1926
Announcement
De studie der wijsbegeerte aan de R.K. Universiteit. In verband met de weder-instelling van het candidaats-examen in de wijsbegeerte.
In naam der wijsgeerige afdeeling van de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte medegedeeld door Prof. Dr. T. Brandsma. O.Carm.[1]
Bij Koninklijk Besluit van 25 Maart 1926 (Staatsblad No. 50)[2] werd een wijziging gebracht in het Academisch Statuut, waardoor het voortaan mogelijk is, ter voorbereiding van een doctoraal examen in de Wijsbegeerte, behalve elk ander Candidaatsexamen, ook een Candidaatsexamen in de Wijsbegeerte af te leggen. Hiermede is niet de gedachte prijsgegeven, welke aan de oorspronkelijke regeling in het Academisch Statuut ten grondslag ligt. Hierin was het doctoraal examen in de Wijsbegeerte slechts mogelijk na een candidaatsexamen in een ander vak dan Wijsbegeerte, onverschillig, of het tot de letterkundige dan wel tot een andere faculteit behoort. Dit geschiedde met de bedoeling, dat de studie der Wijsbegeerte niet zou worden ter hand genomen, dan verbonden met de minder speculatieve, meer empirische en positieve studie van een ander vak. Deze gedachte is niet prijsgegeven, in zooverre, al is een eigen candaatsexamen in de Wijsbegeerte weder ingesteld, het programma daarvan toch de studie van twee niet-wijsgeerige vakken naast de studie van de Wijsbegeerte eischt. Lang is overwogen, of en in hoeverre voor de vakken, naast de Wijsbegeerte als examenvakken bestudeerd, onderwijsbevoegdheid zou kunnen worden verleend. Na vele besprekingen is tenslotte de mogelijkheid opengesteld, voor die nevenvakken onderwijsbevoegdheid te verkrijgen, mits zij behooren tot de letterkundige faculteit en zoowel bij het candidaats- als bij het doctoraal examen als examenvak hebben gegolden.
Hier en daar werd de vrees geuit, dat langs den weg van dit candidaatsexamen op een te gemakkelijke wijze onderwijsbevoegdheid in de daarmede te verbinden vakken zou kunnen worden verkregen.
Om een ernstige voorbereiding daartoe te waarborgen, hebben de betreffende Hoogleeraren van de Faculteit der Letteren en [4] Wijsbegeerte te Nijmegen, bij individueele overeenkomst, voor het examen in de bedoelde nevenvakken van het Candidaatsexamen in de Wijsbegeerte een regeling getroffen, waardoor het wetenschappelijk karakter van de voorbereiding tot het examen in die vakken in zulke mate gewaarborgd is, dat het wel bij niemand bezwaar zal opleveren, aan het gunstig resultaat van dit candidaatsexamen in de Wijsbegeerte, mits door een doctoraal gevolgd, onderwijsbevoegdheid te verbinden.
Nu deze regeling is getroffen, ziet de wijsgeerige afdeeling der Faculteit zeer gaarne als nevenvak bij het bedoelde candidaatsexamen in de Wijsbegeerte een vak gekozen, waarin onderwijsbevoegdheid kan worden verkregen. Daardoor is het best en zekerst gewaarborgd, dat naast de Wijsbegeerte een nietwijsgeerig vak als nevenvak ernstig wordt bestudeerd. De getroffen regeling zal eenieder overtuigen, dat de eischen voor het verwerven van die onderwijsbevoegdheid, niet te licht werden genomen. Juist omdat deze regeling de meeste zekerheid geeft, dat naast de Wijsbegeerte een ander vak goed wordt bestudeerd, ligt deze geheel in de lijn en den geest van het Academisch Statuut.
Vakken, welke in dezen gedachtegang allereerst in aanmerking komen om met de Wijsbegeerte, zoowel bij het candidaats als bij het doctoraal examen, als examenvak te worden verbonden, zijn Nederlandsch, Duitsch, Engelsch, Fransch en Geschiedenis.
Algemeen werd het ongewenscht geoordeeld, twee dezer vakken tegelijk als nevenvakken van het examen te kiezen om aldus een dubbele onderwijsbevoegdbeid te verkrijgen. Eenerzijds zou dit voor de studie der Wijsbegeerte zelve weinig tijd overlaten, anderzijds scheen de keuze van een tweede nevenvak, dat het eerste aanvulde, meer gewenscht om het wetenschappelijk karakter van het examen zooveel mogelijk te waarborgen.
