Korte Levensschets van den H. Titus

1900-1901

Hagiography

 

Maria

Looft God

in Zijne Heiligen

Korte Levensschets

van den

H. Titus

Leerling van den Apostel Paulus

Eerste Bisschop van het eiland Creta

Apostel van Dalmatie

[ † 4 Januari ~ ][1]

“Gaat en onderwijst alle volkeren”, zoo had eens des Zaligmakers bevel geklonken, “Gaat en onderwijst en doopt”. Aan dat gebod getrouw beoogde dan ook de vurige Apostel van Gods Kerk, St. Paulus, niets anders dan het Rijk van Christus uit te breiden. Overal klonk Zijn machtig woord; en als de laatste tonen wegstierven van dat overredend spreken, dan was ook in menig hart de gedachte weggestorven aan goden en aan heidendom. –

Het Koninkrijk van Jezus Christus [2] breidde zich steeds uit door nieuwe overwinningen, op telkens andere plaatsen werd zijn banier ontrold en werd Zijn H. Kruis als eertrophee geplant. Ook te Antiochië treedt vol ijver en vertrouwen de groote Apostel op voor de vergaderde menigte.

Als uit een oceaan dan zacht, somwijlen woest, maar immer krachtig de wateren henen vloeien, zoo welde uit des Apostels hart het blijde woord van Christus liefde: Dan forsch en overweldigend, dan zacht en ’t harte streelend, drong de toch immer overredende taal diep in ’t gemoed der hoorders. Stil was het rondom hem, doodstil. Men luisterde naar zijn woord, men hing aan zijne lippen, zoo machtig was zijn taal. Maar hoe? Wat stoort die rust? Wie breekt daar door de rijen heen en baant zich een weg tot voor den Apostel? …

’t Is een adellijk[2] jongeling: “Prediker van den waren God”, zoo roept hij, “onderwijs doop mij, ik geloof.” – ’t Is Titus, [3] de zoon van een der voornaamste Patriciërs van Antiochië. De geheele schare volgt zijn voorbeeld, slechts eenigen schudden het hoofd en verwijderen zich, iets van “dwaasheid” mompelend. Paulus onderwijst hen allen in korte woorden en doopt hen vervolgens in den naam der H. Drieëenheid. De vurige jongeling vol van de liefde Gods, door het H. Doopsel hem ingestort, verlangt nu niets vuriger dan ook aan anderen de blijde mare der verlossing te brengen.

Als allen zijn heengegaan treedt hij op den Apostel toe en maakt hem het verlangen bekend van met hem het Apostelambt te deelen – God dankend, die hem zulk een ijverig medehelper geeft, neemt Paulus hem op. Beiden vallen in elkanders armen, drukken elkander aan het hart, doch spreken niet meer. Liefde is hun taal, liefde door geen woorden uit te drukken, goddelijke liefde. –

Onafscheidelijk waren voortaan hun [4] harten verbonden. Beiden deelden in dienzelfden ijver voor Gods eer. Maar ’t was voor St. Paulus de taak den leerling, dien hij zijn zoon kon noemen, ook te onderwijzen en de geheimen en waarheden van het Christendom.

Hoe vaderlijk de groote Apostel dezen plicht vervuld, ieder kan het begrijpen, die zijn ijver kende. – Maar geeft bovendien niet het volgend leven van den H. Titus de duidelijkste kenteekenen eener ware Christelijke opvoeding. Blijkt niet uit al zijn latere werken, dat de geest van Paulus hem bezielt? – Geenszins zonder reden vergezelde hij den Apostel naar het Concilie van Jeruzalem. Er waren namelijk verschillende meeningen omtrent het gebruik van ’t Joodsche ritueel ontstaan, en hierover zou men handelen in de door Petrus bijeengeroepen vergadering.

