Eigen en vreemd in het onderwijs aan kinderen

Dutch translation of Eigen en Frjemd by it Berne-underrjucht

by Jan K.H. van der Meer

 

Eigen en vreemd in het onderwijs aan kinderen

[1]

Frisia non cantat, ratiocinatur”, zegt het oude spreekwoord wat zoveel wil zeggen als dat de Friezen de dingen meer prozaïsch dan poëtisch bekijken, meer zakelijk dan dichterlijk, niet voor ideeën stormlopen, maar nuchter met de feiten rekenen, zich niet zomaar overgeven, maar alles eerst eens van alle kanten overdenken en bespreken willen. Wij zijn niet zo impulsief en lopen niet zo hard van stapel. Wij hebben vanouds de naam dat bij ons alles op zijn elfendertigst gaat en het lang duurt voordat wij het eens zijn en eensgezind optrekken. Maar als de Friezen dan ook eensgezind zijn, als ze alles goed overlegd hebben, dan zal het ook doorgaan en houden ze vast. Dan zijn wij Friezen koppig en wijken wij niet zo gemakkelijk voor wie ons in de weg zou staan. Wij voelen ons nog wel [wat] en wij kunnen nog wel wat en het is ons lang niet allemaal onverschillig. En vooral: men moet niet aan Friesland komen. Het zit ons altijd nog hoog en wij houden er meer van dan wij zelf vaak willen weten. Het blijkt weer op avonden als deze hoeveel wij nog op hebben met ons Friese land en ons Friese leven, met onze taal en onze gebruiken. Het doet ons weer eens goed dat wij met Friezen onder elkaar zijn en de Friese bijeenkomsten buiten Friesland zijn in de regel best bezocht omdat wij het nodig hebben de band met Friesland te bewaren, met het Fries verbonden te blijven. Wij hebben ons er wel aan moeten wennen dat wij onze Friese zin wat besloten houden omdat wij leven tussen een hele hoop die er niets voor voelen, maar zo nu en dan moeten we toch de kans hebben ons weer eens als Friezen uit te leven, weer eens een oude Fries te zijn en weer eens op te halen wat daarin voor ons besloten ligt. Men kan dat zo precies niet zeggen wat ons allemaal aan ons volk, aan ons land, aan onze taal verbindt, maar het is meer dan een eis van het hart, ons verstand zegt ons dat er diepere gronden zijn, dat het meer is dan een zin, meer dan een mode, maar dat zoals het kind om moeder roept, zo hangt de mens aan zijn land en volk en taal. Ze hebben zijn eerste levensjaren om hem heen gehangen, hij is daaraan gewend en verwend, hij kan ze niet meer missen. Een kind kan niet altijd thuisblijven en gaat mettertijd weg uit het ouderlijk huis, maar hij zal als jongeman, evenmin als man, dat ouderlijk huis vergeten en is altijd blij als hij opnieuw terugkomt in het oude kringetje om de kachel, op de plek waar vader werkte voor moeder en hem, waar ze met elkaar leefden; en als dan de oude geluiden hem weer in zijn oren klinken die hij als kind hoorde en nimmer vergeet hoe oud hij ook wordt. Ik ben nu vijftig[2], maar ik hoor en zie nog, al woon ik bijna veertig jaar buiten Friesland, nog altijd de vierkante forse toren van Bolsward met de torentjes van de Roomse kerkjes. Ik hoor het luiden van de zware klokken en het kleppen van de lichte en daardoorheen de klokken van Hichtum en van Burgwerd en het kan nog in mij zingen op alle uren van de dag waarop vijftig jaar geleden en nu nog regelmatig de klokken inzetten. En zoals de klokken weer voor mij luiden als ik aan Friesland denk, zo ligt het land weer voor mij open en zie ik in de weilanden en de hooioppers, het vee en de boerenplaats, de lanen en de wegen, de hoge houten bruggen en boogbruggen van het oude land en ik wil ze nog eens zien en het doet je goed als je het weer terugziet. Zo zal het jullie ook wel ongeveer gaan. De een voelt het wat sterker dan de ander, de een kan zich wat meer losmaken dan een ander, maar wij zijn allemaal te zeer gehecht aan wat wij gewend zijn dan dat wij ons vrij kunnen maken van wat ons als kind werd gegeven als iets goeds en met ons opgegroeid is als een tweede natuur. Wij Friezen zijn, ik wil het nog eens zeggen in dit verband, zakelijk en nuchter en wij lopen niet zo hard om onze liefde uit te spreken en te laten blijken, wij moeten er eerst eens over nadenken. Maar hoe nuchter wij ook mogen zijn, ook voor ons heeft de Friese grond zijn aantrekkende kracht.

