Waarom verzet

1942, Scheveningen

Written defence

 

Waarom verzet zich het Nederlandsche volk, met name het Katholieke volksdeel, tegen de N.S.B.?

[1]

Waarom verzet zich het Nederlandsche volk, met name het Katholieke volksdeel, tegen de N.S.B.?

Allereerst om het anti-nationaal karakter van haar ontstaan en groei.

In Duitschland domineert in de Nationaal­Socialistische beweging het nationale karakter, de leidende gedachte, Duitschland van den dreigenden ondergang, koste wat het koste, te redden en groeide de beweging van een eerst sterk, haast louter economisch opgevatte beweging ter verbetering van de slechte economische toestanden, door een steeds grooter groep gevolgd, tot een politieke beweging, die greep naar de macht en na verwerving van de staatsmacht een nieuwen Duitschen staat trachtte op te bouwen met het natuurlijk gevolg, dat men toen ook theoretisch nader omschreef en in stellingen vastlegde, wat eerst min of meer onberekend, pragmatisch werd gedaan. Zoo werd de economisch-politieke beweging een stelsel, een ideologie, waarvan de ontwikkeling echter verder gezien moet worden. Allereerst beriep men zich op philosophen en sociologen met neo-Hegeliaansche ideeën en was het stelsel nog sterk idealistisch om echter geleidelijk meer zich te ontwikkelen in biologischen, steeds meer materialistischen zin. In de cultuur van het edele germaansche ras, gegroeid op den germaanschen bodem werd het ideaal gezien en hierbij greep men steeds meer naar de primitieve oertoestanden terug, al werden deze om te kunnen bekoren, gesublimeerd en geidealiseerd. Al openbaarde zich in dit stelsel geleidelijk meer a-religieuze, zelfs anti-religieuze en ook anti­katholieke elementen en tendenzen en achtten zich enkele scherper op de consequenties dan op den nog op het oogenblik bestaande ontwikkelingsfase lettende bisschoppen als kardinaal Faulhaber en vooral de bisschop van Mainz Dr. Hugo zich verplicht, te wijzen op de gevaren, welke in dit stelsel voor de Katholieke Kerk en voor den Christelijken godsdienst opgesloten waren, deze voor de Kerk aanwezig geachte gevaarlijke tendenzen zag men niet als in eerste instantie bedoeld, maar meer als [2] wellicht nog niet zoo sterk te duchten gevolgen, met goeden wil nog te vermijden, althans te verzachten. De verklaringen van den Führer, nog versterkt door het officieel sluiten van een Concordaat met den Paus deden velen de ontwikkeling in anti­katholieken zin optimistisch bezien en met de nationaal-socialisten samengaan in het gemeenschappelijk schoone ideaal: de redding van het Duitsche volk uit den dreigenden ondergang. Hun houding is in vele opzichten te vergelijken en wordt door vele Nederlandsche Katholieken ook gezien als eenigermate vergelijkbaar met de houding der Nederlandsche Katholieken op het einde der zestiende en het begin der zeventiende eeuw, toen zij ook in grooten getale de partij van Willem van Oranje volgden en steden de poorten voor dezen openden, al voorzagen zij belangrijk nadeel voor de Kerk voor het oogenblik, geleid door de overweging, dat, als de Spanjaarden maar eenmaal wegwaren en Nederland vrij was, de schaduwzijde der nationalistische beweging nog niet zoo donker zou zijn. Ook bij hen domineerde de nationalistische gedachte en bestond een wellicht niet voldoende gewettigd optimisme omtrent de antikatholieke tendenzen en consequenties dezer nationalistische beweging.

