Et eritis Mihi testes in Jerusalem

undated

conference

 

MR.

Et eritis Mihi testes in Jerusalem et usque ad extremum terrae

[1]

Et eritis Mihi testes in Jerusalem et usque ad extremum terrae. Act. I. 8[2]

Bemd. Gel. Wij staan aan het einde van deze driedaagsche oefening ter eere van Jezus in het H. Sacrament des Altaars. Gevoelens van vreugde, gevoelens van dankbaarheid dringen zich aan ons op. Gevoelens van vreugde, omdat wij weder hebben leeren waardeeren het onuitsprekelijk geluk, dat God ons heeft geschonken door ons te roepen tot de Katholieke Kerk waar Hij in ons midden woont om ons steeds op het innigste met Zich vereenigd te houden. Aan de hand van Maria onze Moeder leidde ik U den eersten avond voor den troon van haren Zoon. Ik herinnerde U met blijdschap aan uw kindschap van Maria, waardoor Jezus uw broeder is. Aan de hand van de Moeder, onder hare voorspraak gingen wij vol vertrouwen tot den troon van genade. En in den geest aanschouwde ik toen reeds Maria de handen zegenend over ons uitstrekkend en van de Moederbanden tot onze dalend een stroom van zegeningen, welke zij, onze algemeene middelares vooral in deze dagen van zegeningen voor ons verkrijgt.

Aan hare hand tot Jezus genaderd wees ik U op den eerste Pinksterdag hoe in onze vereeniging met God alles is opgesloten, hoe dat het eenig doel van ons leven, het eenig doel van al ons streven wezen moet. En blijde zagen wij hoe Christus in zijn H. Sacramenten, maar bovenal in het H. Sacrament des Altaars de middelen schonk om ons zijn genade te schenken, om ons met Zich te verbinden en aldus te doen werken, een met Hem door de genade, d.w.z. door zijn medewerking met ons. Al had ik niets anders mogen doen dan U hierop wijzen, hoe door de H. Sacramen[ten] [2] en bovenal door de H. Communie het leven der genade, de bovennatuurlijke werking in ons wordt onderhouden, hoe het wezen van ons H. Geloof juist ligt in die vereeniging met God door Gods vereeniging met ons, ik zou mij reeds gelukkig achten. Ik weet het, ik verkondig U daarmede geen nieuwe leer, ik vertel U in het geheel geen onbekende zaken. Reeds als kind leerdet Gij het op Moeders schoot, later telkens weder in den Catechismus, maar het kan niet genoeg herhaald, he[t] kan niet diep genoeg in uw overtuiging worden vastgelegd, dat wij door onze vereeniging met God tot een hooger, een bovennatuurlijk leven zijn geroepen, waarin wij zelve niets vermogen maar alle werkzaamheid God als medewerkende oorzaak vraagt.

Zonder die vereeniging, die voortdurende vereeniging met God, waardoor wij in God zijn, ons bewegen en leven, is hee[l] ons leve[n] niets. Met God vereenigd, kan niets ons deren. Als God met ons is, wie is er dan die tegen ons geluk iets kan ondernemen, ons eeuwig geluk is verzekerd. Ik wees U op de H. Sacramenten, hoe zij de teekenen zijn, waardoor God ons zijn genade mededeelt, dat wil zeggen in ons komt om met ons te werken.

Maar van al die Sacramenten is er geen dat [het] halen kan bij het H. Sacrament des Altaars, waarbij in het Lichaam en Bloe[d] des Heeren een zichtbaar onderpand, God zelf, gegeven wordt, dat Hij Zich met ons vereenigen wil. De bron zelf der genade wordt daardoor in ons hart geopend. Geen Sacrament brengt ons God zoo nabij als het hoogheilig Sacrament des Altaars. Daarom moeten wij dit ook bovenal benutten, dikwijls gaan tot Jezus, die er tegenwoordig is en ons daar tot Zich roept.

Op den derde avond eindelijk stelde ik U voor ogen, hoe de vereeniging met God door de genade weliswaar het hoogste is, het eenige is, waarnaar wij moeten streven, maar God ons een kenmerk heeft gegeven, of wij in die vereeniging leven. [3]

Ik wees U op zijn woord, dat wie in zijne liefde leeft, wie met Hem vereenigd wezen wil, zijn geboden moet onderhouden. Niet zij, die roepen: Heer, Heer, zullen ingaan in het Rijk des Hemels, maar zij die den wil doen van mijn Vader die in den Hemel is. Ik kon niet anders dan van U getuigen, dat Gij de vrienden van Jezus wezen wilt, maar ik moest U vragen met den Apostel Jacobus: Toon mij u werken. Is de onderhouding van Gods geboden het bewijs, dat Gij Jezus liefhebt.

