Zelfverloochening

1938

Encyclopedic entry

 

Zelfverloochening

[1]


Zelfverloochening, de deugd, welke allereerst gevorderd wordt om de liefde tot God en den naaste te kunnen beoefenen. Eigenlijk een vorm van liefde tot God en den naaste, waarbij men zichzelf als doel zijner neigingen uitschakelt en opoffert om slechts bedacht te zijn op de eer van God en het heil van den naaste. Zij wordt geëischt, omdat onze natuur tot het tegenovergestelde dringt. Christus heeft Zichzelf daarvoor ten voorbeeld gesteld: “Wie Mij wil navolgen, verloochene zichzelf”. Het Evangelie verbindt de z. met de oefening van versterving, boetvaardigheid, ootmoed, geduld en algeheele overgave aan God, welke dan ook hare noodzakelijke gezellinnen zijn. Het wezenlijke der z. bestaat wel in het zich ontzeggen van hetgeen de natuur bevrediging schenkt. En dit niet alleen in het stoffelijke, maar nog meer in de geestelijke orde als eer, erkenning, verontschuldiging enz. Soms wordt de z. al te stoffelijk gezien en met → zelfkastijding enz. verward, terwijl deze er slechts een ondergeschikt, zij het noodzakelijk onderdeel of gezellin van is. Het hoogst gaat de z. in het offer van het leven voor God of den naaste. Het is wenschelijk, de z. zooveel mogelijk positief te zien, d.w.z. als den positieven wil te doen wat de liefde vraagt, met opoffering van zichzelf. De z. is de naaste weg tot vereeniging met Christus en aldus de naaste weg tot een innerlijk leven.

Brandsma.

 


  1. Published in: De Katholieke Encyclopaedie, Vol. XXIV, c. 542. The NCI preserves the typescript.


© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2019