Met betrekking tot de levende talen wordt allereerst herinnerd aan den eisch, door het Academisch Statuut voor de onderwijsbevoegdheid daarin gesteld, dat die bevoegdheid niet kan worden verkregen, dan nadat bewijs is gegeven van grondige kennis van de hedendaagsche taal en van haar spraakkunst, en van vaardigheid in het schriftelijk en mondeling gebruik dier taal. Bewijs hiervan wordt afgelegd in een tentamen, dat aan het candidaatsexamen voorafgaat en niet verschilt van het tentamen, dat daarin [5] ook wordt gedaan door een student, die het gewone candidaatsexamen in een der moderne talen aflegt. Men kan dit tentamen ongeveer gelijkstellen met het A.-gedeelte van de akten voor middelbaar onderwijs in die talen.
Behalve de kennis van de hedendaagsche taal wordt verder geëxamineerd in de kennis van het Oud-Fransch, het MiddelHoogduitsch of het Middel-Engelsch. Eindelijk wordt verlangd een algemeen overzicht van de letterkunde in denzelfden geest, als dit gevraagd wordt van de studenten, die het candidaatsexamen in die taal afleggen, met dien verstande evenwel, dat daaraan eenigszins lichter eischen kunnen worden gesteld en het aantal schrijvers en werken, die meer in het bijzonder moeten worden gelezen en bestudeerd, eenige beperking toelaat.
Voor het doctoraal examen kan meer bepaaldelijk worden gekozen tusschen de taalkundige of de letterkundige richting. Wordt de taalkundige richting gekozen, dan moet bij het candidaatsexamen als tweede bijvak worden gekozen het vulgair-Latijn of het Gotisch en in verband daarmede de beginselen der Algemeene Taalwetenschap. Is dit niet geschied, dan moet de studie hiervan nog na het candidaatsexamen geschieden en moet daarin vóór het afleggen van het doctoraal examen nog een tentamen worden gedaan.
In de examenstof voor het doctoraal is eenige beperking mogelijk, in zooverre specialisatie in minder onderdeelen en studie van een kleiner aantal tijdperken of schrijvers wordt verlangd. Een nadere omschrijving moet den onderscheiden Hoogleeraren blijven voorbehouden.
Wat het Nederlandsch betreft, wordt daarvoor de kennis geëischt van de Nederlandsche taal- en letterkunde in haar verschillende tijdperken, dus ook historisch opgevat in het bijzonder met betrekking tot het taalkundig gedeelte. Het Gotisch en de Algemeene Taalwetenschap gelden daarbij niet als examenvak, maar het is toch noodig, in het Gotisch en in verband daarmede in de Algemeene Taalwetenschap een tentamen af te leggen, dat het examen in die vakken vervangt. Bij het doctoraal is ook hier eenige beperking in de stof mogelijk, zoodat bijvoorbeeld niet drie, doch slechts twee onderdeelen of tijdperken meer in het bijzonder worden bestudeerd, met dien verstande echter, dat, zoo niet in de taalkundige richting wordt gespe- [6] cialiseerd, tenminste een dier onderdeelen taalkundig moet zijn.
Wordt geschiedenis als nevenvak gekozen, dan wordt voor het candidaatsexamen de kennis der algemeene geschiedenis, oude, middeleeuwsche en nieuwere geschiedenis, geëischt, en daarnaast ook de wijsbegeerte der geschiedenis, terwijl voor het doctoraal een specialiseering op de vaderlandsche geschiedenis wordt verlangd. Door hen, die de geschiedenis als nevenvak kiezen, ziet de wijsgeerige afdeeling der Faculteit gaarne voor het doctoraal examen in de Wijsbegeerte geschiedenis der Wijsbegeerte als hoofdvak en theoretische en practische Wijsbegeerte als tweede bijvak gekozen.
Bemerking verdient wellicht, dat door keuze van Latijn of Grieksch of zelfs van beide klassieke talen geen onderwijsbevoegdheid in die talen langs dezen weg kan worden verkregen.