Helaas, Gij moest getuigen, dat uwe werken U bewijzen, dat zoo spoedig, nadat Gij U verwarmdet aan het Goddelijk liefdevuur, zoo spoedig na Biecht en H. Communie, waarbij uw liefde weer werd aangewakkerd, datzelfde vuur door de koele, ja, vaak ijskoude omgeving der wereld verkoelde en Gij dringend noodig hebt U dikwijls, U dagelijks te voeden met de bron van leven en warmte, met het H. Lichaam en Bloed des Heeren, aan welker nuttiging Jezus uitdrukkelijk de belofte verbond: Wie mijn Vleesch eet en mijn Bloed blijft in Mij en Ik in hem.

En als de lichamelijke Gedaante van brood verteerd is, als Christus als in een tweede Hemelvaart weer van ons is weggenome[n], dan blijft zijn genade in ons achter. Dan blijft in ons toch de geest Gods, die met den zoon neerdaalde in ons hart en het leve[n] der genade in ons onderhoudt. Ik zeide het reeds, en dit is op het Pinksterfeest zulk een roerende gedachte, hoe in elk Sacrament als het ware een nieuw[e] nederdaling des H. Geestes plaats heeft en onze ziel in staat van genade altijd is de tempel van den H. Geest en daardoor de gezegende woonstee der geheele H. Drievuldigheid. Volgens het woord van Christus zelven bij de instelling van het H. Sacrament des Altaars: Als Gij in mijne liefde blijft, zal ook de Vader U beminnen en wij zullen komen en onze woonstee bij hem vestigen.

Uw vereeniging met God is thans opnieuw bezegeld. [4]

De Pinksterfeesten zijn gesloten.

Tot de Apostelen sprak Jezus na zijn hemelvaart: Blijf in de H. Stad totdat Gij vervuld zijt van de kracht uit den Hooge. Maar toen de dagen vervuld waren, trokken zij uit en de Handelingen zeggen ons, hoe Jezus hun gebood, zijn getuigen te zijn te Jeruzalem in Judea in Samaria en tot het einde der wereld.

Nu Gij opnieuw uw vereeniging met God bezegeld hebt, en ook in U de H. Geest is neergedaald, nu richt Jezus ook tot U die woorden, die wij kunnen samenvatten in deze: Weest mijn getuige, dat wil zeggen, toon, dat Gij mijn leerlingen zijt, verkondig mijn leer door uw gedrag in Jeruzalem en over heel de wereld, onder uw eigen geloofsgenooten, m.a.w. en onder hen, die in de wereld zijn. Versterk uw broeders in het geloof door hen te toonen, dat Gij met Jezus hulp in staat zijn, alle[s] te onderhouden, wat Hij van U vraagt, om hun moed in te storten, door uw voorbeeld hen te prikkelen, door uw liefde tot liefde te prikkelen. Ieder uwer moet een Apostel zijn in den eigen kring waarin hij leeft. De Apostelen spraken verschillen[de] talen. Elk hoorde hen althans spreken in hun taal. Zoo moet ook Gij in alle talen van Jezus spreken, dat wil zeggen, op alle wijzen openbaren, dat uw hart wat over heeft voor Onzen Lieven Heer in allerlei kleinigheden, welke echter hij die U kent, verstaat. Zoo moet Gij voor den eene zoo, voor den ander op geheel andere wijze spreken van Jezus en hem tot Jezus brengen. Ik kan U niet zeggen, hoe Gij dat doen moet. Gelijk op de Pinksterdag de Apostelen spraken en handelden, zooals de H. Gee[st] hun ingaf, zoo zal diezelfde Geest dat ook aan U ingeven, als Gij slechts liefde hebt, als slechts uw hart den H. Geest in zich doet werken en aan zijn ingevingen gehoorzaamt. De liefde is vindingrijk. Als Gij liefde hebt tot Jezus, ware liefde, [5] zal het U geen moeite kosten, die liefde aan anderen te openbaren. Integendeel, Gij moet, gij kunt niet anders. Waar het hart van vol is, loopt de mond van over. En aan de neigingen des harten beantwoordt de daad.