De Prins der Apostelen, het Hoofd der Kerk, opende ze en sprak zijn meening uit, doch niet allen dachten zoo. Paulus [5] echter, die de gedachten ook van zijn leerling kende, stond op en openbaarde zijn overtuiging, welke met die van Petrus overeenkwam en de vrijheid van het Evangelie erkende; doch om nog sterker aan te dringen stelde hij Titus hun tot voorbeeld. Deze immers, te Antiochië geboren (volgens anderen te Corinthe) had jarenlang alle heidensche gebruiken gevolgd en na door St. Paulus bekeerd te zijn was hij door dezen geenszins gedwongen naast de Christelijke gebruiken ook nog de Joodsche over te nemen, hetgeen echter velen eischten en als noodzakelijk voorstelden. Vooral de besnijdenis, die in de Joodsche liturgie vooraan stond, was het punt, waar het geschil op aandrong. Titus moest nu op bevel des Apostels spreken en zijn meening uitdrukken over dat punt in het bijzonder en hierop drong de Apostel des te meer aan, wijl Titus zelf niet besneden was en hierover dus vrijer kon spreken dan [6] hijzelf. Wat wonder dan dat ook hier de leerling volmaakt de voetstappen zijns meesters drukte en volkomen sprak in diens geest. En immer drukte hij diens beeld in zijne daden uit. Hij vergezelde hem immers ook zoo dikwijls. Of hij hem echter na de kerkvergadering op diens tweede missiereis volgde is niet waarschijnlijk; misschien bleef hij te Jeruzalem om zich nog meer te bevestigen alvorens het missiewerk te ondernemen; In het begin echter van Paulus 3º Apostolische reis vinden wij onzen Heilige, met St. Paulus vereend, te Ephesus weder. –

Daar echter gewerd hun de mare: Corinthe verkeert in oneenigheid: Eenigen toch zeiden Christenen te zijn van Paulus, anderen van Apollo, weer anderen van Petrus: in één woord: ’t was al ergernis en verdeeldheid. – Paulus wil de partij, die zich naar hem noemde, niet versterken. Ook was zijn taak in Klein-Azië nog niet vervuld; hij kent echter zijn leerling.

Deze zal voor hem den taak van vredestichter vervullen; hij weet dat door diens zorgen spoedig [7] de orde zal hersteld zijn. Hij schrijft een brief vol vaderlijke goedheid, geeft dien aan Titus mede en stuurt hem naar Corinthe. – Zij moesten nu dus scheiden, maar al viel dit beider vriendenhart zwaar, Gods wil en eer ging boven alles en blijmoedig ondernamen zij de reis. Wel moet echter St. Paulus’ genegenheid voor zijn leerling groot zijn geweest als wij bedenken dat hij te Troje in Klein-Azie getuigde, dat zijn ziel geen rust had, omdat Titus hem niet vergezelde. Hij noemt hem daar niet meer zijn zoon, maar broeder is de titel, dien hij hem geeft. Hij verlangt reeds naar zijn wederzien en niet zoo haast is zijn taak in Klein-Azie vervuld of hij spoedt zich naar Macedonie, om daar Christus te prediken, maar ook om daar Titus terug te vinden en van hem te vernemen, wat zijn werk in Corinthe heeft gebaat. Zij hadden toch elkander beloofd daar bijeen te zullen komen. Eindelijk komt de zoon bij zijn vader terug en Paulus in dankbaarheid [8] tot God zijn hart ontboezemend, kan niet nalaten zijn vreugde te betuigen en roept uit: “O God, die de nederigen altijd troost, hoe troost gij ons[3] door de komst van Titus” – Ja wel mocht de Apostel zich getroost gevoelen door Titus’ terugkeer, want hij wist nu dat Corinthe weder vrede had, weer tot den éénen schaapstal van Christus was teruggevoerd. Vol vreugde verhaalt dan ook Titus al hetgeen hij daar verricht heeft.

Stellen wij ons dat zwoegen, dat werken voor, dat hij heeft moeten onderstaan om vrede te brengen in de kerk ,waar deze zoo wreed verstoord was. Maar weinig telde dit alles de vurige leerling van het Kruis. Neen. ’t Is slechts zijn begeerte te kunnen lijden, te kunnen werken voor Gods eer. Met hoeveel liefde zal hij zich, evenals Jezus eens deed, vernederd hebben, om de trotschen tot eenheid, tot verzoening te brengen? Hoe dikwijls [9] zal hij de knie hebben moeten buigen, hij, uit adellijk bloed gesproten, voor menschen, die hij eenmaal als heiden slechts verachten kon. Ja, zwaar was zijn taak geweest; zoet was dan ook de rust…. Maar wat zeg ik? Rust? Hij kende die niet, de vurige strijder. Wel waren in Corinthe de gemoederen bedaard. Wel loofde men weer Jezus Christus alleen en niet Paulus of Apollo, wel hadden zij zich weder met elkander verzoend in de liefde Gods, maar toch hij wist dat in de harten, eenmaal zoo sterk ontvlamd, dat vuur nog niet geheel was uitgedoofd van haat en afkeer. En tevens, was voor hem niet de taak berekend uit de kerk van Corinthe aalmoezen te verzamelen voor de arme vervolgde Hebreeuwsche Christenen? Hij immers was er bemind. Men zag in hem een weldoener, een vader. Duidelijk zag dan ook de H. Apostel Paulus in, dat Titus meer kon doen, dan hij zelf zou vermogen. Titus immers had eerstens zijn [10] geest, zijn ijver, deze was hem door den Apostel zelven ingestort en hoe hij deze heeft getoond blijkt ten zeerste uit de loftuiting welke Paulus hem geeft als hij in den tweeden brief aan de Corinthiers vraagt: “Heeft Titus U benadeeld. Hebben wij niet in denzelfden geest gewandeld en dezelfde voetstappen gedrukt”? hierdoor te kennen gevend dat Titus niet alleen niets van de Corinthiërs als bezitting wilde aannemen, maar dat hij zich zelven van de noodigste behoeften onthield en dus aan den Apostolischen ijver ook de boetvaardigheid in al haar gestrengheid paarde. Ja waarlijk kon hij met den Apostel uitroepen: “Ofschoon wij als Apostelen van Jesus Christus U hadden kunnen lastig vallen, zoo zijn wij toch toegevend onder U geweest, want gij zult U wel herinneren, hoe wij dag en nacht werkende, opdat wij niemand van U ten laste zouden zijn, het Evangelie Gods onder U verkondigd hebben.” – [11]

