Z. Aloysius Rabata

1940

Article

 

Z. Aloysius Rabata

[1]

Allereerst een voorbeeld van vergevingsgezindheid. Door een belager doodelijk gewond met een pijl, trad hij dezen niet alleen tegemoet met de woorden “Vrede, vrede, moge Onze Lieve Heer u zegenen”, maar weigerde hij ook tot het laatste, diens naam bekend te maken. “Laat zijn, wie het wil, laat hem in vrede, ik vergeef hem”, zoo weerde hij alle onderzoek af. De aanval was een wraakoefening , omdat hij met vrijmoedigheid opkwam tegen schending der eerbaarheid. Men achtte hem er om en velen namen zijn lessen aan, omdat hij bekend was als de eerbiedwaardige, de heilige Pater, van wien men vertelde – en niet zonder grond – dat hij voortdurend vastte op water en brood, zijn lichaam tuchtigde tot bloedens toe en een ijzeren boetegordel hem voortdurend de boetvaardigheid deed beoefenen. Om zijn deugd en stiptheid was hij Prior geworden in het klooster van Randazzo op Sicilië, een klein arm kloostertje. Maar hij ontzag zich niet, er den bedelstaf voor op te nemen.

Men wist al spoedig, dat het meeste, dat hij kreeg, naar de armen ging en het klooster er zich allerminst mee verrijkte. Vaak was hij, voordat hij van zijn bedelweg in het klooster terugkwam, al weer alles aan de armen kwijt.

Niet slechts voor de armen bedelde hij, maar er liep naar kerk en klooster een kronkelende holle weg, die met zijn bochten en schuilhoeken een gelegenheid was tot veel, dat niet paste. Hij rustte niet, vóór hij het noodige geld bijeen had om de gronden langs dien weg te koopen en schaamde zich niet, zelf schop en houweel in den grond te steken om den weg recht en breed te maken en te bestraten en zoo die gelegenheid tot zonde weg te nemen.

Hoe goed en liefderijk, hoe nederig en ingetogen hij ook was, hoezeer de menigte hem eerde als een heilige, zijn optreden tegen het kwaad berokkende hem ook den haat van enkelen. En een dezer was wraakgierig genoeg om vanuit een hinderlaag den Prior aan te vallen en een pijl op hem af te schieten, die hem een gapende wonde aan het hoofd toebracht. Hij herkende zijn moordenaar, maar dacht niet aan wraak.

Hij wist, dat het zijn dood was en voorspelde dien ook aan zijn medebroeders.

Hun zorgzame verpleging gedurende enkele maanden mocht niet baten. Versnaperingen, die zijn lijden konden verlichten, wees hij af als niet noodig. Biddend ging hij den dood tegemoet. Hij stierf 60 jaar oud 8 Mei waarschijnlijk in 1503. Hij was in Monte San Giuliano bij Trapani geboren, waar ook eens de H. Albertus het levenslicht zag. Zijn feest wordt reeds sinds eeuwen gevierd op 11 Mei.

 


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. XXIX, June 1940, p. 36.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2022