Het sterkste voelt men zulks wanneer men lang in den vreemde is. Is de kring waarin men belandt niet zo heel anders, nu, dan past men zich aan en voelt de overgang niet zo; maar is men ver weg, in heel andere kringen dan komt de heimwee, dat missen van wat men gewend is, veel harder aan. Hoe groter het verschil er dan ook is tussen wat men gewend is en wat men ervoor in de plaats krijgt, hoe luider de eis zal wezen om van het oude toch wat te houden en te bewaren. Men kan niet alles missen waarmee men groot geworden is. En zo zien wij dat in den vreemde de gezelschappen van Friezen zo gemakkelijk bestaan en daarin het bewijs ligt dat de Friezen er prijs op stellen nu en dan eens bijeen te komen om de oude spraak nog weer eens te horen, van het oude nog weer eens wat in zich te laten opleven. Het is merkwaardig. Van de ene kant wil men geen Fries meer zijn, legt het oorijzer af, spreekt de Hollandse of een andere taal liever dan de Friese, maar van de andere kant kan men er niet buiten en leeft men weer op als men nog eens hoort en ziet van Friesland en de Friezen. De natuur gaat hier ook weer boven de leer. Het verschil is te groot tussen wat de Fries in zijn jonge jaren om zich heen heeft en dat wat hij later hoort en ziet dat er bijna altijd wel een zeker heimwee over de Friezen komt wanneer zij hun taal en oude gebruiken moeten prijsgeven.

Er zijn twee soorten begeerte in de mens te onderscheiden. De eerste is een vredige, de tweede een strijdbare.

De eerste gaat uit naar hetgeen de mens ziet als goed en eenvoudig onder zijn bereik, de tweede wordt eerst gewekt wanneer het gevaar dreigt dat het hem ontgaat, of ook wanneer het moeilijk is in het bezit ervan te geraken. Wij mensen zijn een beetje ingesteld op de strijd. Wij vechten graag en de Friezen zit dat van ouds in het bloed. Het moet niet allemaal vanzelf gaan. Wij waarderen pas wat ons moeite kost. En vaak komt de waardering pas wanneer men ons wat ontnemen wil wat wij hebben of wij voelen dat het ons ontgaat. Hoeveel dingen zijn er in ons leven waar wij weinig of geen waarde aan toekennen totdat men komt om het weg te nemen. Een hoop dingen die wij nooit gebruiken, amper weten dat we ze hebben, worden plotseling allernoodzakelijkste dingen wanneer men ons vraagt of wij ze niet willen missen. Dat is niet puur inbeelding, nee, wij voelen dan dat zo’n ding een plaats heeft in ons hart en in ons leven, misschien tot nu toe te weinig gewaardeerd maar toch van zo grote waarde voor ons dat we er weer gebruik van willen maken. Wij slapen vaak half. En er moet wel eens een dief dreigen te komen om ons op tijd wakker te houden.