Maar het was niet alleen de geest, de ijver die hier vereischt werd, men kon ook met recht de liefde vorderen bij menschen, die zoo hartstochtelijk verblind, nauwelijks weder waren vereenigd. En behalve den ijver was ook in Titus de genegenheid, de liefde, wederzijdsch. Want liefde koesterden alle Corinthiers voor hem, ware kinderlijke liefde. En ’t was juist die toegenegenheid bij allen die aan Paulus onderbrak. Wel achtten hem velen en erkenden hem als vader, doch een groote menigte was misleid vooral door Paulus streng optreden tegen een der Christenen, een zondaar, die in bloedschande met zijn stiefmoeder leefde en door Paulus uit de gemeenschap der Kerk was gebannen, velen waren tegen hem opgezet en verbitterd. ’t Was dus aan Titus ook dit te herstellen en aldus den Apostel weder den toegang te openen tot de stad, die hij zoozeer beminde.

Den zondaar, die door Paulus was geexcommuniceerd, was door Titus tot boet- [12] vaardigheid gebracht, hij mocht dus ook van den Apostel diens opneming in de Kerk verzoeken. Toen hij deze had verkregen reisde hij af, door des Apostels zegen versterkt, met diens brief belast, vol ijver om zijn nieuwen taak te vervullen.

Met eerbied en vreugde werd hij ontvangen. Allen boden hem hulp en onderstand maar hij weigerde ze immer en vroeg slechts voor de Kerk van Jeruzalem de offers, die men hem wilde geven. Hij doopte nieuwe geloovigen, versterkte de zwakken, bevestigde de getrouwen kortom hij was alles voor allen.

Als een waar vader ging hij rond overal weldaden uitstrooiend, zoodat met volle recht St. Paulus schrijven kon: “God zij gedankt, Die dezelfde bezorgdheid (welke ik voor U koester) voor U in het hart van Titus heeft opgewekt.” – Het was dan ook vooral door zijn voorbeeld, dat hij allen aanspoorde tot deugd en tot liefde. Wat nog niet verzoend was, werd bijgelegd; waar [13] nog een vonkje gloeide van dien haat onder elkander, werd dit uitgedoofd en eindelijk mocht ook Titus zich verheugen allen met liefde te hooren spreken over Paulus, die toch hun eerste vader was. Nu was alles bereid voor den komst des Apostels die dit slechts had afgewacht. Van Macedonië, waar hij velen tot God bekeerde, reisde Paulus onverwijld naar Corinthe om met eigen hand het door Titus gestichte nog te bevestigen.

Gedurende drie maanden bleef nu voor beiden Corinthe het middelpunt van hun Apostolischen werkkring. Nu eens vereend met Paulus en andere geloofsverkondigers, dan weder alleen omzwervend door de woeste streken om de Kerk van Christus uit te breiden, verliest zich echter het beeld van den H. Titus in die reizen. – Met bewonderenswaardige zielskracht, zoo getuigt het Brevier van zijn feestdag, behartigde hij op die [14] Apostolische tochten te land en te zee den arbeid en de vermoeienissen, die hem èn het werk zelf en het verschil van taal, karakter en zeden opleverden. Maar wie zal ons in waarheid de moeiten en lasten beschrijven van het Apostelambt door hem beoefend? Wie zal ons schetsen, hoeveel zijn vaderlijke ziel moet geleden hebben bij het verstokt blijven van zoovelen? Wie kan ons zeggen, hoeveel bespottingen, verguizingen hij heeft moeten ondergaan, hoeveel ruwe behandelingen hij zich heeft moeten laten welgevallen, hoeveel ontberingen, honger, dorst en koude hij heeft moeten verdragen? Eenmaal zal hij stralen in een schitterend licht op den dag des oordeels, omringd door de scharen zijner bekeerlingen. Deze zullen van hem getuigen, dat hij hun voorging: “ardore et fidelitate” door ijver en getrouwheid: ijver, onverpoosd, voor het heil der zielen, voor de vervulling van zijn [15] plicht, getrouwheid, sterk tot in den dood, aan de wet en de inspraken Gods. – Het waren deze deugden vooral, die hem den Hemel wonnen, maar die hem ook op aarde al dat lijden brachten, dat hij heeft verduurd. Weinig echter telde hij dit lijden. Overal zien wij hem optreden, niet als door smarten en zorgen gebogen, en verzwakt, maar als door het kruis versterkt om nog meer te kunnen lijden.