Doordring dan Uzelven diep van die liefde. Zie naar uw werken, [of] zij U gerust stellen omtrent de vraag, of Gij Jezus bemint en U zijn vriend moogt noemen. En bemint Gij Hem dan werkelijk o he[bt] dan geen zorgen, dat Gij niet voor Hem getuigen zult. Uw leven zal een onafgebroken apostolaat zijn. Gij zult daarin in zeer veel talen spreken tot het hart van ieder uwer omgeving, elkeen zal U verstaan.

Maar niet slechts in de heilige plaats, in de kerk, onder uw geloofsgenooten moet Gij de getuige zijn van Christus, ne[e]n, tot aan de uiteinden der wereld. Op de eerste plaats voor de andersdenkenden uwer omgeving. Hoe weinig Katholieken zijn er, die hu[n] Katholiek geloof in die mate op prijs stellen, dat zij er een eer in stellen en de andersdenkenden aan hen kunnen zien dat zij volgelingen van Jezus, de bijzondere vrienden van Jezus zijn. Ik wil hier nog slechts spreken van het eerste gebo[d,] het gebod der liefde. Hieraan zullen allen herkennen, dat Gij mijne leerlingen zijt, dat Gij liefde hebt tot elkander. En werkelijk het is ons bekend, hoe in de eerste tijden des Christendoms de heidenen van hen zeiden, ziet hoe zij elkander liefhebben. Kan dat ook van U gezegd worden. Munten de Katholieken van Wijhe boven de anderen uit in hun vergevingsgezindheid, in hun liefde tot elkander. Ik wil het hopen, meer, ik wil het veronderstellen, maar Gij zult het mij niet euvel duiden, zoo ik nog eenmaal de groote betekenis van dit Apostolaat vo[o]r U aanwijs. Als de H. Joannes zeide, dat als dit gebod vervuld werd, men tevreden wezen kon, want dat het alle andere in zich sluit, dan wil ik mij ook tot dit eene bepalen.

Slechts wil ik U wijzen onder welke woorden de schoone Handelin- [6] gen der Apostelen die liefde beschrijven van de eerste Christenen. Ik wil daarop echter niet verder ingaan. Dit alleen wil ik nog zeggen, laat ik liever zeggen, wil ik herhalen. Denk er aan, dat er voor U maar een weg is ten leven, een weg, een middel om niet slechts met God vereenigd te zijn, niet slechts om zijn geboden te onderhouden, maar ook om zijn Apostel te wezen. En dit is de weg, dien ik reeds wees naar het woord van Christus, die zelf zeide: Ik ben de weg.

Houd U aan Jezus, Hij is U genoeg. Houd U aan Jezus, Hij geeft U zijn kracht. Houd U aan Jezus, met Hem zult Gij de wereld overwinnen.

Houd U aan Jezus door Hem trouw te bezoeken. Houd U aan Jezus door Hem steeds veelvuldiger, ja, dagelijks te ontvangen.

Eindelijk, houd U aan Jezus, doordat Gij een kind blijft van Maria.

Zijt Gij bij Haar, niets kan U hinderen. Bij Maria vindt Gij Jezus. Ad Jesum per Mariam, door Maria tot Jezus zij en blijve uw leuze. Als hare kinderen is Jezus uw broeder. Als hare kinderen zijt Gij van zijn liefde verzekerd en verzekerd van zijn liefde zijt Gij verzekerd van uw eeuwig geluk.

Parochianen van Wijhe, ik prijs U gelukkig.

God heeft U uitverkoren. Toon U zijne liefde waardig.

Rondom den troon van Maria geknield zie ik U voorbestemd tot het eeuwig geluk. Maria houdt U met Jezus vereenigd.

Kinderen van Maria, zwaait den zegevaan.

Zing Wijhe, Alleluja, Nooit zal het vergaan.

 


  1. Typescript (NCI OP89.05,32-37), 6 pages, undated. Where character(s) of words – for instance at the right margin of the page – are missing, we add those missing characters between square brackets. This is the final conference held in the parish of Wijhe, during the Fourty Hours’ Devotion of Pentecost. For the other conferences see: 1. Erant perseverantes unanimiter in oratione cum Maria Matre Jesu; 2. Non relinquam Vos orphanos; 3. Si diligitis me, mandata mea servate. See also Brandsma’s article about the Fourty Hours’ Devotion in the Catholic Encyclopedia: Veertig-urengebed.
  2. See: Acts 1:8.: And you shall be witnesses unto me in Jerusalem and even to the uttermost part of the earth.

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2021