Zo is het nu ook een beetje met onze Friese actie. Wij Friezen hebben een hoop op met onze taal en gebruiken, met ons land en ons volk, maar heel duidelijk zijn we er niet over; ik zal niet zeggen dat de Friezen zitten te slapen wanneer het over hun taal en gebruiken gaat, hier tenminste niet, maar het leeft zo’n beetje heen en zij voelen amper dat hun schat hun ontgaat. Die dat nader voelen en zien, de Friezen in den vreemde, de Friezen buiten Friesland, de Friezen die wat aandacht schenken aan wat in Friesland en met Friesland gebeurt en die hangen aan hun grond; die zijn zo zoetjesaan in actie gekomen omdat ze zagen dat het verkeerd liep. Het gaat erom, niet om het Fries te laten leven, het leeft gelukkig genoeg, maar om wie Fries is in deze tijd nog het genot van zijn Fries te geven, het Fries tot zijn recht te laten komen. We zijn het kwijt voordat we het merken. Het ontsnapt ons met al de nieuwe dingen die van de kluizenaar een kosmopoliet maken. En wij kunnen het toch niet missen. Wij krijgen er heimwee van. En hoe meer gevaar wij zien dat het Fries eronder raakt, des te meer voelen wij ons verplicht te redden wat er te redden is van het oude eigene.

Nu wij op een avond als deze bij elkaar zijn en het ons weer eens goed doet de oude moedertaal te horen, daarin te zingen en ons eens uit te spreken, nu komt het weer sterker in ons op dat het niet verloren mag gaan, dat daarmee in ons iets voortleeft en in stand gehouden wordt, dat wij van kinds af hooggehouden hebben en graag heel ons leven bij ons houden, de band met de oude traditie, de band met Friesland.

De Friezen zijn er niet voor Friesland, maar Friesland is er voor de Friezen. Als wij prijsstellen op het bewaren van het Fries, dan moet dat niet zijn omdat het toch wel een mooie taal is en het zonde zou zijn als ze verloren ging. Met zo’n argument moeten wij heel voorzichtig zijn. Het Fries moet, levende taal zoals het altijd geweest is en gelukkig genoeg nog is, niet in stand worden gehouden als een weeldeartikel, als het ding van kunst en schoonheid, het moet niet kunstmatig in leven blijven; het moet leven en als een zaak die leeft in ons, Friezen, moeten wij het in ere houden. Niet omdat de Friese taal op zichzelf mooi is, maar omdat ze aan ons Friezen het genot verschaft van de uiting in de taal die wij spraken als kind en waar we aan gewend zijn van jongs af aan, omdat het een eis is van de Friezen die nog steeds hun eigen leven leven en hun eigen taal waarderen, niet om haarzelf maar om ons die haar niet missen kunnen, daarom moet het Fries in stand blijven. Het doet ons goed het Fries te horen, het is een eis van het hart, wij willen Fries en omdat wij willen dat zij bestaan blijven zal, zal zij bestaan zolang wij leven. De taal is geen abstracte zaak maar een levende zaak. De taal bestaat in en door de mensen die haar spreken en die zich willen uiten in die taal die zich op menig ogenblik in geen enkele taal beter kunnen uiten, beter hun hart kunnen uitspreken dan in het Fries. Dat is met het Fries nog het geval. Voor menig doel hebben wij niet zo’n grote behoefte meer aan het Fries, wij kunnen vaak beter Nederlands of een andere taal spreken en wij doen dat ook met plezier, maar onder elkaar, wanneer wij als Friezen weer eens bij elkaar zijn, dan spreken en zingen wij toch eens graag in de oude taal en horen en zien wij helder voor onze oren en ogen dat die taal nog volop leeft.

En dan mag de ene of andere kunstenaar zeggen dat hij die taal prachtig vindt, de ene of andere taalkundige dat die taal bewaard moet blijven als schakel in de ontwikkeling van de taal, als historisch monument of weet ik hoe men ze soms al noemt; niet de kunst of de wetenschap moet onze taal in stand houden, maar ons Friese leven waarin de taal niet gemist kan worden.

