Zal. Teresia v.d. H. Augustinus en gezellinnen

1940

Article

 

Zal. Teresia v.d. H. Augustinus en gezellinnen

[1]

De wreedheid van de Revolutie, die op het einde der 18e eeuw alles onverbiddelijk omverwierp en wier slachtoffers Parijs met hun bloed kleurden, zette in wonderen glans het voorbeeld der 16 ongeschoeide Carmelitessen, wier priorin Teresia van den H. Augustinus heette. Bij het begin der Fransche Revolutie werden zij uit haar klooster van Compiègne verdreven, en toen de haat tegen den naam Christen van dag tot dag toenam, werden zij gevangen genomen en in Juni 1794 in de gevangenis geworpen. Dit vervulde haar met groote vreugde, want nu zij allen weer vereenigd waren, beschouwden zij de gevangenis als haar klooster, verrichtten er haar godvruchtige oefeningen voor zoover zij konden, en wekten elkaar tot den marteldood op.

Eenigen tijd later werden zij uit de gevangenis geleid op ruwe karren, met de handen op den rug gebonden, begeleid door soldaten, naar Parijs vervoerd, waar zij allerlei beleedigingen van het volk hadden te verduren. Op dien lange tocht beschouwden zij als haar eenige troost, dat zij zich aan God voor de Kerk en de medeburgers als slachtoffers konden opdragen. Toen zij te Parijs aankwamen, werden zij in een afschuwelijken kerker opgesloten, waar nieuwe en vreeselijke folteringen haar wachtten. Maar zij werden in haar moed en wilskracht niet geschokt. Den 16en Augustus werden zij plotseling voor het gerecht geleid en zonder getuigen of verdediger door de rechtbank in een overhaaste en rumoerige zitting veroordeeld om onthoofd te worden, op dezen grond alleen, dat zij trouw waren aan haar Orde en groote godsvrucht hadden tot het goddelijk Hart van Jesus. Dit vonnis stemde de sterke vrouwen tot onbeschrijfelijke vreugde, daar zij er nu zeker van waren, dat zij moesten sterven om haar Geloof en derhalve de martelkroon zouden verwerven.

De tocht van de gerechtszaal naar de quillotine geleek een triomftocht. Blijdschap lag op het gelaat van de moedige dienaressen Gods, terwijl ze onophoudelijk dank brachten aan God in wisselende lofzangen. Toen zij het schavot ontwaarden, verhieven zij zich op de kar, knielden daarna rondom haar priorin Teresia en zette de hymne ‘Veni Creator’ in. Zij vernieuwden de doopbeloften en haar kloostergeloften en de beul onthoofdde haar achtereenvolgens, beginnende bij de novice Constantia.

Als even zoovele geurende rozen vielen zij een voor een voor haar goddelijken Bruidegom, terwijl Teresia ieder afzonderlijk aanmoedigde om heldhaftig te sterven voor Christus, en tenslotte zelf als een andere Machabeesche moeder als laatste haar hoofd bood aan den beul. De faam van den moedigen dood dezer martelaressen verspreidde zich snel, en in de nieuwste tijden plaatsten wonderen haar in een nieuwen glans. Daarom heeft Paus Pius X deze zestien bewonderenswaardige Carmelitessen op de lijst der gelukzaligen geplaatst, als een eer en sieraad van den Carmel; haar feest wordt in de Orde gevierd op den 24en Juli.

 


  1. Published in: Carmelrozen, Vol. XXIX, July 1940, p. 60.

 

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2022