Behalve de vijf bovengenoemde en nader omschreven vakken, kunnen echter wel andere vakken gekozen worden als nevenvak bij een candidaatsexamen in de Wijsbegeerte. Er moet bovendien naast het eerstgekozene nog een tweede nevenvak worden bestudeerd, zooveel mogelijk te kiezen in verband met het eerste. De gewenschte combinatie van vakken behoeft intusschen van geval tot gevaI de goedkeuring door de Faculteit. Het ligt niet in de bedoeling van dit betoog, het licht te werpen op alle combinaties, welke voor goedkeuring door de Faculteit mogen geacht worden in aanmerking te komen. Vóór alle moge de nadruk worden gelegd op de empirische en toegepaste zielkunde, in dit geval natuurlijk niet wijsgeerig, doch streng empirisch en technisch opgevat en als zoodanig ook in de lijst der vakken van de wijsgeerige zielkunde onderscheiden. De aard van dit vak maakt een differentiatie daarvan in de richting van de studie der taalkunde zoowel als van de geschiedenis mogelijk, zoodat daardoor niet alleen een tweede nevenvak wordt verkregen, dat zooveel mogelijk met het eerste een geheel vormt, maar dit ook in nauw verband brengt met het hoofdvak. Een oogenblik zou men kunnen meenen, dat de keuze van de empirische zielkunde in strijd zou zijn met het Koninklijk Besluit, omdat men leeft in de onjuiste voorstelling, dat dit vak een wijsgeerig karakter draagt, wijl het steeds met de wijsgeerige zielkunde wordt verbonden. In een vergadering van de Hoogleeraren in de Wijsbegeerte aan de onderscheiden Universiteiten van Nederland in [7] Februari 1924, onder voorzitterschap van Prof. Dr. G. Heijmans, te Amsterdam gehouden, is echter eenstemmig de wenschelijkheid van onderscheiding dezer twee beoefeningen der zielkunde betoogd en als hun meening uitgedrukt, dat naast de wijsgeerige zielkunde een empirisch opgevatte zielkunde als afzonderlijk vak moet worden aangemerkt, dat in een eventueel in te stellen candidaatsexamen in de Wijsbegeerte als daarbij te eischen nietwijsgeerig vak zou kunnen gelden. In dezen zin wordt ook aan de Universiteit te Nijmegen, naast de wijsgeerige zielkunde door Mgr. Prof. Dr. Hoogveld, een zuiver-empirisch-technisch opgevatte zielkunde gegeven door Prof. Dr. Roels. Deze kan als nevenvak bij het candidaatsexamen gelden.
Na deze wel lange, maar noodzakelijke inleiding over de nevenvakken, welke bij de studie der Wijsbegeerte vooral voor bestudeering in aanmerking komen, komen wij thans tot de studie der wijsbegeerte zelve.
Voorop moge staan, dat, al is in de nevenvakken het nietwijsgeerig element het eerst-beoogde, deze vakken toch niet buiten verband met de Wijsbegeerte behoeven of zelfs behooren te worden bestudeerd en ieder vak aanleiding geeft tot wijsgeerige verdieping in het vak zelf. In het universitair onderwijs is gelukkig nog zooveel vrijheid en zelfstandigheid, dat de studie van eenzelfde vak, hoezeer dan ook aan algemeene normen gebonden, toch vrijheid laat tot differentiatie in een bepaalde richting. Om door een voorbeeld duidelijk te maken, hoe hier het eene vak het andere kan steunen en bevorderen, zij hier gewezen op de mogelijkheid om in de zoogenaamde ‘scripties’ of ‘taken’ rekening te houden met de wijsgeerige richting der candidaten. Zoo wordt op het oogenblik door twee studenten, die het Nederlandsch kozen tot nevenvak van de Wijsbegeerte, op aanwijzing van Pater Prof. Dr. van Ginneken, gewerkt aan een nadere omschrijving van de wijsgeerige terminologie bij Ruusbroec. Dit is zeker voor de studie der Nederlandsche taal een zeer belangrijk onderwerp, maar verdiept toch tegelijkertijd in niet geringe mate het wijsgeerig begrip der betreffende studenten. De verbinding van Wijsbegeerte met de studie van talen maakt het mogelijk, daarin onderwerpen in studie te geven, welke aan niet-wijsgeerig geöriënteerden redelijkerwijze niet kunnen worden opgedragen. Belangwekkende vraagstukken uit de [8] Taalpsychologie kunnen op deze wijze eveneens veel gemakkelijker in studie worden gegeven. Zoo kan zelfs de verbinding met Wijsbegeerte de taalstudie ten goede komen.
Op dezelfde wijze heeft de beoefening der Geschiedenis groot nut van de studie der volkerenpsychologie.
De studie van het nevenvak kan echter in niet geringer mate in de richting der Wijsbegeerte ontwikkelen.