Wij zijn er nu eenmaal en ik zou haast zeggen, nadat wij na jaren strijd in het grote verband van Nederland zijn opgenomen, nu moet men ook maar met ons aanmodderen. Wij zijn er nu eenmaal en omdat wij in het grote verband opgenomen zijn en dat zeker ook iets goeds voor ons is, daarom moeten wij ons ook wat schikken en plooien naar de anderen. Er moet eenheid zijn en in de taal van Nederland moeten wij ook thuis zijn. We moeten niet met ons Fries te koop lopen bij lieden die dat niet verstaan, wij moeten niet zeggen: ik spreek Fries, men moet mij maar verstaan. Maar wij hoeven de inschikkelijkheid niet verder te voeren dan nodig is. Wij zijn er ver genoeg mee gegaan en in plaats van dat men ons verwijt dat wij particularistisch zijn en ons op onszelf houden, zou men ons wel mogen prijzen dat wij zo goed en zo inschikkelijk waren. Wij zijn misschien wel te ver gegaan. Maar dat is nu zo. Laten wij de toestand maar nemen zoals die is. Wij zullen niet kunstmatig het Fries leven inblazen. Maar wij willen niet meer kwijt wezen dan we al zijn en wij moeten redden wat er te redden is om voor onszelf en voor die na ons komen nog de mogelijkheid te bewaren zich te uiten in hun eigen taal.

Wij doen dat nog, maar wij voelen zelf dat het mooier en beter kon, dat wij het Fries wel in onze jonge jaren gesproken hebben, dat wij het altijd nog wel kunnen, maar wij kunnen het amper schrijven en lezen. Wij willen het Fries, maar wij gebruiken eigenlijk de middelen niet om het goed te kunnen gebruiken. Of liever, wij kunnen die middelen haast niet gebruiken. Men moet niet menen dat wij op Fries onderwijs aandringen omdat wij daardoor het Fries in het leven willen houden, nogmaals het leeft wel en zal nog lang leven, maar omdat het, nu het leeft, beter en waardiger leven moest. Waarom moet ons Fries zo gebrekkig zijn en wij een taal spreken die wij niet lezen en schrijven kunnen. Dat is geen toestand die gezond is. Wij begrijpen wel dat het Nederlands in de meeste omstandigheden van ons leven onze omgangstaal en onze schrijftaal moet zijn en wij zouden onszelf lelijk voor de gek houden als wij het Fries in de plaats van het Nederlands wilden zetten. Wij leren ook andere vreemde talen omdat wij die niet kunnen missen in ons leven, maar om het Fries goed te gebruiken daar waar wij het vrij kunnen gebruiken, daar waar het ons een genot is Fries te spreken en te zingen, daarvoor moeten wij als kind er toch wat meer van leren. Het is nu half en minder dan half werk. Daar zal Nederland niet verkeerd bij varen. Het is voor een staat niet nodig dat alles in alles één is, de gemeenschap is een organisatie, of wil men: een organisme, waarin verschil van delen zeer wel toelaatbaar, zo niet goed, is.

Ik zei daarnet al, wij zijn nu eenmaal in Nederlands verband. Men moet nu met ons aanmodderen en ons nemen zoals we zijn, met onze rechten en onze redelijke eisen. En dan moet men er vrede mee hebben dat wij van ouds een eigen taal hebben die misschien wel eens sterven kan, maar nu in elk geval nog leeft. En men moet ons die levende taal laten en door wetten niet onmogelijk maken die op een behoorlijke manier te gebruiken. Laat de regering dat maar aan de Friezen over. Zo dom zijn we niet dat wij onze kinderen eraan zouden wagen dat ze minder Nederlands leren. Men kan nog wel een beetje vertrouwen in ons Friezen hebben. Wij menen, en de ondervinding is daar om te bewijzen, dat het onderwijs in het Fries de kennis van het Nederlands allerminst in de war stuurt. Is onze kennis van de Nederlandse taal minder of beter geworden sinds wij er eens een taal bij geleerd hebben? Dat moet men nu weer niet te ver uitrekken. Men kan niet aan het [hooi] opladen blijven met een weiland dat niet meer dan zoveel hebben kan. Zo moet en ook weer niet te veel van het Fries willen leren maar toch genoeg om onze taal te kunnen lezen en schrijven.

