagt er de laatste tijd bijzonder in inzicht en leiding te geven. Laten ze dat lezen.

Maar is het voor de jongeren zelf van grote betekenis dat zij, hoe jong zij zijn, al in de politieke actie betrokken worden omdat zij er op die manier geleidelijk aan inkomen en jong wennen aan de plicht van ons allemaal om voor het behoud en de vooruitgang van de maatschappij aan het politieke leven deel te nemen, ook bezien van de kant van de politieke actie heeft het zijn grote waarde dat de jongeren meedoen in de politiek.

Het ziet er niet te best uit om ons heen. Wij weten niet waar het heen moet. Van alle kanten, zou men zeggen, komt de storm op om het schip van staat te laten vergaan in de golven van communisme en anarchie, van godsontkenning en oorlog. De storm is er eigenlijk al en al is het hier in ons vaderland gelukkig genoeg nogal rustig en is het hier nog geen onweer, de lucht is hier toch ook al akelig betrokken en grijs genoeg om ons te waarschuwen dat wij heel voorzichtig moeten zijn. Wij mogen de bliksemafleider wel eens nakijken en wat gevaar van inslaan biedt mogen wij snel binnenhalen. De stormvogels vliegen ook al over ons land, laten wij de ogen daar maar niet voor sluiten. Wanneer wij horen hoe het nu in Spanje gaat[3], dan komt ons de vraag op: hoe bestaat het. Wij weten dat het hier in 1918 ook maar een heel klein beetje gescheeld heeft of wij hadden hier ook de revolutie gehad[4]. En geloof maar, er lopen in Nederland en ook in Friesland genoeg rond die het hier heel graag zagen zoals het in Rusland en nu in Spanje gaat. Er is soms zo’n beetje nodig om het vuur bij het kruit te brengen. Wij hebben in 1918 gezien wat een betekenis het gehad heeft dat er toen een regering was die rechts stond. Met een links min of meer socialistisch bestuur was het toen vast en zeker naar de revolutie gegaan. Nu het stormt op zee en het schip van onze staat bedreigd wordt door de stormen rondom, nu mogen, zoals het in zeemanstermen heet, alle hens wel aan dek, nu moet wel ieder die helpen kan, meedoen om het stuur vast te houden en het water dat instroomt uit te hozen. Dat wil zonder beeldspraak zeggen dat wij allemaal moeten meedoen om de juiste mensen aan het stuur, in de regering te houden en te krijgen en de invloed te verkleinen van diegenen die naar onze zin een gevaar zijn voor de maatschappij, die de staat en het land in een richting sturen die wij een ramp noemen.

Wij kunnen geen man missen. Het gaat om het hoogste en van beide kanten wordt er, om zo te zeggen, alles op gezet. Als wij niet met alle krachten waarover wij kunnen beschikken aanpakken dan gaan wij ten onder. Willen wij ons land bewaren en besturen laten naar dat wij weten dat Onze Lieve Heer wil, dan mag niemand achterblijven en dan moeten vooral de jongeren helpen.

Niet alleen omdat zij het getal groter maken, dat is per slot van rekening niet de hoofdzaak, maar omdat zij in de organisatie haar eigen plek kunnen inruimen en een hoop werk kunnen doen dat van de hoogste betekenis is. Zoals de maatschappij zelf, zo is ook haar politieke actie met een organisme te vergelijken, met een lichaam waarvan elk deel zijn eigen werk heeft en alles in dienst is van het geheel. En in de politieke organisatie moet er een grote indeling en verdeling van het werk zijn. Het is uitgesloten dat daarin één alles doen kan en evenmin dat allemaal hetzelfde doen. Men moet het werk onder elkaar verdelen en als men dat met overleg doet dan is er plaats voor de jongeren, dan is het meedoen van de jongeren een uitkomst bij het gebrek aan krachten waar men voor een goede actie over te beschikken heeft.

En nogmaals, niet alleen om het getal, nee, de jongeren hebben ook eigenschappen waardoor zij een heel bijzondere plaats in de organisatie kunnen innemen zodat, als zij niet meedoen, er weer zoveel minder zijn die helpen, maar ook gemist wordt wat alleen de jongeren ons geven kunnen.

Wat kunnen de jongeren ons vooral brengen?

Wij weten dat de jongeren nog vol zijn van idealen, vol geestdrift en enthousiasme, de dingen in het algemeen moediger en blijmoediger bekijken, op hen het pessimisme geen vat heeft, maar [dat] zij in optimisme leven. Zij zien het leven van de zonnige kant. De bezwaren die menige oudere maakt voelen zij zo niet aan, zij stappen er veel gemakkelijker overheen en geven zo direct de moed niet op. Er zit bij hen nog strijd in, zij zetten er in de regel vaart achter als zij er iets door willen hebben. Het gaat flink aan de gang met hen, ze houden helemaal niet van langzaam. Als iets gebeuren moet en zij zien in dat het betekenis heeft, dan kunnen zij maar slecht uitstaan dat het op zijn elfendertigst gaat.

Dat zijn allemaal kostbare eigenschappen in de actie, ook in de politieke actie; en daarom is het zo goed dat de jongeren met die eigenschappen deelnemen aan die actie. Er schuilt wel een klein gevaar in: geestdrift kan gemakkelijk onstuimigheid worden, moed en vaart kan de bezwaren wel eens al te licht doen wegen en in onvoorzichtigheid omslaan, maar om het gevaar – dat gemakkelijk weggenomen kan worden als de jongeren dat zelf maar met ons inzien – mogen wij die kostbare hulp die de jongeren in de politieke actie kunnen bieden niet afwijzen of ook maar met zorg en bekommernis aanzien. Nee, wij moeten de jongeren in onze actie hebben. Jongeren, wij kunnen niet zonder jullie omdat wij de kostbare eigenschappen die jullie hebben voor onze actie zo nodig zijn als brood.

 


  1. Typoscript van een lezing gehouden op 17 mei 1931 op de ‘Katholieke Gewestelijke Landdag’ in Amicitia, Sneek.
  2. De Rooms-Katholieke Staatspartij (RKSP).
  3. In april 1931 had in Spanje ‘links’ (socialisten en republikeinen) de verkiezingen gewonnen waarna de koning, Alfons XIII, het land verliet en de republiek werd uitgeroepen.
  4. Hier wordt waarschijnlijk gedoeld op de (mislukte) poging van Piter Jelles Troelstra, leider van de sociaaldemocraten (SDAP) om, in november 1918, ook in Nederland een omwenteling te bewerkstelligen.

 

Translation: Jan K.H. van der Meer

Published: Titus Brandsma Instituut 2023