In Nederland ligt op het oogenblik de zaak geheel anders. De Nationaal-Socialistische Beweging (de N.S.B.) heeft hier zichzelf een geheel ander stempel opgedrukt dan in Duitschland. Zij is hier allerminst gegroeid uit een algemeen bewustzijn dat het land met den ondergang werd bedreigd, hier de toestanden onhoudbaar werden, maar veeleer als de beweging van enkelen, die geestdriftig over hetgeen het Nationaal-Socialisme in Duitschland had tot stand gebracht, niet op economische gronden, maar allereerst op ideëele gronden de nationaal-socialistische instellingen van Duitschland naar Nederland wilden overbrengen, zonder daarbij op redelijke wijze rekening te houden met den eigen Nederlandschen volksgeest, de geheel andere historische ontwikkeling van vele instellingen in Nederland. Zonder eenige oorspronkelijkheid of geniaal inzicht, zonder de noodige differentiatie [3] volgens de in Nederland bestaande geheel andere toestanden, werd eenvoudig het Duitsche voorbeeld nagevolgd, en vaak op nog zeer stumperige en kinderlijke wijze. Men was zelfs niet in staat, voor hetgeen men klakkeloos overnam, de juiste Nederlandsche woorden en termen te vinden, zoodat op alles een Duitsch, on­Nederlandsch stempel werd gedrukt. Bij gebrek aan historisch inzicht of begrip voor volkenkundige verschillen wilde men bovendien nog vaak naar Nederland vanuit Duitschland overbrengen, wat in Duitschland reden had om bestaande ernstige misstanden te verbeteren, maar in Nederland nauwelijks zin had, omdat die toestanden daar niet, zeker niet naar het algemeen oordeel der bevolking, in dienzelfden zin om verbetering riepen. De nataliteit is in Nederland grooter, de mortaliteit, gerekend natuurlijk vóór den oorlog, aanzienlijk lager, wat wijst op grooter volkskracht en betere hygienische toestanden. Dit deed uiteraard sceptisch staan tegenover middelen ter verbetering naar Duitsche opvatting. De volkshuisvesting, de sociale verzekeringen zijn in Nederland rijker en overvloediger dan in Duitschland. De bodemproductie is in Nederland, zooals in het laatste nummer van ‘die Zeitschrift für Geopolitik’ door Wolfgang B. von Lengercke volmondig en open wordt toegegeven in rendement per hectare aanzienlijk rijker. In het algemeen is de productieve arbeid in Nederland in veel gunstiger conditie dan in Duitschland. Terwijl deze in Duitschland voor een zeer groot deel louter negatief was ingesteld, een Vernichtungsproduktion was in afweer van gevreesde vijanden en aldus zeer machtige middelen aan den positieven arbeid tot welzijn van het volk moesten worden onttrokken – ook dit wordt in genoemd Duitsch tijdschrift erkend – was in Nederland de productie vooral positief ingesteld en ging men slechts aarzelend en slechts onder den geweldigen druk van de huidige politieke conjunctuur tot zeer groote uitgaven voor de negatieve productie over. Wel werd in Nederland de werkeloosheid als een groote nationale ramp gevoeld en wordt het door zeer [4] velen als een ernstige fout gezien, dat de Staat hier niet eerder en energieker heeft ingegrepen, maar het voorbeeld van Duitschland, waar die werkeloosheid niet meer was, zelfs groote contingenten vreemde arbeidskrachten werk vonden, werkte in Nederland niet aanstekelijk, omdat men er niets voelde voor een naar Nederlandsch oordeel onevenredig hooge negatieve instelling der productie. Onder zeer veel opzichten achtte men den sociaal-economischen toestand in Nederland beter dan in Duitschland en de bekende nuchtere werkelijkheidszin van het Nederlandsche volk begreep niet, dat, al waren er ook in Nederland verkeerde toestanden, het daar zoo ineens veel beter zou worden bij toepassing van de instellingen van een stelsel, dat in het eigen land geen toestanden had gebracht, die beter waren dan in Nederland, alleen maar anders. Het oude Nederlandsche spreekwoord deed opgeld: Alle verandering is geen verbetering. En de niet minder bekende Nederlandsche voorzichtigheid en bedachtzaamheid verhinderde, dat men geestdrift voelde voor wat de N.S.B. zoo goed als zonder differentiatie uit Duitschland naar Nederland wilde overplanten. Men erkende gaarne, dat er vele goede dingen en acties waren in het Duitsche Nationaal-Socialisme. Van ouds is hier een spreekwoord: Germania docet en Nederland heeft steeds zeer veel, vooral op sociaal gebied, van Duitschland geleerd en overgenomen, maar steeds weloverwogen, door het goede daarin er toe getrokken, nooit klakkeloos of zonder differentiatie of met miskenning van het eigen Nederlandsche, historisch­gegroeide. De actie van de N.S.B. vestigde heel sterk den indruk, dat het meer ging om de verwerkelijking van een idee, dan om het waarachtig welzijn van het volk en daartegen kwam de werkelijkheidszin van het Nederlandsche volk in verzet. Prof. Dr. J. Prinsen, een niet-katholiek Hoogleeraar in de Nederlandsche Literatuur te Amsterdam schrijft op een der eerste bladzijden van zijn Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, dat de werkelijkheidszin en de godsdienstzin als twee gouden [5] draden door heel de geschiedenis onzer letterkunde loopen en steeds weder elkander ontmoeten en samengevlochten optreden. Is de N.S.B. op sociaal-economisch gebied vrij algemeen beschouwd als het streven naar de verwerkelijking van een idee veel meer dan als een werkelijke verbetering van de maatschappelijke toestanden en is zij aldus in botsing gekomen met den werkelijkheidszin van het Nederlandsche volk, nog veel sterker is de ideologische strekking dezer beweging in Nederland in botsing gekomen met den godsdienstzin der bevolking. Zij heeft het zeer sterk christelijk karakter der natie totaal miskend en daardoor een nog veel sterker anti-nationaal karakter gekregen, vooral voor het protestantsch-christelijke en het katholieke volksdeel, die samen de meerderheid der bevolking uitmaken en in wier kringen een zeer sterk godsdienstig bewustzijn leeft. Wat in het Nationaal-Socialisme in Duitschland door velen nog gezien wordt als een door de godsdienstig ingestelden niet gewenscht gevolg, in tweede instantie, van iets, dat primair anders wordt gezien nl. als redding van het vaderland, dit trad hier in Nederland terstond op den voorgrond. De N.S.B. nam aanstonds, ondanks enkele mooie woorden bij enkele gelegenheden gesproken, een zeer vijandige anti-godsdienstige althans anti­christelijke en anti-katholieke houding aan. Het scheen, dat men meende de maatschappelijke toestanden niet te kunnen verbeteren of hervormen, dan door eerst den kerkelijken invloed op het sociale leven en de belijdenis van christelijke en katholieke beginselen in het sociale leven te onderdrukken. En dat, terwijl meer dan de helft van de bevolking er juist den hoogsten prijs op stelde, in opvoeding en onderwijs, in allen cultureelen arbeid en ook in de organisatie van den arbeid die beginselen te belijden, uit te dragen en zooveel mogelijk in practijk te brengen, en wat het katholieke volksdeel nog in het bijzonder betreft, geen bevolkingsgroep sterker en bewuster naar den corporatieven staat heenstuurde juist uit kracht harer beginselen.