Hoe jammer, dat ons al die bijzonderheden van die zegenrijke tochten zijn ontvloden, dat zoovele zijner daden niet zijn opgeteekend, opdat wij ons er in zouden spiegelen. Doch eindelijk verdwijnen weer de nevelen die zijn beeld omhullen.

Evenals de zon somwijlen hare stralen beneveld ziet door de donkere regenwolken, doch spoedig ook weder daardoor heenbreekt, wijl het licht, dat zij uitstraalt te sterk is om te worden tegengehouden, zoo is ook de geschiedenis van de H. Titus [16] alhoewel door nevelen omhuld, te glanzend van glorie en ware deugd, dan dat zij geheel in de vergetelheid zou zijn teruggezonken. Wij zien hem weer voor ons, nog steeds vol ijver predikend en reizend voor Gods Kerk. ’t Is op zijn reis van Macedonie, waar hij Paulus waarschijnlijk ontmoette, die door gevangenschap te Caesarea en te Rome zoolang van hem gescheiden was. Beiden stevenen naar Creta om ook daar het geloof te verkondigen in den éénen waren God, om ook dien eilanders, door de duisternissen van het heidendom omhuld, het licht der wereld te brengen. Vol ijver beginnen zij den arbeid, vol van vertrouwen ook op God.

Geenszins zagen zij dit vertrouwen beschaamd, zoo zelfs dat, gelijk ons de H. Hieronymus, de H. Joannes Chrysostomus, beiden zulke vurige vereerders van den Heilige, verhalen, één of twee jaar later bijna het geheele uitgestrekte eiland voor [17] Christus was gewonnen. Doch niet lang kon Paulus hier vertoeven, hij, die zoo lange jaren van allen arbeid in het Oosten had moeten afzien door zijn gevangenschap, hij moest ook de andere kerken bezoeken. Hij laat dus zijn leerling op Creta achter, om ook deze kerk niet tot wees te maken. En dat deze in den H. Titus een vader vond, daarvoor is geheel zijn leven ons borg. Maar meer nog: Ook de groote Apostel Paulus zag in zijn leerling alle hoedanigheden van vader en herder vereenigd. Hij toch was immer een stichtend voorbeeld voor de geloovigen geweest, hij was onderwezen in de H. Schrift en andere wetenschappen, hij was standvastig, moedig en daarenboven zedig en vol van den ernst des levens. Hij wijdde dan zijn leerling tot bisschop en verliet toen het eiland, zich bewust deze kerk aan sterke handen te hebben toevertrouwd. Titus stond dus nu alleen. Doch niet lang zou zijn [18] hand deze kudde alleen kunnen leiden, zooveel bekeeringen werkte hij. Op bevel van den H. Paulus wijdde hij dus andere bisschoppen, die zijn taak verdeelden. Zelf echter bleef hij de leider en vader van allen. Na dan aldus deze kerk gesticht en gegrondvest te hebben kon zich de vurige Apostel, hoewel reeds vergrijsd in den dienst des Heeren, niet langer bedwingen binnen de grenzen van het eiland Creta. Neen verder, altijd verder moet hij de Kruisbanier verheffen en de heidenen uit de duisternissen des ongeloofs tot het licht der liefde wezen.

