Het Apostolaat der Hereeniging, wat het is – Warmond

1938

Speech

 

Het Apostolaat der Hereeniging, wat het is, hoe het groeide in Nederland, hoe de toekomstige priesters er hun aandacht aan moeten schenken om het tot den hoogsten bloei te brengen

Rede gehouden in het Philosophicum te Warmond 23 Jan.1938.[1]

 

Eerwaarde Heeren Studenten, tot U[2] toekomstige priesters van het Bisdom Haarlem, van het Bisdom, waar in Nederland het Apostolaat der Hereeniging in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag het eerst en het rijkst wortel schoot, waar het nog altijd de grootste kracht, het meest bloeiende leven heeft, tot U over dit Apostolaat een oogenblik te mogen spreken, acht ik een groot voorrecht, want door Uw geestdrift nog hooger op te voeren en op een solieder grondslag nog meer te bevestigen leg ik in dit Bisdom den toekomstigen bloei van dit Apostolaat vast. U, die hier eenmaal priester zijn zult, U die in allerlei verschillende parochies eenmaal het woord Gods zult spreken, de geloovigen zult voorgaan in het goede, U winnen voor dit Apostolaat, uw jeugdig hart in vuur daarvoor ontsteken, beteekent, dat ik het vuur breng over het geheele Bisdom, niet ineens, eerst over jaren, goed, maar zeker, onwederstaanbaar.

En dan nu in de Bidweek, in de dagen, dat millioenen gehoor geven aan een oproep van een niet Katholiek, die het echter spoedig geworden is dank wel de genade hem geschonken op het gebed van millioenen, door hem tot bidden opgewekt, in deze dagen, nu in de harten van allen die zich Christen noemen het heimwee naar de verbroken eenheid weer wordt opgewekt, nu in deze dagen van genade moet uw hart wel heel bijzonder ontvankelijk zijn voor een woord, dat U opwekt U te scharen in het groote leger, dat steeds grooter wordt om te bidden en te werken aan de hereeniging van de millioenen afgescheidenen met de eene Moederkerk door Christus op Petrus gebouwd.

Wij leven wel in een tijd van groote tegenstellingen, van toegespitst nationalisme en van een chaotische verwarring in het rijk van den geest, maar juist deze ontzettende verwarring en tegenstelling voeren reeds langs den gewonen weg der menschelijke reactie op het kwaad tot een sterken drang naar eenheid en hereeniging. En vooral in uwe harten, waarin gij uw priesterroeping voelt, den drang om U te wijden aan de uitbreiding van het rijk van Christus in de harten, daar moet bij het zien van al die afscheiding en tegenstelling wel een groot [2] leed gevoeld worden, dat zoo mooi door onzen Lieven Heer werd uitgedrukt in de woorden “Misereor super turbam[3]“. Wij zien met innig leed en grooten zorg hoe millioenen afgedwaald zijn niet alleen, maar steeds verder afdwalen, als er geen bijzondere dingen daaraan het halt toeroepen. In het Oosten zien we een 160 millioen, in het Westen schat men het aantal op 240 millioen, samen 400 millioen, dat den naam Christen draagt, prijs stelt op dien naam, maar van de eenheid van de Kerk gescheiden is en daardoor de volheid mist van de genade, welke God door zijn Kerk aan de menschen wil geven.

400 millioen, we zouden ongeveer mogen zeggen, dat is ongeveer op elk lid der Kerk een, die van die eenheid is afgescheiden. Is dat hun te wijten? Of veeleer ons, die verzuimen voor hen te doen, wat Onze Lieve Heer van ons vraagt om aan hen zijn genade te geven. Het is nu eenmaal Gods bestel, dat wij elkander zalig maken. En als wij zoo groote aantallen zien buiten de Kerk dan is dat voor ons wel een beschamende aanwijzing, hoe schromelijk wij te kort schieten in ons werk voor Missie en Apostolaat. Wij mogen niet rusten, voordat wij door ons gebed en onze kleine persoonlijke offers, door gebed en offer, waarvan God alleen getuige is, en door onze studie en ons werk in de zielzorg, zoodra Onze Lieve Heer ons dat te doen geeft, ons uiterste best doen om wat gescheiden is weer te vereenigen.

Wij moeten daarbij niet vertrouwen op ons eigen werk, maar wel wil God, dat er hard gewerkt wordt. Wij moeten begrijpen, dat dit werk gedaan moet worden met alle energie, die in ons is, maar geschraagd en vruchtbaar gemaakt door gebed en offer. Vooral nu, in dezen tijd van nieuwen drang naar eenheid.