Voor die godsdienstige belijdenis in het maatschappelijk leven heeft in zeer breede lagen het Nederlandsche volk groote offers gebracht uit eerbied voor God, uit liefde tot God en in geloovig vertrouwen op God. Die eerbied voor God doet hen dit als een plicht beschouwen, [6] die liefde tot God schenkt hun daartoe geestdrift en offervaardigheid, dat geloovig vertrouwen op God maakt hen sterk, dit ondanks alles te blijven doen. Zoowel de Christelijken als de Katholieken vereeren uit hun geschiedenis tal van martelaren, die zij zich ten voorbeeld stellen om als het moet ook zelfs hun leven te geven voor de belijdenis van hun geloof, waar men die belijdenis wil onderdrukken. Vooral de Katholieken hebben hier tradities, die hun roem en eer zijn. Ontelbaar velen hebben in eeuwen van verdrukking hun positie, hun bezit, hun gezin en zelfs hun leven met geestdrift prijsgegeven. Het zal in dezen tijd van zeker niet minder bewust godsdienstig leven van de meerderheid van het Nederlandsche volk niet anders zijn.

Het voelt de verdringing van den godsdienstigen kerkelijken invloed niet slechts als een beleediging van God in de verhouding tot zijn schepselen, maar tevens als een schending van de glorieuze tradities van het Nederlandsche volk.