Streng wijsgeerige vakken bij het candidaatsexamen in de Wijsbegeerte eischt het gewijzigde artikel van het Academisch Statuut slechts ten getale van twee, namelijk logica met kenleer, en geschiedenis der Grieksche Wijsbegeerte, voor welk laatste vak met goedvinden der Faculteit ook de geschiedenis der Wijsbegeerte van een ander tijdperk kan worden gekozen. De wijsgeerige afdeeling der Faculteit meent, dat slechts bij hooge uitzondering mag worden toegestaan, in de plaats van de geschiedenis der Grieksche Wijsbegeerte de geschiedenis der Wijsbegeerte van een ander tijdperk te kiezen en meent bovendien, dat de geschiedenis der Grieksche Wijsbegeerte niet al te streng mag worden beperkt tot de kennis van de leer van de voornaamste Grieksche wijsgeeren, maar ook insluit het nagaan van hun invloed in de latere eeuwen, meer in het bijzonder de studie van het Platonisme en Aristotelisme in de middeleeuwen, zoowel als in den modernen tijd. Wat de logica en kenleer betreft, ook hier meende de wijsgeerige afdeeling der Faculteit niet tevreden te mogen zijn met een uiteenzetting van een bepaald stelsel van logica en kenleer, maar ook een historisch inzicht in deze vraagstukken te mogen eischen, alsook een toepassing van de ontwikkelde beginselen in de beantwoording van de hoofdvragen van de Wijsbegeerte. Daarvoor scheen noodig een theoretische zoowel als een historische Inleiding tot de Wijsbegeerte. In aansluiting daaraan achtte dezelfde afdeeling een eigen bespreking van die hoofdvragen door de studenten noodzakelijk. Als meest geschikte vorm hiervoor werd de behandeling van een beperkt aantal stellingen gekozen.
Als stellingen, om in onderlinge discussie te worden behandeld, meende men weder niet beter te kunnen kiezen dan de bekende 24 stellingen, welke als de korte formuleering van de Wijsbegeerte van den H. Thomas van Aquino gelden.
De hier genoemde colleges acht de wijsgeerige afdeeling der [9] Faculteit voor de voorbereiding tot een candidaatsexamen in de Wijsbegeerte onontbeerlijk.
Het karakter van de studie voor een candidaatsexamen is hier geheel bewaard, namelijk een algemeen inleidend overzicht te doen verkrijgen van het vak, waarop na dit examen een dieper studie van bepaalde onderdeelen aansluit. Het spreekt vanzelf, dat het aanbeveling verdient, ook reeds tijdens de studie voor het candidaatsexamen, enkele vraagstukken op bijzondere wijze te bestudeeren en daarover ‘een taak’ of ‘een scriptie’ te maken en om daartoe beter in staat te zijn, de meer bijzondere colleges in de Wijsbegeerte te volgen. Hierdoor wordt verkregen, dat de student, na het candidaatsexamen, niet alleen een algemeen, zoowel theoretisch als historisch overzicht van de Wijsbegeerte bezit, maar ook met betrekking tot enkele onderdeelen die algemeene kennis heeft verdiept, een verdieping, welke in de studie voor het doctoraal examen verder moet worden voortgezet en uitgebreid.
Door deze regeling meent de wijsgeerige afdeeling der Faculteit een drie-jarigen wijsgeerigen cursus te hebben ingericht, waarin de studenten door het volgen van colleges, het houden van disputen en door zelfstandige studie op aanwijzing en onder leiding der vijf Hoogleeraren voor de Wijsbegeerte, een dusdanige algemeene wijsgeerige vorming verkrijgen, dat daarmede door hen die zich tot het priesterschap voorbereiden, geheel voldaan is aan de eischen door het Kerkelijk Recht aan de wijsgeerige opleiding van toekomstige priesters gesteld.
De beknopt gehouden theoretische Inleiding, gegeven door Mgr. Prof. Dr. Hoogveld, strekt zich over één jaar uit en wordt telken jare opnieuw in een wekelijksch college gegeven. De historische Inleiding, door Pater Prof. Dr. Brandsma, omvat drie jaren en is in zes semesters verdeeld. Deze indeeling is niet gegrond op tijdperken, maar op de hoofdvragen der Wijsbegeerte, welker beantwoording in den loop der eeuwen wordt nagegaan, om daardoor tot een zoo goed mogelijk antwoord daarop te komen. Achtereenvolgens worden aldus de kenleer en de ontologie, de cosmologie en de psychologie, de godsleer en de zedeleer telkens gedurende een semester in een wekelijksch college behandeld en aan de studenten ter bestudeering voorgesteld.
Prof. Hoogveld geeft verder om de drie jaar een wekelijksch [10] college in de Logica, in een ander jaar, doch eveneens om de drie jaar, een wekelijksch college in de Kenleer.