Die eis stamt niet van vandaag de dag. Wij kunnen zeggen dat het een eis is van nu ruim honderd jaar. Wij hebben een paar jaar geleden het honderdjarige bestaan gevierd van het Friesch Genootschap. In hetzelfde jaar dat dit Genootschap gesticht is, is ook door de griffier van de Rechtbank in Leeuwarden, Meester Dr. Daniël Beucker Andreae, een ontwerp gemaakt van onderwijs in het Fries, spreken, lezen en schrijven op alle scholen van Friesland. Maar er was een groot obstakel dat dit vijftig jaar niet uit te voeren liet. De spelling was niet één en ieder spelde op zijn manier. Het Fries leefde toen zeker zo levend als nu, maar meer als een spreektaal dan een schrijftaal omdat men eigenlijk niet wist hoe men de taal schrijven moest; en door dat gemis van een eenheid in de spelling het lezen ook moeilijker werd. Door de verschillende spelling ging ook de indruk van de eenheid van de taal verloren. Het zou nog vijftig jaar duren voordat er eindelijk eenheid kwam. In 1879 gaf het oude Gezelschap zijn handleiding uit voor wie in het Fries schrijven wil, De Fryske boekstavering[3] en op de beginselen van deze handleiding begonnen de Staten met het Lexicon Frisicum in vier deftige delen.

Nu zijn we weer vijftig jaar verder. We zijn er niet op achteruit gegaan, wat men soms wel mag denken. Het Fries zal mogelijk wat minder worden gesproken omdat het verkeer hoe langer hoe meer mensen van verschillende kanten bij elkaar brengt en naast de Friezen hoe langer hoe meer niet-Friezen in Friesland komen die zelf de taal vanzelf niet spreken maar met wie men ook geen Fries kan spreken. Maar er blijven nog altijd Friezen in Friesland en Friezen die van hun land en van hun taal houden. En het wordt mogelijk minder gesproken, maar zeker meer geschreven en gelezen. Men staat er verwonderd over hoeveel er alle jaren, nee, alle maanden, alle weken, ik kan wel zeggen alle dagen aan Fries geschreven en gelezen wordt. Er zijn niet meer alleen de Almanakken, de toneelstukjes van de wintermaanden en de feesten, de liederen en de gezangen, maar er zijn tijdschriften, maandbladen, bibliotheken, boeken en brochures bij honderden; en niet te vergeten de kranten die haast allemaal regelmatig uitkomen met Friese rubrieken. Elke Fries krijgt regelmatig zijn Fries onder de ogen; en mooi Fries, Fries dat als muziek in de oren klinkt waar ik graag naar luister omdat ik dan weer het oude geluid in de oren krijg, het levende geluid dat muziek is voor het Friese hart. Wat een mooie liederen worden er gezongen. Wij horen het deze eigen avond. En er zijn gelukkig genoeg nog Friezen die het Fries ook beter spreken dan ik die het haast ontwend ben. Ik heb al in zoveel landen en talen omgezworven dat ik het fijne gevoel van het oude Fries, niet om het te horen maar om het te spreken, haast kwijt ben. Zo moeten jullie mij als zwerver buiten Friesland vergeven dat ik niet altijd een Fries spreek als jullie hier wel eisen konden.

En wat een mooie boeken worden er geschreven. Het Fries heeft in deze tijd een letterkunde als het nimmer gehad heeft. Men meende dat het dood is, het is nimmer zo levend geweest. Het is met recht een cultuurtaal geworden. Die taal heeft zin in het leven van een Fries. Hij vindt in die taal de ontplooiing van zijn hart. Hij kan er in lezen waar hij behoefte aan heeft. Hij zou een gruwel zijn als de Fries die schatten van zijn land, van zijn taal niet genieten kon. En hij kan die niet genieten als hij de taal niet beter leert dan nu het geval is. Het is eigenlijk een schande dat het zo op een half uurtje na schooltijd moet worden gezocht, terwijl het toch iets is dat bij de normale ontwikkeling van een Fries hoort.