Door in die richting te drijven heeft zich de N.S.B. in haar strijd voor verbetering der maatschappelijke toestanden in Nederland een sterk anti-nationaal karakter gegeven en verloochent zij als Nederlandsche beweging de tradities van het eigen volk, althans van het grootste deel van dit volk en miskent zij zijn historie. Hier ligt ten slotte de cardo queastionis. De N.S.B. verengt en beperkt den omvang van het oude in Nederland levende, in fier bewustzijn gekoesterde begrip ‘godsdienstig-kerkelijk’ en geeft daartegenover het begrip ‘politiek’ een nieuwen veel wijderen omvang, dan het voor Nederland krachtens zijn tradities heeft. Tegen haar omschrijving in woord en daad van deze twee begrippen moet de Katholieke Kerk bezwaar maken en maakt de groote meerderheid van het Nederlandsche volk zeer ernstig bezwaar.

Op de tweede plaats verzet zich het Nederlandsche volk en met name het katholieke volksdeel tegen de N.S.B. om de verregaande aanmatiging en schromelijke onbevoegdheid van zeer vele personen, die als leidende krachten in deze beweging op steeds meer verantwoordelijke posten van politieken en maatschappelijken invloed optreden. Nomina sunt odiosa[2], maar algemeen is bij het Nederlandsche volk de opvatting, dat deze kleine partij, die gelijk de leider Mussert te Berlijn verklaarde, uit 100.000 personen bestaat, van wie de helft vrouwen, terwijl van de 50.000 mannen 11.000 aan het front in Rusland staan, zoodat er in Nederland nog geen 40.000 overblijven, dat is nog niet 1 op de 200 of een ½ % der bevolking, ter hervorming van Nederland [7] de krachten mist, die daarvoor noodig zijn. Het gevolg is, dat enkele talentvolle en begaafde personen van alles tegelijk moeten doen en allerlei verantwoordelijke posten bezetten met een cumulatie van ambten, die bij een goede vervulling een geheelen persoon eischen, terwijl verder op allerlei posten personen worden gezet, die daarvoor de talenten niet bezitten. Dit wordt voor den nuchteren Nederlander niet vergoed door een aanmatigend optreden zonder voldoende kennis van zaken. Eensdeels lacht het Nederlandsche volk om deze zichzelf opblazende personen en haalt het over hen de schouders op. Men wil eerbied vestigen voor het gezag, het gezag wordt nooit sterker ondermijnd dan door onbekwaamheid van de gezagdragers. Anderdeels ziet het Nederlandsche volk dit met verontwaardiging, maar vooral met zorg, omdat het meent, dat op die wijze met de ware belangen van het volk wordt gespeeld. Het begrijpt niet, dat het intelligente, in organiseeren zoo beroemde Duitsche volk deze personen zoo hoog kan aanslaan. Het herinnert den Nederlander aan den patriottentijd uit het begin van de negentiende eeuw, toen na de Fransche revolutie ook de kleine partij der Patriotten – toch heel wat grooter dan die der N.S.B. – met steun van de Fransche macht allerlei posten van staatsbestuur en van beheer van maatschappelijke instellingen zocht te bezetten en zich toegewezen zag. Toen heeft de groote onbevoegdheid van de toen leidend gemaakte of geworden personen de bezettende macht er ten slotte toe moeten doen besluiten, zich van deze partij los te maken en zich anders te orienteeren.