De studie van de geschiedenis der Grieksche Wijsbegeerte bij Lr. Dr. Sormani is aldus over drie jaar verdeeld, dat gedurende de eerste twee jaar een algemeen college wordt gevolgd in de geschiedenis der Grieksche wijsbegeerte, verder gedurende drie jaar een wekelijksch werkcollege voor het lezen van Plato en gedurende de laatste twee jaar een dubbel wekelijksch werkcollege voor het lezen van Aristoteles.
Wat de disputeer-colleges betreft, de daarin te behandelen stof laat zich gevoegelijk in tweemaal twaalf stellingen verdeelen, waarvan de eene helft valt onder de leer-opdracht van Prof. Hoogveld (kenleer, ontologie, psychologie en ethiek) de andere onder die van Prof. Brandsma (wijsbegeerte der natuur en natuurlijke godsleer).
Elke maand zal, onder Ieiding van Prof. Hoogveld of Prof. Brandsma, een dezer stellingen door een der studenten worden ingeleid en den anderen gelegenheid tot bespreking daarvan geboden worden.
Naast deze meer algemeene voorbereiding tot het candidaatsexamen in de Wijsbegeerte, staan nog vele colleges van meer specialen aard voor de studenten in de Wijsbegeerte open. Op de eerste plaats verdienen hier vermelding en aanbeveling de twee wekelijksche colleges van Prof. Dr. Roels over de algemeene en toegepaste experimenteele zielkunde, verder van Prof. Dr. Hoogveld een wekelijksch college over vraagstukken van zielkunde en opvoedingsleer of van ethiek, een ander wekelijksch college om de drie jaar over vraagstukken der metaphysica, eindelijk een wekelijksch college over de Wijsbegeerte van het recht; vervolgens van Prof. Dr. Brandsma een wekelijksch college om de twee jaar òf over een onderwerp uit de Wijsbegeerte der natuur òf over een punt der natuurlijke godsleer, een ander wekelijksch college over de geschiedenis der Wijsbegeerte in Duitschland, Engeland en Frankrijk en een tweede wekelijksch college over de geschiedenis der Wijsbegeerte in de Nederlanden, eindelijk een wekelijksch college over de Wijsbegeerte der geschiedenis; ten slotte van Prof. Dr. Steffes een wekelijksch college over de Wijsbegeerte van den godsdienst.
Naast de onderscheiden Hoogleeraren, tot wier leeropdracht [11] de Wijsbegeerte behoort, bestaat ook nog de gelegenheid tot het hooren van privaat-docenten, als Dr. Tummers, die werd toegelaten om les te geven in de Wijsbegeerte der Wis- en Natuurkunde.
Eindelijk moge nog de aandacht worden gevestigd op de aanwijzing voor lectuur en zelfstandige studie door de onderscheiden Hoogleeraren ter aanvulling van het college-onderwijs gedaan.
Over het doctoraal examen in de Wijsbegeerte kan dit opstel zeer kort zijn. Hier is verdieping der studie en specialiseering in een bepaalde richting hoofdzaak.
Hoofdvak kan zijn: theoretische Wijsbegeerte, geschiedenis der Wijsbegeerte, psychologie, pædagogiek. Daarnaast worden twee bijvakken gekozen. Wordt onderwijsbevoegdheid verlangd, dan moet een der vier genoemde talen of geschiedenis een dier twee bijvakken zijn. De eisch, dat het tweede bijvak een nietwijsgeerig karakter draagt, geldt alleen voor het candidaats-, niet voor het doctoraal examen.
Bij deze inrichting is zeker te Nijmegen een vruchtbare studie van de Wijsbegeerte mogelijk. Met het speculatieve is door de regeling van het Academisch Statuut de empirische wetenschap door sterke banden verbonden, terwijl naast het algemeene zoowel op theoretisch als op historisch gebied verdere verdieping in onderdeelen en specialiseering vóór, maar nog meer ná het candidaatsexamen, een ruime plaats is ingeruimd. Deze inrichting waarborgt de beoefening der Wijsbegeerte een voortdurend contact met de werkelijkheid, houdt haar levend en doet haar in de beoefening der wetenschap streven naar de haar toekomende plaats. Zij brengt eindelijk – en dit is niet het minste voordeel – de beoefenaars der wijsgeerige studie in de onderscheiden betrekkingen, waartoe de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte den weg baant, omdat deze regeling dezen beoefenaars een bevoegdheid verleent, waarmede zij een levenspositie in de maatschappij vermogen te verwerven.
Bloeie met deze regeling de studie der Wijsbegeerte aan de Katholieke Universiteit van Nijmegen.
© Nederlandse Provincie Karmelieten.
Published: Titus Brandsma Instituut 2022