Wij zijn een hele stap vooruitgekomen toen de Friese Staten gekomen zijn met een vrij grote subsidie voor de Friese leergangen. Dat moet men zeggen, die Staten hebben in dat opzicht mooi werk gedaan in Friesland. Door hun steun die zij, om een geschikt orgaan te hebben voor de verdeling, in de handen legden van een Provinciale Onderwijsraad, hebben zij een groot aantal Friese leergangen mogelijk gemaakt en tot bloei gebracht. De Onderwijsraad is wel eens beschouwd als een instrument voor de bevordering van het hoger onderwijs, ze is ook wel ongeveer uit een commissie daartoe voortgekomen, maar haar taak is veel ruimer opgezet en zij heeft een hoofdcursus en een vakantiecursus kunnen instellen die naast de cursussen aan allerhande scholen van openbaar en bijzonder onderwijs al heel wat gedaan hebben en nog veel zullen doen voor een beter gebruik van de Friese taal. Zo bloeit en bloemt nu het onderwijs in het Fries alsmaar mooier en mooier. Wanneer men de getallen hoort van die deelnemen aan al die cursussen, dan voelt men dat zo zachtjesaan een hele hoop Friezen hun taal langzamerhand heel wat beter schrijven en lezen kunnen en wij met een gerust hart naar de toekomst mogen zien. Want dan gaat het Fries niet dood. Waren deze leergangen er niet gekomen dan zou ik bang zijn geweest dat door het bezwaarlijke dat lezen en schrijven dan voor de Friezen hoe langer hoe meer zou opleveren de Friezen geleidelijk aan het Fries lieten varen, het tenminste zo lieten verkommeren dat het zijn eigen dood stierf, maar nu dat bezwaar weggenomen is, en dat moest, dat was Frieslands recht, nu lezen en schrijven de Friezen hoe langer hoe meer weer hun taal en gaat de Friese taal een nieuw leven tegemoet.

Toch zijn we niet waar we wezen moeten. Wij kunnen niet begrijpen dat dat onderwijs in het Fries dat de Friezen eisen en eisen mogen, dat door de Staten gesteund wordt, in geheel Friese kringen ongeveer tersluiks gegeven moet worden, geen plek mag hebben op de scholen in Friesland, op de scholen van Friese kinderen. Men heeft er geen bezwaar tegen dat omwille van een klein groepje dat naar een Gymnasium of een hogere Burgerschool wil, het onderwijs dat lager onderwijs heet voorbereidend middelbaar onderwijs wordt gemaakt; en men maakt alle mogelijke bezwaar wanneer voor alle kinderen die Fries willen leren, voor hun volle leven Fries moeten leren omdat dat de taal is van moeders schoot, naast het Nederlands wat Fries wordt geleerd, van belang voor alle Friese kinderen; en op plekken waar zowat alles Fries is ook van belang voor die niet-Friezen die daar verdwaald zijn. Hoe willen die in Friesland gezamenlijk optrekken als ze stijf en steil vasthouden geen woord Fries te willen verstaan. Voor de steden is het wat anders, dat begrijpt iedereen. Maar er zijn per slot van rekening maar enkele scholen waar het onderwijs in het Fries niet op zijn plaats zou zijn. Dat zou nader bekeken kunnen worden. De Onderwijsraad zal daar heel graag, met medewerking van de gezelschappen, het oog over laten gaan, maar dat kan ik wel zeggen dat, er mogen enkele scholen zijn in Friesland waar men zomaar niet onderwijs in het Fries op het programma kan brengen, daartegenover zijn er een hele reeks scholen waar het een zegen zou zijn. Nogmaals, men hoeft niet te menen dat wij daarnaast geen plek willen overlaten aan het Nederlands. Zo dom zijn wij niet en wij zullen daar de kinderen van Friesland niet aan wagen. Maar wij menen te mogen zeggen dat een beetje onderricht in Fries de kennis van de Nederlandse [taal] ten goede komt. Hetzelfde ziet men toch ook in andere streken, in Duitsland, in Noord-Friesland. Men kan er net zo goed Duits spreken en lezen en schrijven als waar ook in Duitsland; daar heeft het onderwijs in het Fries absoluut geen schade aan gedaan. En zo zal het ook in Nederland zijn. Door een paar uren Fries in de hogere klassen wordt het taalgevoel ontwikkeld en door het verschil dat er is tussen de beide talen meer de aandacht gevraagd voor een heleboel dingen die nu aan de aandacht ontsnappen.