Hiermede kom ik aan een derde reden van verzet van het Nederlandsche volk tegen de N.S.B. Het is voor deze partij hachelijk geworden, dat zij om haar ideeën te verwerkelijken steun heeft gezocht en steun heeft gevonden van de Duitsche bezettende macht. Dit is vooral een psychologische reden, het best te illustreeren door wat onder jongens, die het niet met elkander eens zijn, heet het dreigen met den ‘grooten broer’, den sterkeren broeder die den strijd moet beslissen, als men het met eigen krachten [8] niet winnen kan. Het Nederlandsche volk eerbiedigt voor verreweg het overgroote deel van de bevolking oprecht en loyaal de rechten van de bezettende Duitsche macht. Uiteraard zijn er in zulk een tijd steeds enkele oproerige en opstandige elementen, maar dit zijn in Nederland uitzonderingen. Ons volk wil orde en rust, erkent gezag en wetten, maar het Nederlandsche volk zou zijn traditie en historie verloochenen, als het de bezetting niet voelde als iets geweldigs in zijn volksbestaan. De synthese van de Nederlandsche vaderlandsche geschiedenis is in eerste instantie: de worsteling van het Nederlandsche volk om zijn vrijheid. De vrijheidsliefde is in ons volk groot, zeer groot. Het is nuchter en bedachtzaam, het lijdt en vertrouwt, het wacht rustig den tijd van opnieuw vrij-zijn af, maar het hunkert daarnaar. Het meent, dat deze gevoelens in geenen deele in strijd zijn met den eerbied en onderdanigheid aan de bezettende macht tijdens de bezetting volgens het volkerenrecht verschuldigd en acht een te hulp roepen van deze macht voor de verwerkelijking van ideeën van anti-nationale strekking, omdat men die met eigen krachten niet verwerkelijken kan, in strijd met de eigen nationale waardigheid, door de bezettende macht erkend en blijkens vele harer uitlatingen ook vrij te handhaven. Dat het Duitsche volk het naar Duitsch model wenscht te besturen, dat begrijpt het Nederlandsche volk. Daarvoor heeft het, als het niet te ver gaat, begrip, maar van Nederlanders kan het een drijven in die richting slecht verdragen. Als twee hetzelfde doen, is het daarom nog niet hetzelfde! Nederland is nog altijd Nederland. Het heeft nog zijn oude grenzen en hoopt en vertrouwt die te behouden, eenmaal weer in volle vrijheid en in bestendigen vrede met het Duitsche volk. Het vreest veel minder, dat Duitschland die vrijheid niet zou willen erkennen dan dat eigen vaderlanders de grenzen tusschen beide landen zullen willen vervlakken. Uitlatingen als leider der N.S.B. in een der allerlaatste nummers van ‘Volk en Vaderland’ deed in een hoofdartikel ‘Van Grebbe naar Oeral’: “Grenzen zooals velen van ons meenden en nog meenen, dat deze bestaan, zij zijn er niet meer”, mogen goed bedoeld zijn en voor goeden uitleg vatbaar zijn, zij worden door velen niet zonder argwaan gelezen als te leiden tot vervlakking van het voor allen wel omschreven begrip van grenzen, die een volk, dat een staat vormt, hebben moet en waarbinnen het zijn zelfstandigheid en souvereiniteit moet behouden. Daarop stelt Nederland [9] den hoogsten prijs. De werkelijkheidszin van het Nederlandsche volk, om daarop nog eens terug te komen, zal van het Duitsche volk, in volle vrijheid en zelfstandigheid en binnen scherp afgebakende grenzen van onafhankelijk bestaan meer doen aannemen en overnemen, dan het daarvan ooit onder dwang of terreur, ja, onder eenige belangrijke beperking van zijn vrijheid ooit zal aanvaarden. Het zal van Duitschland meer aanvaarden en behouden, naarmate het daarvan grooter vrijheid met betrekking tot de organisatie van zijn maatschappelijk en politiek leven geniet. De Geschiedenis is daarvan het levend bewijs.

Zoo zie ik de stemming in Nederland. Ik heb getracht die zoo objectief mogelijk weer te geven, zooals mij is gevraagd.

God zegene Nederland.

God zegene Duitschland.

Geve God, dat beide volkeren weldra weer in volle vrede en vrijheid naast elkander staan in zijn erkenning en tot zijn eer tot heil en bloei van beide zoo na verwante volken.

Scheveningen. Politiegevangenis, 22 Januari 1942.

Prof. Dr. Titus Brandsma O.Carm.

Nijmegen


  1. Manuscript Dutch Carmelite Institute, 9 pages, nummered 1 to 9. This text is also edited and published in Het laatste geschrift van Prof. Dr. Titus Brandsma †. Geschreven op last van de Gestapo in de Strafgevangenis te Scheveningen. Tilburg: Bergmans 1944, 7-23. We present the text of the manuscript.
  2. Nomina sunt odiosa; ‘names are odious’ or ‘Names are to be omitted’.

© Nederlandse Provincie Karmelieten.

Published: Titus Brandsma Instituut 2018