Het jaar 65 ziet hem reeds in Dalmatië, waar hij het Kruis plant op de afgodsheuvels. Overal werkt zijn machtig woord, allerwege verrijzen tempels God ter eer en knielen de geloovigen aanbiddend neder voor den éénen waren God en Schepper. Eindelijk is ook deze kerk door zijn aanhoudende zorgen gegrondvest, maar [19] al gloeit nu ook nog in den boezem des heiligen de gloed, de ijver naar verdere uitbreiding des geloofs, zijn jaren zeggen hem, dat spoedig ook die gloed verdoofd zal zijn, dat dra zijn arm machteloos zal nederzinken in het graf. Hij verlaat dan ook Dalmatië, nadat hij echter de[4] jonge kudde eerst een zorgzamen herder heeft gegeven, een herder, die zich zijn voorbeeld waardig toonde, den H. Domnius, dien hij door handenoplegging en zalving tot Bisschop van Salone wijdde. Na dezen laatsten plicht aan de kerk van Dalmatië vervuld te hebben, die hem nog heden als haar Apostel eert en hoogschat, ging de H. Titus weder naar Creta tot zijn eerste kudde terug. – Was hij in waarheid onder de heidenen, in de duisternis van ongeloof en afgoderij als in de schaduwen des doods verzonken, een schitterende ster geweest, die hun den weg ten hemel toonde, ook onder de geloovigen zijner kudde schit- [20] terde hij uit als een stichtend voorbeeld voor allen. Trouw en ijverig diende hij den Heer diende hij ook de armen en al zijn evennaasten, totdat eindelijk God in zijn oneindige liefde Zijn arbeider in den oogst het loon kwam geven, dat de vrucht was van zijn zwoegen en lijden. –

Te midden zijner kinderen, te Cjortyna op het eiland Creta, in den ouderdom van 94 jaren stierf de H. Titus op den 4den Januari den kostbaren dood der heiligen.

Hij werd door zijn kudde, die als verweesd dien trouwen vader volgde in de door hemzelf gestichte hoofdkerk der stad begraven. Diep sloeg hen dit verlies ter neder doch dra ging die droefheid over in vreugde en in eerbiedige vereering van zijn heilig lichaam. Spoedig stroomden allen, die raad of hulp behoefden naar ’t kostbaar overblijfsel van den herder, dien zij zoo teer beminden en om zijn heiligheid en deugd vereerden. [21] Doch door de troebelen der tijden werd dat gebeente verstrooid bij de bestorming der stad door de Saracenen in 823, en werd ook de vereering verwaarloosd.

Niet immer echter zou zijn naam vergeten blijven. Al hadden ook wreede en boosaardige handen die heilige beenderen verstrooid en aldus het middelpunt der vereering verwijderd, door de zorg van brave Christenen is toch nog altijd ééne kostbare reliquie van den Heilige overgebleven nl. de eerbiedwaardige schedel, die tegenwoordig nog godvruchtig bewaard wordt in de H. Marcuskerk te Venetië.

Ondanks alle verguizingen leeft nog zijn naam en wordt met eerbied uitgesproken door de Christenen van Dalmatie, die in hem hunnen Apostel vereeren, door de geloovigen van Creta, die na den H. Paulus den H. Titus als grondvester en bevestiger van hun kerk beschouwen; eindelijk wordt zijn nagedachte- [22] nis door gansch de katholieke wereld gevierd op den eersten dag na Nieuwjaar, welke nog niet door het Officie van een Heilige bezet is, zoodat zijn feest den 4 Jan 6 Februari 28 Febr. door sommigen wordt herdacht. Dan bidt de kerk in haar officie:

“O God, die uwen Belijder en Bisschop den H. Titus met de ware Apostolische deugden hebt versierd, geef ons door zijn verdiensten en voorspraak, dat wij door getrouw en godvruchtig te leven tot ons hemelsch vaderland mogen geraken. Door Christus onzen Heer. Amen. –

— * —

Oefening: Beschouwen wij dikwijls de deugden van den Heilige: vredelievendheid, ijver, getrouwheid, boetvaardigheid, ootmoed, geduld, geloof en ware liefde; trachten wij hem te vereeren vooreerst door hem te beminnen en aan te roepen doch vooral door één zijner deugden in ’t bijzonder na te volgen.

fr. Titus O.C.C.

 


  1. Manuscript [NCI OP107.13], 22 pages of a cahier. The margins of the pages are decorated with red, wavy lines and the name of ‘Maria’ (also wavy underlined) is written on top of every page. Also, in the text each time the name of ‘Titus’ is underlined with a red, wavy line as well as some other words. The first page shows the drawing of Saint Titus as bishop, showing a letter to the Corinthians as shown above. In this manuscript of Titus Brandsma, in some cases, it is hard to distinguish ‘kerk’ from ‘Kerk’; in those cases we present ‘kerk’ with lower case letters.
  2. In the manuscript erroneously ‘adelijk’.
  3. In the manuscript erroneously ‘hij troost gij ons’.
  4. In the manuscript erroneously ‘der’.

© Nederlandse Provincie Karmelieten

Published: Titus Brandsma Instituut 2024