Maar laat ik er meteen bij zeggen dat ik niet tevreden ben met Fries in de hogere klassen. Dat is nodig voor het goede gebruik van de taal, om genot van de taal te hebben in het latere leven waarvoor wij op school toch leren. Maar er is nog een andere kant aan de zaak.

Ik zei zojuist dat het mijn mening is dat de kennis van het Nederlands niet zal lijden onder het geven van enkele uren Fries in de hogere klassen; ik ga verder en zeg dat ik vast van mening ben dat de toelating van het Fries in de allerlaagste klassen heel wat zal helpen om de Friese kinderen tot de eerste begrippen van taal en schrijven te brengen. Waarom moet het kind meteen lezen en schrijven leren in een taal die volledig vreemd is aan het kind. Het gaat toch om de letters, om het begrip hoe onder letters een ding afgebeeld wordt om door het benoemen van de dingen zo zachtjesaan tot lezen te komen en uit de woorden de dingen te begrijpen. Dat is voor de kinderen al een hele toer. De meesters weten daarvan. Waarom dit nu nog moeilijker maken met er een vreemde taal voor te gebruiken. Het gaat er niet om Nederlands te leren maar om lezen en schrijven te leren. Als men daar dingen kan gebruiken uit het dagelijkse leven, hoeveel meer leeft dan dat onderwijs voor de kinderen. Wij weten uit ondervinding best dat de Friezen niet de sterksten zijn in het aanvoelen van een vreemde taal; daar staan, om maar een groep te noemen, de Limburgers ver boven ons. Als men, zoals ik nu al jaren elk jaar, de eindexamens van hogere Burgerscholen bijwoont dan weet men dat de talen in Friesland niet bovenaan staan. Ik zou bijna willen vragen: kan dat ook komen omdat wij de taal al meteen op de verkeerde manier moeten leren, al meteen ons taalgevoel op een verkeerde manier ontwikkeld wordt. Maar laat dat wezen wat het is, waar is dat het Friese kind het allereerste begin niet geriefelijk wordt gemaakt en dat het lezen en schrijven leren moet op een onnatuurlijke manier. Voor de beteren is dat misschien niet zo erg, die leren het ene en het andere spelenderwijs, maar de minder begaafden worden er de dupe van en zijn als een kat in een vreemd pakhuis. Ik durf best een proef aan met een groepje kinderen waarvan een deel eerst lezen en schrijven leert in het Fries, Fries zingt en van buiten leert zoals in de laagste klassen gebruikelijk is en dan eerst Nederlands krijgt, met een ander deel dat meteen alleen Nederlands onder de ogen heeft en er mee aanmodderen moet. Ik zal graag toegeven dat men het kind niet opvoeden kan door zich in alles aan het kind aan te passen. Mogelijk gebeurt het in deze tijd wat te veel.

Het is goed voor de opvoeding dat daarin ook elementen een plek hebben die de kinderen minder aanstaan, waar ze moeite mee hebben. Het wordt hun nu wel erg geriefelijk en gemakkelijk gemaakt. En zo mag er, naast eigen, best ook een vreemd element in de opvoeding, in de ontwikkeling zijn, maar daar hoeft men nu niet mee te beginnen in zo’n voornaam ding als lezen en schrijven leren. Zeker, het kind moet de wereld in en wij kunnen en mogen het niet opsluiten tussen de grenzen van Friesland, niet binden aan de Friese taal, maar wij moeten begrijpen dat de weg naar het verstand van het kind door de zintuigen toch verreweg [het] makkelijkst loopt over de taal van het ouderlijk huis.