De Paus roept priesters en geloovigen op om naast de Missie toch het Apostolaat der Hereeniging te gedenken en zou zijn Ponitificaat gestempeld willen zien tot een Pontificaat van Hereeniging. In groote internationale Congressen komen de Christenen van heel de wereld samen om te beraadslagen, of de eenheid, zoo wreed verbroken, niet op een of andere wijze te herstellen is. Zeker, die Congressen demonstreeren de scheiding nog schrijnender. Ze zijn uiteengegaan zonder eenheid te brengen, de tegenstellingen duren voort, worden misschien nog feller en scherper.

Maar toch. Ik herinner me hier een woord van Prof. Dr. W. Aalders, Hoogleeraar te Groningen[4], die zulk een groot aandeel had in de pogingen tot meer eenheid onder de Christenen van allerlei gezindte en Nederland vertegenwoordigde op meer dan een internationaal Hereenigingscongres. Naar aanleiding van de groote beroemde samenkomst van Lausanne in 1927 schreef hij in de Stemmen des Tijds: [3]

“Ook al is Lausanne niet daar om aan alle moeilijkheden een einde te maken, de roep naar eenheid, die daar is aangeheven, moet als een gewetenskreet worden verstaan. Zooals het is met de gedeeldheid en verdeeldheid der Kerken is het niet goed noch naar binnen noch naar buiten….Daarom is reeds het verlangen naar eenheid van zooveel belang… Het zoeken naar eenheid bewijst inderdaad het bestaan der eenheid, zoo niet als bezit dan toch als waarde..”
“Zooals het is is het niet goed”.

Dit besef dringt steeds dieper door.[5]

Het is een eerste, maar een groote stap.

Daarom ook van zoo groote beteekenis, omdat daarbij het besef levendig is geworden, dat het herstel der eenheid niet gezien moet worden als een spontane terugkeer der afgescheidenen, maar als de vrucht van gebed en offer, werk en strijd van degenen, die in de eenheid leven voor degenen, die afgescheiden zijn. Men gaat steeds levendiger beseffen, dat die afscheiding niet op de eerste plaats is te wijten aan die afgescheidenen zelf, maar veel meer aan degenen, die in de volheid van Gods genade levend toch verzuimen, de schatten in hun handen gesteld aan anderen uit te deelen. Vooral wij Nederlanders zijn vaak sterk individualistisch in ons geloofsleven en denken er vaak veel te weinig aan, dat, gelijk wij zelf ons lidmaatschap van de Kerk door andere menschen hebben mogen verwerven, wij zoo ook den duren plicht hebben, aan andere menschen die genade te schenken door ons werk te zijner tijd, maar vooral en nu reeds door ons gebed en ons offer van elken dag opnieuw.

Gelukkig, daarin is geleidelijk een groote verandering gekomen. De liefde tot de Missie, het voorbeeld van zoovelen, die zich daaraan wijden geheel en al en voor hun geheele leven heeft een heel nieuwe sfeer geschapen. En deze sfeer is gunstig ook voor het Apostolaat der Hereeniging. Neen, het moge nog niet zoo zijn, het zal niet lang meer duren, of iedere parochie heeft haar afdeeling van het Apostolaat der Hereeniging, zooals ze haar Missie-genootschappen heeft, maar dan is er toch nog veel te doen, vooral voordat de menschen er ook mee medeleven zooals ze het met de Missie doen. Onze hoop is op U gevestigd.

Stelt gij U met uw jeugdigen heiligen geestdrift in onzen dienst, dan is het pleit beslecht, dan is de zaak voor Nederland gewonnen. En dat ik heden hier mag spreken, zegt me eigenlijk reeds, dat er hier liefde voor is, dat men er meer van wil weten om er nog meer liefde voor te hebben, omdat men inziet, dat daar voor jonge toekomstige priesters een ideaal open ligt.

 


  1. Typescript (NCI OP94-13), 3 pages.
  2. ’tot U’ is added with a pencil.
  3. See: Mark 8:2.
  4. Prof. Dr. W.J. Aalders (Amsterdam 1870 – Groningen1945)
  5. This reference to the article of Prof. Aalders were Titus Brandsma’s very words in his Radio speech of 23 January 1934; see: De Internationale Bidweek.

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2021