Men beseft niet wat het voor een kind is na jaren nog altijd met de vreemde taal te zitten zonder eerst de eigen [taal] geleerd te hebben. Ik heb heel lang gestudeerd maar nog heel lang is voor mij het Nederlands nog een vreemde taal geweest. Die taal[4] zit zo diep. Wanneer men lang in het buitenland is geweest en het Nederlands flauwer is geworden, zoals nu mijn Fries niet meer is als dat [wat] Kalma[5] straks zal laten horen, dan komt het Fries weer omhoog als de sterkste. Ik heb daar aardige bewijzen van gezien en ondervonden.

En de plek die die taal later heeft wanneer het Fries zijn al zo is afgesleten, die plek heeft het nog veel meer bij het kind.

Men heeft weleens gezegd dat, als men in Friesland het Fries gebruikt bij het eerste onderricht, in andere provincies dan ook de gewestelijke taal kan worden gebruikt. Dat gaat in het algemeen niet op. Voor de andere gewesten van Nederland is het Nederlands wel wat vreemder dan het dialect van de streek maar het is geen vreemde taal zoals het voor de Friezen is, een taal waar woorden en zinsbouw volledig verschillen. Ik kan er hier nu niet verder op ingaan. Ik moet er een eind aan maken omdat er nog meer gebeuren moet deze avond en ik al te lang jullie aandacht heb gevraagd, maar dit wil ik tot besluit nog zeggen: dat wij open oog moeten hebben voor het eigene van het Friese volk en wij het kind weliswaar niet alle vreemde dingen onthouden mogen in zijn onderricht, maar voorzichtig moeten zijn met meteen in het eerste onderricht de kinderen met een vreemde taal aan de oren te komen. Dat kan veel, veel beter als het kind een beetje verder is, als het lezen en schrijven kan en dan zo geleidelijk aan niet alleen met de oren maar ook met het gezicht verschil hoort en ziet tussen woorden van verschillende talen, zoals Nederlands en Fries toch zijn voor dat kind.

Er zijn nu eenmaal Friese kinderen. Het kind is er niet voor de school. De eenheidsschool is goed als alle kinderen gelijk zijn. Maar dat zijn ze niet. Er zijn nu eenmaal Friese kinderen en de school is er voor de kinderen, ook voor die kinderen. En daarom moet de school rekening houden met onze Friese eisen en behoeften en moet de regering overleggen en nagaan hoe zij aan die eisen voldoen kan. Zij kan zich er niet vanaf maken met te zeggen dat de Friezen dat zelf maar moeten uitmaken. De regering stelt het programma voor de scholen in. Als zij dat doen wil, goed, maar laat zij dat dan doen in overeenstemming met wat wij eisen en eisen mogen. Die eis is en blijft: op school ook Fries.

Tot welzijn dan van het Friese kind, tot bloei van Friesland en voor een groter genot van de Friezen van hun taal: onderricht in de Friese taal niet in leergangen buiten de school maar op de scholen, op een bescheiden maar vaste plek die haar toekomt.

 


  1. Vertaling van typoscript (NCI OP126.3). Met paarse pen is door een archivaris het jaar 1929 toegevoegd, dat blijkt onjuist. De toespraak is gehouden op zaterdag 15 november 1930 in het American Hotel te Amsterdam b.g.v. de Jaarvergadering van de bond van Friese gezelschappen buiten Friesland, zie: Leeuwarder Courant, 17 november 1930.
  2. Titus Brandsma zou ruim drie maanden later vijftig worden.
  3. De Friese spelling.
  4. Namelijk het Fries
  5. [huygens.knaw.nl › bwn1880-2000 › lemmata › bwn2 › kalma Douwe Kalma] (1896-1953), Friese letterkundige. Ook hij ijverde voor Fries onderwijs op de scholen

 

Translation: Jan K.H. van der Meer

Published: Titus Brandsma Instituut 2022